ECLI:NL:RBDHA:2024:19694

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
C/09/674884 / KG ZA 24-1019
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bescherming van persoonsgegevens van ambtenaren van de Belastingdienst tegen publicatie door gedaagden

In deze zaak heeft de Belastingdienst een kort geding aangespannen tegen gedaagden, die een website hebben gepubliceerd waarin zij persoonsgegevens van ambtenaren van de Belastingdienst gebruiken in het kader van een geschil met de Franse belastingdienst. De Belastingdienst vordert dat gedaagden worden verboden om deze persoonsgegevens openbaar te maken en dat zij deze gegevens van de website verwijderen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van de Belastingdienst bij de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de eer en goede naam van zijn medewerkers zwaarder weegt dan het belang van gedaagden om de persoonsgegevens openbaar te maken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagden niet worden belemmerd in hun mogelijkheid om misstanden aan de kaak te stellen zonder de namen van individuele ambtenaren te publiceren. De vorderingen van de Belastingdienst zijn toegewezen, met inachtneming van de mogelijkheid voor gedaagden om in correspondentie met instanties hun standpunt te verwoorden zonder de namen van ambtenaren te noemen. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagden niet aan de veroordelingen voldoen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/674884 / KG ZA 24-1019
Vonnis in kort geding van 26 november 2024
in de zaak van
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën, Directoraat-generaal Belastingdienst)te Den Haag,
eiser,
advocaat mr. S. M . Kingma te Den Haag,
tegen:

1.[gedaagde, sub 1] te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,

2.
[gedaagde, sub 2]te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagden,
in persoon verschenen.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de Belastingdienst’ en ‘ [gedaagde, sub 1] c.s.’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 1 november 2024 met producties 1 tot en met 21;
- het e-mailbericht van [gedaagde, sub 1] c.s. van 4 november 2024;
- de brief van de Belastingdienst van 5 november 2024 met producties 22 en 23;
- het e-mailbericht van [gedaagde, sub 1] c.s. van 5 november 2024, met daarbij twee bestanden met videobeelden;
- het bericht van de griffier aan partijen van 6 november 2024;
- het e-mailbericht van [gedaagde, sub 1] c.s. van 6 november 2024;
- het bericht van de griffier aan [gedaagde, sub 1] c.s. (en in afschrift aan de Belastingdienst) van 7 november 2024;
- het bericht van de Belastingdienst van 7 november 2024;
- het e-mailbericht van [gedaagde, sub 1] c.s. van 7 november 2024, met twee bijlagen;
- het e-mailbericht van [gedaagde, sub 1] c.s. van 8 november 2024;
- het op 10 november 2024 ingediende verweerschrift van [gedaagde, sub 1] c.s. met genummerde producties 1 tot en met 12 en drie ongenummerde producties;
- het bericht van de Belastingdienst van 11 november 2024;
- het bericht van de griffier aan partijen van 11 november 2024;
- het e-mailbericht van [gedaagde, sub 1] c.s. van 11 november 2024;
- het bericht van de Belastingdienst van 11 november 2024;
- het bericht van de griffier aan partijen van 11 november 2024;
- het e-mailbericht van [gedaagde, sub 1] c.s. van 12 november 2024;
- het bericht van de griffier aan partijen van 12 november 2024.
1.2.
Een deel van de hiervoor vermelde correspondentie had betrekking op verzoeken van [gedaagde, sub 1] c.s. om de zitting te verplaatsen en om een videoverbinding met hun in Frankrijk wonende zoon bij de zitting tot stand te brengen. De verplaatsingsverzoeken zijn niet gehonoreerd, omdat de Belastingdienst daarmee niet instemde en van een klemmende reden voor verplaatsing naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake was. Naar aanleiding van het verzoek om een videoverbinding is aan partijen bericht dat de voorzieningenrechter daar geen aanleiding voor ziet, omdat de zoon van [gedaagde, sub 1] c.s. geen partij is in dit kort geding.
1.3.
Op 12 november 2024 is de mondelinge behandeling gehouden. Hierbij zijn door de Belastingdienst pleitnotities overgelegd. Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.
