ECLI:NL:RBDHA:2024:19765

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
NL24.30287 en NL24.30289
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Vietnamese eisers met medische problemen en beroep tegen besluiten van de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van twee Vietnamese eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvragen beoordeeld. De eisers, een moeder en haar zoon, hebben op 7 november 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de minister op 24 juli 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de beroepen op 18 september 2024 en 10 oktober 2024 behandeld. De rechtbank oordeelt dat de minister de besluiten voldoende zorgvuldig heeft voorbereid en dat de afwijzing van de asielaanvragen terecht is. De rechtbank stelt vast dat de medische problemen van eiser niet voldoende zijn om te concluderen dat zij een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Vietnam. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten niet onbevoegd zijn genomen, ondanks dat deze zijn ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in plaats van de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.30287 en NL24.30289

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres,

[eiser] ,v-nummer: [nummer] , eiser,
samen: eisers
(gemachtigde: mr. E.A. Welling),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvragen. Eisers zijn van Vietnamese nationaliteit en geboren op [geboortedatum 1] 1959 en [geboortedatum 2] 1992. Eiseres is de moeder van eiser. Zij hebben op 7 november 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met de bestreden besluiten van 24 juli 2024 deze aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen eerst op 18 september 2024 op zitting behandeld. Omdat eiseres telefonisch niet bereikbaar was, is de zitting geschorst. De rechtbank heeft de beroepen daarna op 10 oktober 2024 opnieuw op zitting behandeld. Hieraan heeft eiseres telefonisch deelgenomen. De gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister waren fysiek aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eisers leggen – kort samengevat – aan hun asielaanvragen het volgende ten grondslag. Eiseres is in 2015 getrouwd met een Nederlandse man. In 2019 zijn ze gescheiden. Eisers willen niet terugkeren naar Vietnam. Ze ervaren hun leven en de omstandigheden in Nederland namelijk zeer positief. Bovendien kan eiser niet terug naar Vietnam vanwege zijn medische problemen.
De bestreden besluiten
5. Het asielrelaas van eisers bevat volgens de minister het relevante element ‘identiteit, nationaliteit en herkomst’. De minister acht dit element voor zowel eiser als eiseres geloofwaardig, maar niet zwaarwegend genoeg om te concluderen dat zij vluchteling zijn in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat zij een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Wel krijgt eiser in afwachting van een beslissing op de beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) voorlopig uitstel van vertrek. Eiseres krijgt als gezinslid ook uitstel van vertrek gedurende de periode dat eiser voorlopig uitstel van vertrek is verleend.
Zijn de bestreden besluiten onbevoegd genomen?
6. Eisers betogen dat de bestreden besluiten onbevoegd zijn genomen en daarom gebrekkig zijn. De besluiten zijn namelijk ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl met ingang van 2 juli 2024 de minister van Asiel en Migratie is aangewezen als bevoegd bestuursorgaan. De minister had de besluiten moeten intrekken en nieuwe besluiten moeten nemen.
6.1.
Met ingang van 2 juli 2024 is de bevoegde beslissingsautoriteit in het Nederlandse vreemdelingenrecht gewijzigd van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid naar de minister. De rechtbank stelt vast dat in de bestreden besluiten staat vermeld dat deze zijn genomen namens de staatssecretaris. Dit is een gebrek. Dit gebrek kan naar het oordeel van de rechtbank worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, zoals volgt uit de Afdelingsuitspraak van 13 februari 2007. [2] Niet in geschil is dat de bestreden besluiten zijn genomen en ondertekend door een ambtenaar die daartoe op grond van mandaat bevoegd was. Niet gebleken is dat eisers door de onjuiste ondertekening in hun belangen zijn geschaad. Tot slot was het voor eisers duidelijk, althans had het voor eisers duidelijk moeten zijn, dat de bestreden besluiten namens de bevoegde autoriteit waren genomen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
6.2.
Bij het passeren van een gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt in de regel een proceskostenvergoeding toegekend. Gelet op de aard van het gebrek ziet de rechtbank daar in dit geval geen aanleiding toe. De besluiten zijn namelijk bevoegd genomen en de onjuiste ondertekening is een kennelijke verschrijving.
Heeft de minister de besluiten onvoldoende zorgvuldig voorbereid?
7. Eisers betogen dat de minister de besluiten onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. De minister heeft ten onrechte niet inhoudelijk gereageerd op dat wat zij in de zienswijze hebben aangevoerd over de omissie om een BMA-onderzoek te laten verrichten. Het feit dat de minister na de zienswijze alsnog toestemmingsverklaringen voor een BMA-onderzoek heeft toegezonden, neemt niet weg dat dat in een eerdere fase had moeten gebeuren. Dat wat eisers in de zienswijze hebben aangevoerd had dienen te leiden tot intrekking van de eerdere voornemens en niet tot het uitbrengen van de beschikkingen. De minister was namelijk al eerder op de hoogte van eisers medische toestand. Zo bleek uit het MediFirst-rapport al dat eiser niet gehoord kon worden en is er ook tussen eisers en de minister contact geweest over de medische toestand van eiser. Tot slot heeft de minister in de voornemens ten onrechte overwogen dat eisers niet hebben gereageerd op de brief van 21 februari 2024 waarin zij zijn verzocht om medische stukken te overleggen. Deze brief hebben eisers namelijk niet ontvangen.
