ECLI:NL:RBDHA:2024:19788

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
22/7835
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de afwijzing van de aanvraag voor eenmalige energietoeslag door de gemeente Leiden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 november 2024, in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Leiden, wordt de rechtmatigheid van de afwijzing van de aanvraag voor de eenmalige energietoeslag beoordeeld. Eiseres had op 28 augustus 2022 een aanvraag ingediend, die op 23 september 2022 door het college werd afgewezen. Het college stelde dat eiseres niet tot de doelgroep van de energietoeslag behoorde, omdat zij niet als huishouden werd beschouwd volgens de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022. Deze regels sloten studenten uit die aanspraak maken op studiefinanciering.

De rechtbank oordeelt dat het categorisch uitsluiten van studenten in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod. De rechtbank concludeert dat de motivering van het besluit van het college ondeugdelijk is, maar laat de afwijzing van de aanvraag in stand omdat eiseres, ondanks de onterecht afgewezen aanvraag, niet voldoet aan de inkomenseisen voor de energietoeslag. Eiseres beschikte over een inkomen dat hoger was dan de geldende bijstandsnorm, waardoor zij geen recht had op de energietoeslag.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat eiseres geen aanspraak kan maken op de energietoeslag. Het college wordt verplicht het griffierecht aan eiseres te vergoeden, maar er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien eiseres geen gebruik heeft gemaakt van professionele rechtshulp.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7835

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, het college

(gemachtigden: mr. K. Bergacker en F.V. Silva de Jesus).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het college ook na heroverweging terecht de aanvraag van eiseres van 28 augustus 2022 om toekenning van de eenmalige energietoeslag heeft afgewezen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de motivering van het besluit van het college ondeugdelijk is. Het categorisch uitsluiten van studenten in de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022 is namelijk in strijd met het EVRM [1] en met artikel 1 van de Grondwet. Voor deze ongelijke behandeling bestaat geen legitieme rechtvaardigingsgrond. Tijdens de zitting heeft het college terecht aangevoerd dat eiseres bij een hernieuwde beoordeling toch geen aanspraak zou kunnen maken op de energietoeslag, omdat zij over een inkomen beschikte of kon beschikken van meer dan 120 % van de op haar van toepassing zijnde bijstandsnorm. Gelet op artikel 2, derde lid, van de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022, heeft eiseres om die reden geen aanspraak op de eenmalige energietoeslag. Daarom laat de rechtbank de afwijzing van de aanvraag toch in stand.

Feiten en procesverloop

Op 28 augustus 2022heeft eiseres de eenmalige energietoeslag 2022 aangevraagd.
Bij besluit van 23 september 2022 heeft het college de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 1 november 2022 (bestreden besluit) heeft het college het op 12 oktober 2022 ontvangen bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft de gedingstukken ingediend en schriftelijk verweer gevoerd.
Het beroep is ter zitting behandeld op 9 oktober 2024. Eiseres is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling

1. In deze beroepszaak moet de rechtbank beoordelen of het college ook na heroverweging terecht de aanvraag van eiser van 28 augustus 2022 om toekenning van de eenmalige energietoeslag heeft afgewezen.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres niet behoort tot de doelgroep van de eenmalige energietoeslag omdat hij niet als een "huishouden" wordt beschouwd. In artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022 (de Beleidsregels) staat namelijk dat tot een huishouden niet wordt gerekend de persoon die op de peildatum 1 maart 2022 aanspraak maakt op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000. Hiermee is kort gezegd beoogd studenten die aanspraak maken op studiefinanciering van het recht op de eenmalige energietoeslag uit te sluiten.
3. Eiseres voert in beroep (samengevat) aan dat het categoriaal uitsluiten van studenten in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregels kan daarom volgens eiser niet worden toegepast.
4. Deze beroepsgrond is terecht opgeworpen. De rechtbank is, in navolging van uitspraken van andere rechtbanken, van oordeel dat het beleid van de gemeente Leiden, op grond waarvan studenten categorisch worden uitgesloten van het recht op de energietoeslag, in strijd is met het discriminatieverbod. [2] Ook studenten kunnen zich wat betreft huisvestingssituatie en energiekosten in een soortgelijke penibele situatie bevinden als andere personen of gezinnen met een minimuminkomen. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
5. Vervolgens rijst de vraag welke gevolgen deze vernietiging dient te hebben. De hoofdregel is dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. In dit geval is dat echter niet nodig.
6. Eiseres was ten tijde van belang student en ontving studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Zij ontving ook inkomsten uit arbeid.
7. De regeling voor de eenmalige energietoeslag is bedoeld voor huishoudens met een laag inkomen. Het college heeft hierbij beleidsvrijheid om te bepalen wat onder een laag inkomen moet worden verstaan. In de Beleidsregels is in artikel 2, derde lid, opgenomen dat een huishouden (alleenstaande of gezin) een laag inkomen heeft als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 120 % van de toepasselijke bijstandsnorm. Voor het begrip inkomen is aansluiting gezocht bij het inkomensbegrip uit de Participatiewet (Pw).
8. Uit artikel 33, tweede lid, van de Pw volgt dat het inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wsf 2000 in aanmerking wordt genomen naar het van toepassing zijnde normbedrag. De rechtbank stelt vast dat eiseres ten tijde van belang beschikte of kon beschikken over een inkomen van meer dan 120 % van de voor haar geldende bijstandsnorm. Het college heeft hierbij het inkomen uit studiefinanciering in aanmerking genomen naar het normbedrag voor levensonderhoud, genoemd in artikel 3.18 van de Wsf 2000. Ten tijde hier van belang bedroeg het normbedrag voor een student hoger onderwijs € 932,87. Daarnaast beschikte eiseres in de referteperiode over een maandelijks inkomen uit arbeid van € 815,58.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht het in artikel 3.18 van de Wsf 2000 genoemde bedrag als (fictief) inkomen van eiseres aangemerkt. Daarbij geldt dat de tot de studiefinanciering behorende component "rentedragende lening" als middel moet worden beschouwd, waarover in het kader van de voorliggende voorziening, zoals bedoeld in artikel 15 van de Pw wordt beschikt, of redelijkerwijs kan worden beschikt. [3] Het niet afsluiten van een rentedragende lening kan niet worden afgewenteld op de bijstand. Dat eiseres geen (maximale) lening heeft afgesloten leidt dus niet tot een ander oordeel. Of een student nu een rentedragende lening afsluit, of niet, het gaat er om dat hij redelijkerwijs kon beschikken over het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, ook al ontving hij dat bedrag feitelijk niet. [4] Omdat eiseres kon beschikken over een inkomen dat hoger is dan de uit de Beleidsregels voortvloeiende inkomensgrens, komt zij niet in aanmerking voor de eenmalige energietoeslag over het jaar 2022. Het college heeft daarom haar aanvraag terecht afgewezen.
10. De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank voorziet echter zelf in de zaak omdat het college de aanvraag van eiseres om toekenning van de eenmalige energietoeslag met een gewijzigde motivering terecht kan afwijzen. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden daarom in stand gelaten. Dit betekent dat eiseres wat het recht op de eenmalige energietoeslag 2022 betreft, geen gelijk krijgt.
11. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Nu eiseres geen gebruik heeft gemaakt van professionele rechtshulp en evenmin is gebleken van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 1 november 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat het college het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
3.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 april 2022; ECLI:NL:CRVB:2022:867
4.zie voetnoot 3