1.4.
Ook na de mondelinge behandeling hebben [gedaagde, sub 1] c.s. nog e-mailberichten aan de voorzieningenrechter gestuurd. Omdat de zaak al voor vonnis stond en niet bleek dat beide partijen het erover eens waren dat nog berichten aan de voorzieningenrechter werden gestuurd, heeft de voorzieningenrechter deze e-mailberichten buiten beschouwing gelaten. [gedaagde, sub 1] c.s. zijn hierover door de griffier geïnformeerd.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[gedaagde, sub 1] c.s. hebben in Frankrijk gewoond.
2.2.
[gedaagde, sub 1] c.s. hebben een geschil met de Franse belastingdienst over de belastingjaren 2010 en 2011. De Franse belastingdienst heeft over die jaren aanslagen en boetes opgelegd aan [gedaagde, sub 1] c.s., die hebben geleid tot invorderingsmaatregelen. Over dit geschil hebben [gedaagde, sub 1] c.s. in Frankrijk geprocedeerd. Op 17 oktober 2023 is door de Cour Administrative d’Appel uitspraak gedaan in (voortgezet) hoger beroep na cassatie en verwijzing. In die uitspraak is beslist dat de Franse belastingaanslagen deels in stand blijven. Hetzelfde geldt voor aan gedaagden opgelegde boetes.
2.3.
[gedaagde, sub 1] c.s. hebben hun geschil met de Franse belastingdienst beschreven op een Franse website met een domeinnaam met daarin de naam van de voorzitter van de kamer die de uitspraak van 17 oktober 2023 heeft gedaan (hierna: de Franse website). Op die website worden ook namen van rechters en medewerkers van de Franse belastingdienst vermeld en worden hen diverse verwijten gemaakt.
2.4.
De Franse autoriteiten hebben op enig moment inlichtingenverzoeken ingediend bij de Nederlandse Belastingdienst (hierna de Belastingdienst). Volgens [gedaagde, sub 1] c.s. heeft een medewerker van de Belastingdienst (hierna “de Ambtenaar”) in antwoord daarop onjuiste informatie verstrekt aan de Franse autoriteiten, waardoor volgens [gedaagde, sub 1] c.s. in Frankrijk een onjuiste en ongegronde aanslag aan hen is opgelegd (volgens [gedaagde, sub 1] c.s. is ten onrechte zowel in Frankrijk als in Nederland belasting geheven over de jaren 2010 en 2011). Deze kwestie heeft geleid tot een geschil tussen [gedaagde, sub 1] c.s. en de Belastingdienst.
2.5.
Over het geschil is vanaf 2020 veel gecorrespondeerd tussen [gedaagde, sub 1] c.s. en ambtenaren van de Belastingdienst, waarbij [gedaagde, sub 1] c.s. een ruime kring van geadresseerden in de correspondentie heeft betrokken (meerdere ambtenaren van de Belastingdienst, Tweede Kamerleden en mediabedrijven).
2.6.
Op 3 oktober 2024 hebben [gedaagde, sub 1] c.s. een e-mailbericht verzonden aan de Ambtenaar (en in cc aan diverse andere ambtenaren van de Belastingdienst) met, onder meer, de volgende inhoud:
“(…)
Dus mevrouw [naam van de Ambtenaar], de zaak is voor ons nu volledig helder geworden en wij vragen u of u aan de publiekelijke schandpaal genageld wilt worden, of dat u bereid bent aansprakelijkheid te erkennen. Wij verzoeken u dan ook om uiterlijk vrijdag 5 oktober voor 12 uur uw aansprakelijkheid te erkennen om vervolgens te komen tot een treffende schadevergoeding. Zo niet, dan zullen wij, net zoals wij bij de rechter van het hof in Bordeaux hebben gedaan (zie[voorzieningenrechter: volgt hyperlink naar de Franse website]
) ons dossier in zijn volledigheid openbaar maken en online publiceren.
(…)”
2.7.
