ECLI:NL:RBDHA:2024:19782

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
23/6110
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de afwijzing van de aanvraag voor eenmalige energietoeslag door het college van burgemeester en wethouders van Leiden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 november 2024, in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Leiden, werd de aanvraag van eiser voor de eenmalige energietoeslag beoordeeld. Eiser had op 28 december 2022 een aanvraag ingediend, die door het college was afgewezen. Het college stelde dat eiser niet tot de doelgroep van de energietoeslag behoorde, omdat hij niet als 'huishouden' werd beschouwd, aangezien hij studiefinanciering ontving. Eiser voerde aan dat het categorisch uitsluiten van studenten in strijd was met het gelijkheidsbeginsel en dat de beleidsregels niet toegepast konden worden.

De rechtbank oordeelde dat het beleid van de gemeente Leiden, dat studenten uitsloot van de energietoeslag, in strijd was met het discriminatieverbod. De rechtbank concludeerde dat studenten zich in een vergelijkbare penibele situatie kunnen bevinden als andere huishoudens met een laag inkomen. Hoewel de rechtbank het beroep gegrond verklaarde en het bestreden besluit vernietigde, liet zij de rechtsgevolgen van het besluit in stand, omdat het college de aanvraag met een gewijzigde motivering terecht kon afwijzen. Eiser had geen recht op de energietoeslag, omdat zijn inkomen boven de gestelde grens lag.

De rechtbank veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die gezamenlijk op € 2.625,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van gelijke behandeling en de zorgvuldigheid van gemeentelijk beleid ten aanzien van financiële steun aan studenten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6110

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigden: mr. F.A.S. Kool en S. Wispelweij),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, het college

(gemachtigden: mr. K. Bergacker, mr. P.A. van de Ven en F.V. Silva de Jesus).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het college ook na heroverweging terecht de aanvraag van eiser van 28 december 2022 om toekenning van de eenmalige energietoeslag heeft afgewezen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de motivering van het besluit van het college ondeugdelijk is. Het categorisch uitsluiten van studenten in de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022 is namelijk in strijd met het EVRM [1] en met artikel 1 van de Grondwet. Voor deze ongelijke behandeling bestaat geen legitieme rechtvaardigingsgrond. Tijdens de zitting heeft het college terecht aangevoerd dat eiser bij een hernieuwde beoordeling toch geen aanspraak zou kunnen maken op de energietoeslag, omdat hij over een inkomen beschikte van meer dan 120 % van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm. Gelet op artikel 2, derde lid, van de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022, heeft eiser om die reden geen aanspraak op de eenmalige energietoeslag. Daarom laat de rechtbank de afwijzing van de aanvraag toch in stand.

Feiten en procesverloop

Op 28 december 2022 heeft eiser (digitaal) de eenmalige energietoeslag 2022 aangevraagd.
Bij besluit van 28 december 2022 heeft het college de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 27 augustus 2023 (bestreden besluit) heeft het college het op 30 december 2022 door eiser ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de gedingstukken ingediend en schriftelijk verweer gevoerd.
Het beroep is ter zitting behandeld op 9 oktober 2024. Eiser en het college hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling

1. In deze beroepszaak moet de rechtbank beoordelen of het college ook na heroverweging terecht de aanvraag van eiser van 28 december 2022 om toekenning van de eenmalige energietoeslag heeft afgewezen.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser niet behoort tot de doelgroep van de eenmalige energietoeslag omdat hij niet als een "huishouden" wordt beschouwd. In artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022 (de Beleidsregels) staat namelijk dat tot een huishouden niet wordt gerekend de persoon die op de peildatum 1 maart 2022 aanspraak maakt op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000. Hiermee is kort gezegd beoogd studenten die aanspraak maken op studiefinanciering van het recht op de eenmalige energietoeslag uit te sluiten.
3. Eiser voert in beroep (samengevat) aan dat het categoriaal uitsluiten van studenten in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregels kan daarom volgens eiser niet worden toegepast.
4. Deze beroepsgrond is terecht opgeworpen. De rechtbank is, in navolging van uitspraken van andere rechtbanken, van oordeel dat het beleid van de gemeente Leiden, op grond waarvan studenten categorisch worden uitgesloten van het recht op de energietoeslag, in strijd is met het discriminatieverbod. [2] Ook studenten kunnen zich wat betreft huisvestingssituatie en energiekosten in een soortgelijke penibele situatie bevinden als andere personen of gezinnen met een minimuminkomen. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
5. Vervolgens rijst de vraag welke gevolgen deze vernietiging dient te hebben. De hoofdregel is dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. In dit geval is dat echter niet nodig.
6. Eiser was ten tijde van belang student en ontving studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Hij ontving ook inkomsten uit arbeid.
7. De regeling voor de eenmalige energietoeslag is bedoeld voor huishoudens met een laag inkomen. Het college heeft hierbij beleidsvrijheid om te bepalen wat onder een laag inkomen moet worden verstaan. In de Beleidsregels is in artikel 2, derde lid, opgenomen dat een huishouden (alleenstaande of gezin) een laag inkomen heeft als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 120 % van de toepasselijke bijstandsnorm. Voor het begrip inkomen is aansluiting gezocht bij het inkomensbegrip uit de Participatiewet (Pw).
8. Uit artikel 33, tweede lid, van de Pw volgt dat het inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wsf 2000 in aanmerking wordt genomen naar het van toepassing zijnde normbedrag. De rechtbank stelt vast dat eiser ten tijde van belang volgens eigen opgave over een inkomen beschikte van meer dan 120 % van de voor hem geldende bijstandsnorm. Het college heeft hierbij het inkomen uit studiefinanciering in aanmerking genomen naar het normbedrag voor levensonderhoud, genoemd in artikel 3.18 van de Wsf 20002. Ten tijde hier van belang bedroeg het normbedrag voor een student hoger onderwijs € 932,87. Daarnaast beschikte eiser in de referteperiode over een maandelijks inkomen van € 687,62.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht het in artikel 3.18 van de Wsf 2000 genoemde bedrag als (fictief) inkomen van eiser aangemerkt. De tot de studiefinanciering behorende component "rentedragende lening" dient als middel te worden beschouwd, waarover in het kader van de voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Pw wordt beschikt of redelijkerwijs kan worden beschikt. [3] Omdat eiser kon beschikken over een inkomen dat hoger is dan de uit de Beleidsregels voortvloeiende inkomensgrens komt hij niet in aanmerking voor de eenmalige energietoeslag over het jaar 2022.
10. Het college heeft eiser nog verwezen naar het tijdelijk Addendum op de Beleidsregels bijzondere bijstand Leiden 2022. Op grond van die regeling konden inwoners van 21 jaar of ouder met een inkomen tot 150 % van de bijstandsnorm (waaronder studenten) tot en met 31 december 2022 in aanmerking komen voor een vergoeding van de energiekosten. Eiser heeft gesteld dat deze regeling geen redelijk alternatief biedt, omdat bijzondere bijstand alleen in bijzondere omstandigheden wordt verleend. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter juist door toepassing van deze regeling rekening worden gehouden met de verschillende omstandigheden waarin studenten qua huisvesting en energiekosten verkeren.
11. De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank voorziet echter zelf in de zaak omdat het college de aanvraag van eiser om toekenning van de eenmalige energietoeslag met een gewijzigde motivering terecht kan afwijzen. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden daarom in stand gelaten. Dit betekent dat eiser wat het recht op de eenmalige energietoeslag 2022 betreft, geen gelijk krijgt.
12. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en wordt het college veroordeeld in de proceskosten die eiser vanwege dit beroep heeft gemaakt. Omdat de gemachtigden van eiser, dan wel andere rechtshulpverleners die bij hetzelfde kantoor werkzaam zijn, in 17 beroepen (met de registratienummers SGR 22/7445, 22/7815, 22/8049, 22/8329, 23/137, 23/222, 23/384, 23/385, 23/993, 23/1030, 23/1282, 23/1756, 23/6108, 23/6110, 23/6111, 23/6875 & 23/6880) vrijwel gelijkluidende beroepschriften hebben ingediend, en deze beroepszaken een grote mate van gelijkenis vertonen, wordt het bedrag dat het college dient te vergoeden voor deze zaken gezamenlijk bepaald op € 2.625,-. Hierbij is uitgegaan van 2 punten voor rechtshulp bij indiening van het beroepschrift en de behandeling tijdens de zitting, in meer dan 4 samenhangende zaken (wegingsfactor 1,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 27 augustus 2023;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-;
- bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
3.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 april 2022; ECLI:NL:CRVB:2022:867