ECLI:NL:RBDHA:2024:19807

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
NL24.29347
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Syrische nationaliteit, had op 6 maart 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2024 behandeld en het onderzoek heropend in afwachting van een uitspraak van de meervoudige kamer, die op 8 oktober 2024 heeft plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat er geen structurele tekortkomingen zijn aangetoond in de asielprocedure in Kroatië. Eiser heeft aangevoerd dat hij het risico loopt dat zijn asielaanvraag in Kroatië niet adequaat wordt behandeld, maar de rechtbank oordeelt dat de minister mag vertrouwen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft ook medische zorg nodig, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat de medische zorg in Kroatië vergelijkbaar is met die in Nederland. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29347

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1]
(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.
1.2.
De rechtbank heeft op 28 augustus 2024 het onderzoek heropend in afwachting van een uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats, aangezien de uitspraak van de meervoudige kamer gevolgen kan hebben voor het beroep van eiser. Nadat de meervoudige kamer op 8 oktober 2024 uitspraak heeft gedaan, heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij een nadere zitting behoeven. Partijen hebben daar geen gebruik van gemaakt. De rechtbank vond een nadere zitting niet nodig en heeft het onderzoek op 18 oktober 2024 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. Eiser heeft de Syrische nationaliteit. Hij heeft op 6 maart 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Uit onderzoek in Eurodac is de minister gebleken dat eiser eerder op 13 februari 2024 in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Daarom heeft Nederland de Kroatische autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen. Hiermee zijn die autoriteiten akkoord gegaan. De minister neemt de aanvraag daarom niet in behandeling.
Mag de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eiser voert aan dat de minister niet heeft onderkend dat het claimakkoord van Kroatië, dat is gebaseerd op artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening, niet garandeert dat Kroatië zijn asielaanvraag zal behandelen Eiser loopt het risico dat Kroatië zal bepalen dat Bosnië, van waaruit hij Kroatië is binnengekomen, de asielaanvraag moet behandelen. Eiser wijst in dit verband op het AIDA-rapport van juni 2023, waaruit t volgt dat Kroatië het principe van veilig derde Europees land hanteert ten aanzien van Bosnië en daardoor ook asielaanvragen om die reden afwijst. [2] Aangezien Bosnië als veilig derde land wordt gezien en Kroatië zich niet verantwoordelijkheid heeft gesteld voor de inhoudelijke behandeling van eisers asielverzoek, loopt eiser wel degelijk het risico dat Kroatië hem zal uitzetten.
4.1.
Het betoog van eiser slaagt niet. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 oktober 2024 [3] mag de minister bij de toepassing van de Dublinverordening voor Kroatië nog steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Niet is gebleken van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië waarvan de minister niet onkundig kon zijn en op grond waarvan hij de in die zaak betrokken vreemdeling niet had mogen overdragen aan Kroatië. Deze rechtbank en zittingsplaats is eerder ook tot dat oordeel gekomen. [4] Op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening is de lidstaat waarbij het verzoek om internationale bescherming is ingediend, verplicht om, op de in de artikelen 23, 24, 25 en 29 bepaalde voorwaarden en met het oog op afronding van de procedure tot bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, over te gaan tot terugname van de verzoeker die zich zonder verblijfstitel in een andere lidstaat ophoudt of daar opnieuw een verzoek heeft ingediend na zijn eerste, in een andere lidstaat ingediende verzoek te hebben ingetrokken tijdens de procedure tot bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is. De rechtbank stelt vast dat de Kroatische autoriteiten het claimverzoek van Nederland op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening hebben geaccepteerd. Daarmee hebben de Kroatische autoriteiten erkend dat Kroatië, als de lidstaat waar het eerste verzoek om internationale bescherming is ingediend, moet vaststellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van dit verzoek. [5] Dit betekent niet dat er aanleiding bestaat om aan te nemen dat Kroatië eiser gaat terugsturen naar Syrië of Bosnië. De omstandigheid dat de Kroatische autoriteiten nog niet hebben vastgesteld dat zij daadwerkelijk verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, betekent dus niet dat eiser niet mag worden overgedragen aan Kroatië. De minister mag, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, [6] erop vertrouwen dat de Kroatische autoriteiten eiser volgens de geldende internationale wet- en regelgeving eiser behandelen. De verwijzing naar het AIDA-rapport, maakt het oordeel ook niet anders. Dit rapport is namelijk betrokken bij de recente rechtspraak over het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [7] Uit dit rapport volgt niet dat Kroatië stelselmatig terugkerende asielzoekers of overgedragen Dublinclaimanten uitzet naar gebieden waar het niet veilig is.
Is de minister voldoende ingegaan op het betoog van eiser dat hij na overdracht aan Kroatië een nieuwe asielaanvraag zal moeten indienen?
5. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende is ingegaan op zijn betoog in de zienswijze dat Kroatië in strijd met artikel 18, tweede lid, van de Dublinverordening zal handelen, aangezien Dublinterugkeerders een opvolgende asielaanvraag moeten indien, wanneer de eerste asielaanvraag als ingetrokken wordt beschouwd. Eiser verwijst ter onderbouwing naar het AIDA-rapport van 2023. [8] Eiser loopt het risico dat hij zal worden teruggestuurd naar Syrië.
5.1.