7.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister de besluiten voldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Hoewel de minister op de zitting heeft aangegeven dat de brief van 21 februari 2024 waarnaar in het voornemen wordt verwezen ook bij hem niet bekend is, maakt dit volgens de rechtbank niet dat de minister de besluiten onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. De minister wijst namelijk terecht op het feit dat het voornemen een voorbereidingshandeling is, een mededeling van feitelijke aard die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Eisers hebben door middel van het indienen van een zienswijze de gelegenheid gehad om te reageren op het voornemen, waaronder de overweging dat geen uitstel van vertrek wordt verleend. Met de zienswijze hebben eisers recente medische stukken overgelegd. Naar aanleiding van die stukken heeft de minister alsnog een BMA-onderzoek opgestart en, in afwachting van dat onderzoek, in de bestreden besluiten voorlopig uitstel van vertrek verleend. Bovendien merkt de minister terecht op dat hoewel hij in het geval van afwijzing van een asielaanvraag ambtshalve toetst aan artikel 64 van de Vw 2000, het zwaartepunt ligt bij de beoordeling van de asielaanvraag. Dat uit het MediFirst-rapport al medische problemen zouden blijken, maakt dit oordeel niet anders. Los van de vraag of het MediFirst-onderzoek in eisers geval al aanleiding had moeten geven om een BMA-onderzoek op te starten, heeft de minister naar aanleiding van de zienswijze alsnog een BMA-onderzoek opgestart en met de bestreden besluiten voorlopig uitstel van vertrek verleend. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Heeft de minister ten onrechte niet ambtshalve getoetst of eisers aanspraak maken op een verblijfsvergunning humanitair of op grond van artikel 8 van het EVRM?
8. Eisers betogen verder dat de minister ten onrechte niet ambtshalve heeft getoetst of zij recht hebben op een verblijfsvergunning humanitair of op een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Er is namelijk sprake van opgebouwd privéleven.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op de zitting terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet ambtshalve verplicht was om te toetsten of eisers aanspraak maken op een verblijfsvergunning humanitair of een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Uit artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 volgt namelijk dat als een vreemdeling later dan zes maanden na binnenkomst in Nederland een asielvergunning indient, de minister niet ambtshalve hoeft te toetsen aan artikel 8 van het EVRM. In zulke gevallen hoeft de minister alleen ambtshalve te beoordelen om een vreemdeling aanspraak maakt op een verblijfsvergunning slachtoffer mensenhandel. Hiervan is in geval van eisers geen sprake. Dat sprake is van een verschoonbare overschrijding omdat het erg zwaar is voor eiseres om voor eiser te zorgen en omdat haar begripsniveau lager ligt, zoals eisers op de zitting hebben betoogd, volgt de rechtbank niet. De minister stelt daarover terecht dat de medische situatie van eiseres op geen enkele manier is onderbouwd.
Heeft de minister de ingangsdatum voor uitstel van vertrek onjuist vastgesteld?
9. Eisers betogen dat de minister de ingangsdatum voor uitstel van vertrek ten onrechte heeft vastgesteld op de datum van het bestreden besluit. Uit het beleid volgt namelijk dat uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 wordt verleend met als ingangsdatum de datum van de aanvraag. [3] Hierdoor had de minister inmiddels ook een verblijfsvergunning voor medische behandeling aan eiser en een afgeleide verblijfsvergunning aan eiseres dienen te verlenen.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat aan eisers
voorlopiguitstel van vertrek is verleend in afwachting van definitieve besluitvorming. In dat geval volgt uit het beleid van de minister dat als ingangsdatum de datum van het besluit wordt genomen waarbij het voorlopig uitstel van vertrek is verleend. [4] Dat de minister ondertussen aan eisers ambtshalve een verblijfsvergunning voor medische behandeling had moeten verlenen, volgt de rechtbank verder niet. Los van de vraag of de minister hier ambtshalve toe verplicht is, is er in het geval van eisers nog geen definitieve beslissing genomen over het uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
Lopen eisers bij terugkeer naar Vietnam een risico op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM?
10. Eisers betogen dat zij bij terugkeer naar Vietnam het risico lopen om te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling of straffen vanwege medische redenen. Het achterwege blijven van een medische behandeling voor eiser zal naar alle waarschijnlijkheid leiden tot een medische noodsituatie en de noodzakelijke medische behandeling is in Vietnam niet beschikbaar of niet toegankelijk. Eisers verwijzen ter onderbouwing naar een arrest van het Hof van Justitie van 22 november 2022 [5] en het artikel ‘Oprekking van het begrip medische noodsituatie op korte termijn’ van [auteur 1] en [auteur 2] [6] .
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat medische problemen op zichzelf geen rechtsgrond vormen voor het verkrijgen van een asielvergunning. In dat kader verwijst de rechtbank naar het arrest M’Bodj van het Hof van Justitie en vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [7] Of uitzetting wegens medische redenen leidt tot een schending van artikel 3 van het EVRM komt aan de orde bij de beoordeling of uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000. In eisers geval heeft de minister, zoals hiervoor al aan de orde is geweest (zie onder 7.1), ook een BMA-onderzoek ingesteld om te beoordelen of aan eiser uitstel van vertrek moet worden verleend.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond
.Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.ABRvS 13 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588 en 9 september 2024 ECLI:NL:RVS:2024:3714.
3.Eisers verwijzen daarbij naar paragraaf A3/7.3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
4.Zie paragraaf A3/7.3.2 van de Vc 2000.
5.ECLI:EU:C:2022:913.
6.Tijdschrift voor Asiel- & Migrantenrecht 2024, p. 320.
7.Zie HvJ EU 18 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2452; ABRvS 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1733, r.o. 1.2 en 1.3 en ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352.