Per e-mail van 4 oktober 2024 hebben [gedaagde, sub 1] c.s. de reactie termijn aangepast en ook het volgende geschreven:
“Indien wij niet(s) van u vernemen zal ons dossier in zijn volledigheid worden gepubliceerd, inclusief analyses en de documenten die wij in Frankrijk hebben ontvangen met betrekking tot uw (directe) betrokkenheid.
De e-mail is verzonden aan de Ambtenaar en in cc aan diverse andere ambtenaren van de belastingdienst en twee Tweede Kamerleden.
2.8.
In een e-mailbericht van [gedaagde, sub 1] c.s. aan de Ambtenaar van 6 oktober 2024 (die in cc aan diverse andere ambtenaren en aan Tweede Kamerleden is verzonden) staat het volgende:
“Conform onze toezegging ontvangt u hierbij de website waarop ons dossier zal worden gepubliceerd. Nederland heeft er een nieuwe affaire bij: www.affaire-(...).nl[voorzieningenrechter: tussen de haakjes staat de achternaam van de Ambtenaar].
Waarvan akte.
(…)
Om die reden schuwen de heer en mevrouw [gedaagde, sub 1] dan ook niet om dit ongekende onrecht (waar hebben we dat eerder gehoord?) in al zijn wortels te bestrijden, te beginnen met een website en publicatie van dit dossier. Komt u gezellig aanschuiven bij [naam] ? ?
(…)”
2.9.
De onder 2.8. deels geciteerde domeinnaam (hierna: de Domeinnaam) is op 6 oktober 2024 voor het eerst geregistreerd. In de registratiegegevens staat op het moment van registratie bij zowel administratief als technisch contactpersoon het e-mailadres van gedaagde onder 1. Op 17 oktober 2024 zijn de registratiegegevens van de Domeinnaam gewijzigd en sindsdien staat bij zowel administratief als technisch contactpersoon het e-mailadres van zoon J. van [gedaagde, sub 1] c.s.
2.10.
Op de website waar de Domeinnaam naar verwijst (hierna: de Website) zijn de (voor- en achter)namen van diverse (voormalig) ambtenaren (waaronder de Ambtenaar) van de Belastingdienst vermeld, voorzien van diverse omschrijvingen. Daarnaast staan diverse e-mailberichten en brieven tussen [gedaagde, sub 1] c.s. en ambtenaren van de Belastingdienst op de Website, waarin ook e-mailadressen en telefoonnummers van die ambtenaren staan vermeld.
2.11.
Bij brief van 9 oktober 2024 heeft de hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken van de Belastingdienst aan [gedaagde, sub 1] c.s. bericht dat er voor het erkennen van aansprakelijkheid door de Belastingdienst geen reden bestaat. Verder staat in de brief dat het [gedaagde, sub 1] c.s. vrijstaat om hun opvatting over het optreden van de Belastingdienst als organisatie publiekelijke bekend te maken, maar dat het noemen van namen van individuele ambtenaren zonder hun toestemming niet is toegestaan. De Belastingdienst verzoekt [gedaagde, sub 1] c.s. en sommeert hen zo nodig om uiterlijk 10 oktober 2024 om 10.00 uur de namen van individuele ambtenaren van de Website te verwijderen en verwijderd te houden. Hieraan hebben [gedaagde, sub 1] c.s. geen gehoor gegeven.
2.12.
Naar aanleiding van voormelde brief van de hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken hebben [gedaagde, sub 1] c.s. zich per e-mail van 9 oktober 2024 weer gewend tot de Ambtenaar (e-mail in cc naar diverse andere ambtenaren en Tweede Kamerleden). In de e-mail staat onder meer het volgende:
“(…)
Aangezien de brief inhoudelijk onjuist is, wordt de eis van de heer (…) dan ook integraal afgewezen. Sterker nog, de brief is voor ons een motivatie om het volledige dossier voor morgenvroeg 10.00 uur in zijn volledigheid online te hebben staan. Dit zal wel de nodige moeite kosten, omdat het aantal leugens vrij talrijk is, zo hebben wij moeten constateren.
Olie op het vuur gooien doet het vuur alleen maar beter branden, weet u. (…)
(…)
Angst is een zeer slechte raadgever, mevrouw [naam van de Ambtenaar]. Het is alleen jammer dat u dat nu zelf aan den lijve moet ondervinden.