Het betoog van eiser slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende gemotiveerd gereageerd op het betoog van eiser. De strekking van eisers betoog is dat ook om die reden volgens eiser niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De minister heeft in het besluit uitvoerig gemotiveerd dat ten aanzien Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Op de zitting heeft de minister daaraan toegevoegd dat uit het AIDA-rapport volgt dat door Kroatië een asielaanvraag als ingetrokken wordt beschouwd in het geval van een expliciete intrekking, maar dat eiser zijn asielaanvraag niet expliciet heeft ingetrokken. De minister heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien dat eisers asielverzoek niet zou worden behandeld, zonder dat hij daarvoor nieuwe feiten en omstandigheden dient aan te voeren. De minister mag, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, [9] erop vertrouwen dat Kroatië volgens de geldende internationale wet- en regelgeving eisers asielverzoek zal behandelen indien zij zichzelf verantwoordelijk achten. Er is daarom onvoldoende aanleiding om een risico op indirect refoulement aan te nemen of schending van artikel 18, tweede lid, van de Dublinverordening.
Had de minister artikel 17 van Dublinverordening moeten toepassen?
6. Tot slot voert eiser aan dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. In Kroatië heeft eiser te maken gehad met zes pushbacks, mishandelingen en vernederingen. De wijze waarop eiser is behandeld in Kroatië is dusdanig slecht dat in redelijkheid niet mag worden verwacht dat hij naar Kroatië terugkeert. De Kroatische autoriteiten hebben door hun behandeling van eiser blijk gegeven dat zij eiser niet in hun land willen. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij de behandeling van de asielaanvraag niet aan zich heeft getrokken. Verder behoeft eiser medische zorg vanwege een ernstige vorm van diabetes. Dit heeft eiser onderbouwd door middel van foto’s van de voeten van eiser en medische documenten. Uit het AIDA-rapport blijkt dat de medische zorg aan asielzoekers niet is gegarandeerd omdat de medische dienst, Medecins du Monde (MdM), in de asielopvang, zijn activiteiten vanwege een gebrek aan fondsen heeft moeten stopzetten. [10] Eiser betoogt dat de minister dan ook ten onrechte heeft gesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat Nederland het meest aangewezen land is voor de medische behandeling van eiser en dat de medische zorg in Kroatië gelijk zou zijn aan die van Nederland. De minister moet zich ervan vergewissen dat voor eiser medische zorg beschikbaar is althans toegankelijk is, maar heeft dat nagelaten. Daarbij is van belang dat er geen instanties waren die eiser hebben beschermd. Van eiser kan daarom niet worden verwacht dat hij gaat klagen bij deze autoriteiten.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet aan te merken zijn als bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht van eiser onevenredig hard zou zijn. De minister heeft dit in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat in het geval van Kroatië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. [11] Ten aanzien van de wijze waarop eiser is bejegend en behandeld stelt de minister niet ten onrechte dat eisers verklaringen hierover niet wegnemen dat Kroatië verantwoordelijk is voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. Hierbij is van belang dat Kroatië partij is bij het Europees verdrag voor de rechten van de mens. Ook is van belang dat eiser, gezien het geaccepteerde claimakkoord, gereguleerd zal worden overgedragen. Eiser loopt daarom geen reëel risico op een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft verder niet op andere wijze onderbouwd dat hij bij een gereguleerde overdracht een reëel risico daarop loopt. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er dus van uitgaan dat de Kroatische autoriteiten zich houden aan de regels van het EVRM. Eiser kan bij voorkomende problemen de autoriteiten van Kroatië of de daarvoor geschikte instanties van Kroatië benaderen. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Kroatië niet kunnen of willen helpen.
6.2.
Verder zijn de medische problemen van eiser geen reden om het asielverzoek in behandeling te nemen. Eiser heeft een medisch document van ETZ Buitengewoon overgelegd, waaruit onder meer blijkt dat hij op 30 april 2024 de spoedeisende hulp heeft bezocht. Ook heeft eiser een patiëntendossier overgelegd waaruit blijkt dat eiser onder behandeling staat voor zijn diabetes type 2 en een wond aan zijn voet. Hiervoor heeft hij medicijnen voorgeschreven gekregen. Uit deze documenten volgt echter niet dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen. Verder blijkt uit het AIDA-rapport, waarna eiser verwijst, dat MdM de hulpverlening ‘tijdelijk’ heeft stopgezet. Niet is gesteld of gebleken dat in het geheel geen medische zorg kan worden verkregen. Hierdoor heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat ervan uitgegaan kan worden dat eiser ook in Kroatië medische zorg kan krijgen als hij die nodig heeft. Bovendien zijn het de Kroatische autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het naleven van het claimakkoord, waaronder het bieden van medische zorg, en niet een non-gouvernementele organisatie zoals MdM. Gelet op voorgaande mag de minister, mede op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan uitgaan dat de medische voorzieningen in Kroatië vergelijkbaar zijn als die in Nederland en eiser daar ook toegang tot zal krijgen als dit nodig is.
Verwijzing naar hetgeen eerder in de zienswijze is aangevoerd
7. Eiser heeft voor het overige verzocht om dat wat eerder in de zienswijze is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Omdat de minister hier in het bestreden besluit op in is gegaan en eiser deze gronden, anders dan hiervoor al besproken, in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele verwijzing naar hetgeen dat eerder in de zienswijze is aangevoerd niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.AIDA-rapport update 2023, p. 82.
3.ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.
4.Rechtbank Den Haag (zp. Arnhem) 8 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16284.
5.ABRvS 1 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1812.
6.ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.
7.ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.
8.AIDA-rapport update 2023 p. 53.
9.ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.
10.AIDA-rapport 2023 p. 94-98.
11.ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.