ECLI:NL:RBDHA:2024:19787

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
22/8150
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de afwijzing van de aanvraag voor eenmalige energietoeslag door de gemeente Leiden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 november 2024, in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Leiden, wordt de rechtmatigheid van de afwijzing van de aanvraag voor de eenmalige energietoeslag beoordeeld. Eiseres had op 31 juli 2022 een aanvraag ingediend, die op 6 september 2022 door het college werd afgewezen. Het college stelde dat eiseres niet tot de doelgroep van de energietoeslag behoorde, omdat zij als student niet als 'huishouden' werd beschouwd volgens de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022.

De rechtbank oordeelt dat het categorisch uitsluiten van studenten in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod. De rechtbank concludeert dat de motivering van het besluit van het college ondeugdelijk is, omdat er geen legitieme rechtvaardigingsgrond is voor de ongelijke behandeling van studenten. Hoewel het college aanvoert dat eiseres geen aanspraak kan maken op de energietoeslag vanwege haar inkomen, oordeelt de rechtbank dat het beleid van de gemeente Leiden in strijd is met de wetgeving.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat het college de aanvraag van eiseres met een gewijzigde motivering terecht kan afwijzen. Eiseres krijgt geen gelijk in haar verzoek om de energietoeslag, maar het college moet wel het griffierecht vergoeden en de Staat wordt veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8150

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Rijnders)
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, het college

(gemachtigden: mr. K. Bergacker en F.V. Silva de Jesus).
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het college ook na heroverweging terecht de aanvraag van eiseres van 31 juli 2022 om toekenning van de eenmalige energietoeslag heeft afgewezen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de motivering van het besluit van het college ondeugdelijk is. Het categorisch uitsluiten van studenten in de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022 is namelijk in strijd met het EVRM [1] en met artikel 1 van de Grondwet. Voor deze ongelijke behandeling bestaat geen legitieme rechtvaardigingsgrond. Tijdens de zitting heeft het college terecht aangevoerd dat eiseres bij een hernieuwde beoordeling toch geen aanspraak zou kunnen maken op de energietoeslag, omdat zij over een inkomen beschikte of kon beschikken van meer dan 120 % van de op haar van toepassing zijnde bijstandsnorm. Gelet op artikel 2, derde lid, van de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022, heeft eiseres om die reden geen aanspraak op de eenmalige energietoeslag. Daarom laat de rechtbank de afwijzing van de aanvraag toch in stand.

Feiten en procesverloop

Op 31 juli 2022 heeft eiseres de eenmalige energietoeslag 2022 aangevraagd.
Bij besluit van 6 september 2022 heeft het college de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 9 november 2022 (bestreden besluit) heeft het college het op 17 oktober 2022 ontvangen bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft de gedingstukken ingediend en schriftelijk verweer gevoerd.
Het beroep is ter zitting behandeld op 9 oktober 2024. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling

1. In deze beroepszaak moet de rechtbank beoordelen of het college ook na heroverweging terecht de aanvraag van eiseres van 31 juli 2022 om toekenning van de eenmalige energietoeslag heeft afgewezen.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres niet behoort tot de doelgroep van de eenmalige energietoeslag omdat zij niet als een "huishouden" wordt beschouwd. In artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022 (de Beleidsregels) staat namelijk dat tot een huishouden niet wordt gerekend de persoon die op de peildatum 1 maart 2022 aanspraak maakt op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000. Hiermee is kort gezegd beoogd studenten die aanspraak maken op studiefinanciering van het recht op de eenmalige energietoeslag uit te sluiten.
3. Eiseres voert in beroep (samengevat) aan dat het categoriaal uitsluiten van studenten in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregels kan daarom volgens eiseres niet worden toegepast.
4. Deze beroepsgrond is terecht opgeworpen. De rechtbank is, in navolging van uitspraken van andere rechtbanken, van oordeel dat het beleid van de gemeente Leiden, op grond waarvan studenten categorisch worden uitgesloten van het recht op de energietoeslag, in strijd is met het discriminatieverbod. [2] Ook studenten kunnen zich wat betreft huisvestingssituatie en energiekosten in een soortgelijke penibele situatie bevinden als andere personen of gezinnen met een minimuminkomen. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Eiseres heeft ter zitting nog aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en dat het beleid van het college zich niet verdraagt met het evenredigheidsbeginsel. Aan een bespreking van die gronden komt de rechtbank niet toe, nu het bestreden besluit al wordt vernietigd wegens strijd met het discriminatieverbod.
5. Vervolgens rijst de vraag welke gevolgen deze vernietiging dient te hebben. De hoofdregel is dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. In dit geval is dat echter niet nodig.
6. Eiseres was ten tijde van belang student en ontving ten tijde van haar aanvraag studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Zij ontving ook inkomsten uit arbeid.
7. De regeling voor de eenmalige energietoeslag is bedoeld voor huishoudens met een laag inkomen. Het college heeft hierbij beleidsvrijheid om te bepalen wat onder een laag inkomen moet worden verstaan. In de Beleidsregels is in artikel 2, derde lid, opgenomen dat een huishouden (alleenstaande of gezin) een laag inkomen heeft als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 120 % van de toepasselijke bijstandsnorm. Voor het begrip inkomen is aansluiting gezocht bij het inkomensbegrip uit de Participatiewet (Pw).
8. Uit artikel 33, tweede lid, van de Pw volgt dat het inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wsf 2000 in aanmerking wordt genomen naar het van toepassing zijnde normbedrag. De rechtbank stelt vast dat eiseres ten tijde van belang beschikte of kon beschikken over een inkomen van meer dan 120 % van de voor haar geldende bijstandsnorm. Het college heeft hierbij het inkomen uit studiefinanciering in aanmerking genomen naar het normbedrag voor levensonderhoud, genoemd in artikel 3.18 van de Wsf 2000. Ten tijde hier van belang bedroeg het normbedrag voor een student hoger onderwijs € 932,87. Daarnaast beschikte eiseres in de referteperiode over een gemiddeld inkomen uit arbeid van € 1.017,15 per maand.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht het in artikel 3.18 van de Wsf 2000 genoemde bedrag als (fictief) inkomen van eiseres aangemerkt. Daarbij geldt dat de tot de studiefinanciering behorende component "rentedragende lening" als middel moet worden beschouwd, waarover in het kader van de voorliggende voorziening, zoals bedoeld in artikel 15 van de Pw wordt beschikt, of redelijkerwijs kan worden beschikt. [3] Het niet afsluiten van een rentedragende lening kan niet worden afgewenteld op de bijstand. Dat eiseres geen (maximale) lening heeft afgesloten leidt dus niet tot een ander oordeel. Of een student nu een rentedragende lening afsluit of niet, het gaat er om dat betrokkene redelijkerwijs kon beschikken over het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, ook al ontving hij of zij dat bedrag feitelijk niet. [4] Omdat eiseres kon beschikken over een inkomen dat hoger is dan de uit de Beleidsregels voortvloeiende inkomensgrens (€ 1.257,-), komt zij niet in aanmerking voor de eenmalige energietoeslag over het jaar 2022.
10. Het college heeft eiseres nog verwezen naar het tijdelijk Addendum op de Beleidsregels bijzondere bijstand Leiden 2022 (Addendum). Op grond van die regeling konden inwoners van 21 jaar of ouder met een inkomen tot 150 % van de bijstandsnorm (waaronder studenten) tot en met 31 december 2022 in aanmerking komen voor een vergoeding van de energiekosten. Eiseres heeft gesteld dat deze regeling geen redelijk alternatief biedt. Voor de bijzondere bijstand gelden andere, veel strengere, regels dan voor de eenmalige energietoeslag. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter juist door toepassing van deze regeling rekening worden gehouden met de verschillende omstandigheden waarin studenten qua huisvesting en energiekosten verkeren.
11. Eiseres heeft terecht aangevoerd dat het college haar ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarprocedure. Nu het beroep reeds om een andere reden gegrond wordt verklaard, verbindt de rechtbank hieraan geen consequenties.
12. De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank voorziet echter zelf in de zaak omdat het college de aanvraag van eiseres om toekenning van de eenmalige energietoeslag met een gewijzigde motivering terecht kan afwijzen. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden daarom in stand gelaten. Dit betekent dat eiseres wat het recht op de eenmalige energietoeslag 2022 betreft, geen gelijk krijgt.
13. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Nu eiseres geen gebruik heeft gemaakt van professionele rechtshulp, krijgt zij daarvoor geen vergoeding. Zij krijgt wel een vergoeding voor haar reiskosten ter grootte van € 8,20.
14. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
15. Volgens vaste rechtspraak geldt het uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, behoudens bijzondere omstandigheden.
16. De redelijke termijn is aangevangen op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift door het college, te weten 17 oktober 2022. Vanaf het bezwaar tot aan de datum van deze uitspraak zijn – naar boven afgerond – 25 maanden verstreken. De bezwaarprocedure duurde slechts (ongeveer) 3 weken. De behandeling van het beroep heeft – naar boven afgerond – 23 maanden geduurd. De redelijke termijn is overschreden als gevolg van de procedure bij de rechtbank.
17. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanknopingspunten dat de lengte van deze procedure in bezwaar en beroep langer dan twee jaar had mogen bedragen. De redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is daarom met (afgerond) een maand overschreden.
18. Uitgaande van een vergoeding van € 500,- per half jaar komt de rechtbank tot een vergoeding van € 500,-. Dit bedrag wordt geheel toegerekend aan de Staat. De rechtbank zal de Staat veroordelen tot betaling van een bedrag van € 500,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 9 november 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat het college het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- dient te vergoeden;
- veroordeelt het college in de reiskosten van eiseres ter grootte van € 8,20;
- veroordeelt de Staat wegens overschrijding van de redelijke termijn tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding van € 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
3.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 april 2022; ECLI:NL:CRVB:2022:867
4.zie voetnoot 3