Wij zien de nadere stappen van de heer (…) met alle vertrouwen tegemoet. Nog meer olie doet het vuur namelijk alleen nog maar beter branden. Iedereen zal beseffen dat deze hele zaak door uzelf is aangestoken (om maar in termen van vuur te blijven spreken).
(…)”
2.13.
Bij (per e-mail verzonden) brief van 16 oktober 2024 heeft de advocaat van de Belastingdienst [gedaagde, sub 1] c.s. nogmaals gesommeerd om ervoor te zorgen dat uiterlijk op 18 oktober 2024 alle namen van de medewerkers van de Belastingdienst van de Website zijn verwijderd en dat de domeinnaam met de naam van de Ambtenaar niet meer wordt gebruikt. In de brief staat ook nog het volgende:
“U hebt het Ministerie nog gebeld met de mededeling dat de website niet van u is, maar van uw zoon, en dat u voor de inhoud van de website niet verantwoordelijk kunt worden gehouden. De Staat gaat daar niet in mee. U staat geregistreerd als administratief contactpersoon van de domeinnaam, en uit uw correspondentie met de Staat blijkt dat u de onrechtmatige uitingen online hebt gezet of hebt doen zetten. Het ligt duidelijk in uw macht om de domeinnaam en de inhoud van de website aan te passen. Voor de goede orde merk ik op dat als de Staat al aanleiding zou zien om ook uw zoon verantwoordelijk te houden voor de website, de Staat ertoe over zou kunnen gaan uw zoon naast u beiden te dagvaarden in hetzelfde kort geding voor de Nederlandse rechter, ook als uw zoon in Frankrijk woont.”
Aan de sommatie is geen gehoor gegeven.
2.14.
Op 22 oktober 2024 hebben [gedaagde, sub 1] c.s. een e-mail gestuurd aan de Ambtenaar en vijf andere ambtenaren van de Belastingdienst. Bij deze e-mail is een persbericht gevoegd en [gedaagde, sub 1] c.s. hebben geschreven dat dit persbericht naar alle media wordt verzonden. In het persbericht wordt verwezen naar de Website, worden de namen van verschillende ambtenaren genoemd, alsmede het e-mailadres en telefoonnummer van de Ambtenaar en van één andere ambtenaar.
2.15.
Gedaagde onder 1 heeft in reactie op berichten van derden op LinkedIn een link naar de Website geplaatst.
2.16.
Op enig moment nadat de eerste sommatie aan [gedaagde, sub 1] c.s. is verzonden is op de Website vermeld dat deze wordt onderhouden door zoon [voorletter] . van [gedaagde, sub 1] c.s., wordt op de Website gerefereerd aan
“mijn ouders”en staat het verhaal van zoon [voorletter] . op de Website.

3.Het geschil

3.1.
De Belastingdienst vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad dat [gedaagde, sub 1] c.s. hoofdelijk:
i. worden veroordeeld om alle tot de persoon van ambtenaren van het Ministerie van Financiën herleidbare gegevens, waaronder namen, e-mailadressen, (mobiele) telefoonnummers en hyperlinks naar socialmediakanalen of -profielen van de ambtenaren binnen 24 uur na ontvangst (waaronder begrepen: betekening) van dit vonnis van de Website te (doen) verwijderen en verwijderd te (doen) houden;
ii. wordt verboden tot de persoon van ambtenaren van het Ministerie van Financiën herleidbare gegevens als bedoeld onder i. openbaar te maken op websites, in persberichten, op social media, in e-mails aan anderen dan het Ministerie van Financiën, of op andere wijze;
iii. worden veroordeeld om binnen 24 uur na ontvangst (waaronder begrepen: betekening) van dit vonnis het gebruik van de Domeinnaam te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden, en om alle uitingen op internet (waaronder LinkedIn) waarin zij naar deze Domeinnaam en/of naar de naam van ambtenaren van het Ministerie van Financiën verwijzen, te verwijderen;
althans in goede justitie een voorziening te treffen met een strekking die zo veel mogelijk vergelijkbaar is met de strekking van de vorderingen onder i, ii en iii, alles op straffe van een dwangsom en met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde, sub 1] c.s. in de kosten van dit geding.
