ECLI:NL:RBDHA:2024:19785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
22/7637
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de afwijzing van de aanvraag voor eenmalige energietoeslag door het college van burgemeester en wethouders van Leiden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 november 2024, in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Leiden, wordt de afwijzing van de aanvraag voor de eenmalige energietoeslag beoordeeld. Eiser had op 10 mei 2022 een aanvraag ingediend, die op 4 juli 2022 door het college werd afgewezen. Het college stelde dat eiser niet tot de doelgroep van de energietoeslag behoorde, omdat hij niet als 'huishouden' werd beschouwd, aangezien hij studiefinanciering ontving. Eiser voerde aan dat het categorisch uitsluiten van studenten in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en dat de beleidsregels niet toegepast konden worden.

De rechtbank oordeelt dat de motivering van het college ondeugdelijk is en dat het uitsluiten van studenten in de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022 in strijd is met het discriminatieverbod. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit vernietigd moet worden. Echter, de rechtbank laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat het college de aanvraag met een gewijzigde motivering terecht kan afwijzen. Eiser heeft geen recht op de energietoeslag, omdat hij beschikte over een inkomen dat hoger was dan de geldende bijstandsnorm.

De rechtbank bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden en veroordeelt het college tot betaling van de proceskosten van € 1.750,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7637

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.J.A. van Vliet)
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, het college

(gemachtigden: mr. K. Bergacker en F.V. Silva de Jesus).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het college ook na heroverweging terecht de aanvraag van eiser van 10 mei 2022 om toekenning van de eenmalige energietoeslag heeft afgewezen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de motivering van het besluit van het college ondeugdelijk is. Het categorisch uitsluiten van studenten in de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022 is namelijk in strijd met het EVRM [1] en met artikel 1 van de Grondwet. Voor deze ongelijke behandeling bestaat geen legitieme rechtvaardigingsgrond. Tijdens de zitting heeft het college terecht aangevoerd dat eiser bij een hernieuwde beoordeling toch geen aanspraak zou kunnen maken op de energietoeslag, omdat hij over een inkomen beschikte of kon beschikken van meer dan 120 % van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm. Gelet op artikel 2, derde lid, van de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022, heeft eiser om die reden geen aanspraak op de eenmalige energietoeslag. Daarom laat de rechtbank de afwijzing van de aanvraag toch in stand.

Feiten en procesverloop

Op 10 mei 2022 heeft eiser de eenmalige energietoeslag 2022 aangevraagd.
Bij besluit van 4 juli 2022 heeft het college de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 11 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het college het op 29 juli 2022 ontvangen bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft de gedingstukken ingediend en schriftelijk verweer gevoerd.
Het beroep is ter zitting behandeld op 9 oktober 2024. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Beoordeling
1. In deze beroepszaak moet de rechtbank beoordelen of het college ook na heroverweging terecht de aanvraag van eiser van 10 mei 2022 om toekenning van de eenmalige energietoeslag heeft afgewezen.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser niet behoort tot de doelgroep van de eenmalige energietoeslag omdat hij niet als een "huishouden" wordt beschouwd. In artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022 (de Beleidsregels) staat namelijk dat tot een huishouden niet wordt gerekend de persoon die op de peildatum 1 maart 2022 aanspraak maakt op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000. Hiermee is kort gezegd beoogd studenten die aanspraak maken op studiefinanciering van het recht op de eenmalige energietoeslag uit te sluiten.
3. Eiser voert in beroep (samengevat) aan dat het categoriaal uitsluiten van studenten in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregels kan daarom volgens eiser niet worden toegepast.
4. Deze beroepsgrond is terecht opgeworpen. De rechtbank is, in navolging van uitspraken van andere rechtbanken, van oordeel dat het beleid van de gemeente Leiden, op grond waarvan studenten categorisch worden uitgesloten van het recht op de energietoeslag, in strijd is met het discriminatieverbod. [2] Ook studenten kunnen zich wat betreft huisvestingssituatie en energiekosten in een soortgelijke penibele situatie bevinden als andere personen of gezinnen met een minimuminkomen. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
5. Vervolgens rijst de vraag welke gevolgen deze vernietiging dient te hebben. De hoofdregel is dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. In dit geval is dat echter niet nodig.
6. Eiser was ten tijde van belang student, ontving inkomsten uit arbeid en kon ten tijde van zijn aanvraag aanspraak maken op een rentedragende lening op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
7. De regeling voor de eenmalige energietoeslag is bedoeld voor huishoudens met een laag inkomen. Het college heeft hierbij beleidsvrijheid om te bepalen wat onder een laag inkomen moet worden verstaan. In de Beleidsregels is in artikel 2, derde lid, opgenomen dat een huishouden (alleenstaande of gezin) een laag inkomen heeft als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 120 % van de toepasselijke bijstandsnorm. Voor het begrip inkomen is aansluiting gezocht bij het inkomensbegrip uit de Participatiewet (Pw).
8. De rechtbank stelt vast dat eiser ten tijde van belang beschikte of kon beschikken over een inkomen van meer dan 120 % van de voor hem geldende bijstandsnorm. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser in de referteperiode een gemiddeld maandelijks inkomen had van € 1.122,17. [3] Daarnaast kon eiser aanspraak maken op een rentedragende lening op grond van de Wsf 2000 ter grootte van € 419,04.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het in artikel 3.18 van de Wsf 2000 genoemde bedrag van de rentedragende lening (€ 419,04) terecht als (fictief) inkomen van eiser aangemerkt. De rentedragende lening moet als middel worden beschouwd, waarover in het kader van de voorliggende voorziening, zoals bedoeld in artikel 15 van de Pw wordt beschikt, of redelijkerwijs kan worden beschikt. [4] Het niet afsluiten van een rentedragende lening kan niet worden afgewenteld op de bijstand. Dat eiser geen rentedragende lening heeft afgesloten leidt dus niet tot een ander oordeel. Of een student nu een rentedragende lening afsluit, of niet, het gaat er om dat betrokkene redelijkerwijs kon beschikken over dat bedrag, ook al ontving hij of zij dat bedrag feitelijk niet. [5] Omdat eiser naast zijn maandelijks inkomen uit arbeid kon beschikken over de rentedragende lening, kon hij over een inkomen beschikken dat hoger is dan de uit de Beleidsregels voortvloeiende inkomensgrens. Hierdoor komt hij niet in aanmerking voor de eenmalige energietoeslag over het jaar 2022.
10 De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank voorziet echter zelf in de zaak omdat het college de aanvraag van eiser om toekenning van de eenmalige energietoeslag met een gewijzigde motivering terecht kan afwijzen. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden daarom in stand gelaten. Dit betekent dat eiser wat het recht op de eenmalige energietoeslag 2022 betreft, geen gelijk krijgt.
11. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt hij ook een vergoeding voor de proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 11 oktober 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- dient te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten ten bedrage van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
3.In februari 2022 beschikte eiser over een inkomen van € 1.248,29 (€ 927,04 = € 321,25), in maart 2022 over € 468,32 (€ 147,07 + € 321,25) en in april 2022 over € 1.649,90 (€ 1.328,65 + € 321,25).
4.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 april 2022; ECLI:NL:CRVB:2022:867
5.zie voetnoot 4