3.2.
De Belastingdienst stelt ter onderbouwing van zijn vorderingen – kort samengevat – dat het publiceren van persoonsgegevens van de ambtenaren van het Ministerie van Financiën onrechtmatig is, en zeker in de context van de (onterechte) beschuldigingen en kwalificaties van hun handelen op de Website. De vrijheid van meningsuiting van [gedaagde, sub 1] c.s. vormt in dit geval geen voldoende rechtvaardiging van de door hen gepleegde inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en de eer en goede naam van de ambtenaren.
3.3.
[gedaagde, sub 1] c.s. voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

[gedaagde, sub 1] c.s. terecht gedagvaard?
4.1.
[gedaagde, sub 1] c.s. voeren als verweer allereerst aan dat de Belastingdienst de verkeerde personen heeft gedagvaard. Zij stellen dat zij geen website hebben gepubliceerd met de Domeinnaam en dat zoon [voorletter] . verantwoordelijk is voor de inhoud van de Website. Volgens [gedaagde, sub 1] c.s. heeft zoon [voorletter] . de Website opgezet en gepubliceerd omdat hij ook wordt gedupeerd door het onderliggende geschil met de Belastingdienst. Zoon J.is volgens [gedaagde, sub 1] c.s. verantwoordelijk voor de techniek achter de Website.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat de vorderingen van de Belastingdienst slechts deels betrekking hebben op de Website en de Domeinnaam. Voor zover de vorderingen betrekking hebben op andere uitingen van [gedaagde, sub 1] c.s. gaat dit verweer dus niet op. De voorzieningenrechter volgt [gedaagde, sub 1] c.s. verder ook niet in dit verweer voor zover de vorderingen van de Belastingdienst betrekking hebben op de Domeinnaam en de Website. Zij is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [gedaagde, sub 1] c.s. feitelijk verantwoordelijk zijn voor de Website en/of dat zij (ook nu nog) kunnen bepalen of de Website met de Domeinnaam online is en wat de inhoud daarvan is. De voorzieningenrechter licht dat als volgt toe.
4.3.
[gedaagde, sub 1] c.s. hebben niet weersproken dat zij de Domeinnaam hebben geregistreerd en dat gedaagde onder 1 op dat moment ook is geregistreerd als administratief en technisch contactpersoon. Verder hebben zij onweersproken gelaten dat pas na de eerste sommatie van de Belastingdienst de administratief en technisch contactpersoon van de Domeinnaam zijn veranderd en dat ook pas daarna voor het eerst op de Website teksten zijn verschenen waaruit zou moeten worden afgeleid dat de teksten op de Website afkomstig zijn van zoon [voorletter] . De aankondigingen dat er een website zou komen en dat het dossier van [gedaagde, sub 1] c.s. daarop gepubliceerd zou worden (zoals weergegeven onder 2.5, 2.6 en 2.7) zijn allemaal afkomstig van [gedaagde, sub 1] c.s. Gelet op deze omstandigheden is voldoende aannemelijk dat [gedaagde, sub 1] c.s. de Domeinnaam hebben geregistreerd en dat zij ook door de Belastingdienst verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de inhoud van de Website.
4.4.
De voorzieningenrechter is voorts met de Belastingdienst van oordeel dat – ondanks de wijziging van de administratief en technisch contactpersoon en de verwijzingen naar zoon [voorletter] . op de Website – niet aannemelijk is geworden dat [gedaagde, sub 1] c.s. een eventueel bevel ten aanzien van de Domeinnaam en de Website niet na kunnen komen. Gezien het moment waarop deze wijzigingen zijn doorgevoerd (na de eerste sommaties) acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat die wijzigingen mede zijn doorgevoerd om aan inhoudelijke toetsing door de voorzieningenrechter te ontkomen. Dat [gedaagde, sub 1] c.s. feitelijk geen zeggenschap meer hebben over de Website die zij zelf hebben geïnitieerd en die over hun strijd met de Belastingdienst vertelt, is niet aannemelijk geworden. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat [gedaagde, sub 1] c.s. in hun correspondentie in dit kort geding de eenheid in hun gezin benadrukken en dat gedaagde onder 1 ter zitting heeft bevestigd dat zoon [voorletter] . adviezen van zijn ouders ten aanzien van de inhoud van de Website zal opvolgen.
Inhoudelijke beoordeling
4.5.
De Belastingdienst komt in dit geding als werkgever op voor zijn werknemers, die volgens hem worden geschaad door (onder meer) de inhoud van de Website, waarop die werkgevers met naam en toenaam worden genoemd in verband met de werkzaamheden die zij als werknemer voor hun werkgever verrichten. Met betrekking tot een dergelijke publicatie kan een werkgever een vordering instellen ter bescherming van de werknemers. De werkgever komt de bevoegdheid tot het instellen van die vordering toe zowel uit hoofde van het belang dat hij zelf heeft bij de bescherming van zijn werknemers, als ter bescherming van die werknemers, mede op grond van goed werkgeverschap (HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:569). De Belastingdienst kan dus de onderhavige vordering instellen.
4.6.
Toewijzing van de vorderingen zou betekenen dat het grondrecht van [gedaagde, sub 1] c.s. op vrijheid van meningsuiting, vastgelegd in artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), wordt beperkt. Ook het publiceren van persoonsgegevens valt onder die vrijheid van meningsuiting. Zoals in lid 2 van artikel 10 EVRM is bepaald, brengt vrijheid van meningsuiting bepaalde plichten en verantwoordelijkheden mee en kan deze vrijheid worden beperkt als dat bij wet is voorzien, bijvoorbeeld om de goede naam en rechten van anderen te beschermen. Zo’n beperking die bij wet is voorzien doet zich voor als een publicatie onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Aldus staan tegenover elkaar het recht op vrije meningsuiting en het recht op bescherming van de eer en goede naam. Beide rechten zijn gelijkwaardig. Voor het antwoord op de vraag welk recht in het concrete geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen.
4.7.
Het belang van [gedaagde, sub 1] c.s. bij de publicatie is er – naar de voorzieningenrechter begrijpt – in gelegen dat zij misstanden aan de kaak willen stellen. Zij benutten de publicatie echter ook, dat stelt de Belastingdienst terecht, om individuele ambtenaren onder druk te zetten om door [gedaagde, sub 1] c.s. gewenste ambtsverrichtingen uit te voeren. Dit kan duidelijk worden afgeleid uit de onder 2.5 en 2.11 weergegeven correspondentie. Het belang van de Belastingdienst is er in gelegen dat hij opkomt voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van zijn medewerkers en de bescherming van hun eer en goede naam.
4.8.
Welke van voormelde belangen moet worden beschermd, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden. Omstandigheden die bij de beoordeling van de (on)rechtmatigheid op grond van jurisprudentie een rol kunnen spelen zijn:
a. de aard van de gepubliceerde uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen;
b. de ernst – bezien vanuit het algemeen belang – van de misstand die de publicatie aan de kaak beoogt te stellen;
c. de mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal;
d. de inkleding van de verdenkingen, gezien in verhouding tot de onder a tot en met c bedoelde factoren;
e. de mate van waarschijnlijkheid dat in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes had kunnen worden bereikt;
f. de kans dat de betreffende informatie ook zonder de verweten terbeschikkingstelling aan de pers in de publiciteit zou zijn gekomen.
4.9.
In dit kort geding gaat het niet om de inhoud van de publicaties. Weliswaar stelt de Belastingdienst zich op het standpunt dat op de Website onterechte beschuldigingen over de Belastingdienst worden geuit, maar in zoverre beoogt hij geen inperking van de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde, sub 1] c.s. Met dit kort geding wil de Belastingdienst alleen realiseren dat in de uitingen van [gedaagde, sub 1] c.s. geen persoonsgegevens van ambtenaren meer worden genoemd. In zoverre is de inbreuk op de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde, sub 1] c.s. bij toewijzing van enige vordering dus beperkt. Bij de specifieke vraag of persoonsgegevens in publicaties mogen worden betrokken speelt (kort gezegd) een belangrijke rol in welke mate de betreffende personen zogenaamde public figures zijn. Publieke figuren moeten zich meer laten welgevallen dan personen die geen publieke bekendheid genieten.
4.10.
De Belastingdienst heeft onweersproken gesteld dat de Ambtenaar en de andere op de Website en in de e-mails, brieven en persberichten genoemde ambtenaren geen public figures zijn. Zij hebben zelf nooit actief de publiciteit opgezocht en vervullen ook geen publieke functie. Dit is anders dan in het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:6673), waar [gedaagde, sub 1] c.s. ter zitting naar hebben verwezen. Het is niet aannemelijk geworden dat de genoemde ambtenaren voorafgaand aan de publicatie van de Website op enige wijze in het publieke domein bekend waren, zelf de media opzoeken en/of eerder in de publieke belangstelling hebben gestaan. Er zijn geen aanwijzingen dat deze ambtenaren een meer politieke en zichtbare rol vervullen en daarom meer kritiek moeten kunnen verdragen dan andere overheidsmedewerkers of willekeurige burgers.
4.11.
Nu de Ambtenaar en de overige ambtenaren geen politieke of zichtbare rol vervullen en de werkzaamheden die zij hebben uitgevoerd moeten worden toegerekend aan de Belastingdienst, komt aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Ambtenaar en de overige ambtenaren grote betekenis toe. Hierbij moet ook in aanmerking worden genomen dat op de Website ernstige beschuldigingen worden geuit, waarbij termen worden gebruikt als “leugens”, “frauduleuze voorstellen van de Belastingdienst” en “glashard liegen”. Het belang van de Belastingdienst om zijn medewerkers zonder publieke bekendheid tegen dergelijke beschuldigingen te beschermen is groot.
4.12.
De Belastingdienst stelt terecht dat [gedaagde, sub 1] c.s. hun kritiek op de Belastingdienst ook kunnen uiten zonder daarbij de namen en andere persoonsgegevens te noemen van ambtenaren. Dat [gedaagde, sub 1] c.s. om misstanden aan de kaak te kunnen stellen er belang bij hebben dat zij namen en andere persoonsgegevens van ambtenaren kunnen noemen hebben zij niet aannemelijk gemaakt. Dit hebben [gedaagde, sub 1] c.s. ter zitting overigens ook erkend. Desgevraagd hebben [gedaagde, sub 1] c.s. ter zitting erkend dat de namen op de Website kunnen worden veranderd in initialen of geheel kunnen worden verwijderd. Hier komt bovendien bij dat [gedaagde, sub 1] c.s. de Website (ook) vanuit een ander belang gebruiken. Zoals hiervoor (onder 4.7) al is overwogen gebruiken zij de Website ook om (individuele) ambtenaren onder druk te zetten hun bevoegdheden aan te wenden om te doen wat [gedaagde, sub 1] c.s. willen. Dat is hoe dan ook geen gerechtvaardigd belang bij publicatie van persoonsgegeven en dus geen in aanmerking te nemen omstandigheid bij de toe te passen belangenafweging.
4.13.
De vorenstaande omstandigheden in onderlinge samenhang bezien leiden tot de conclusie dat het belang van de Belastingdienst bij de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de eer en goede naam van zijn medewerkers zwaarder moet wegen dan het belang van [gedaagde, sub 1] c.s. om de persoonsgegevens van de medewerkers openbaar te maken. Bij dit oordeel weegt mee dat [gedaagde, sub 1] c.s. niet (of nauwelijks) worden belemmerd in de mogelijkheid om de volgens hen bestaande misstanden aan de kaak te stellen.
4.14.
Het vorenstaande wordt niet anders als de inhoud van het onderliggende geschil in de belangenafweging wordt betrokken. Partijen zijn daar uitgebreid op ingegaan en hun standpunten daaromtrent staan lijnrecht tegenover elkaar. Maar zelfs als de stellingen van [gedaagde, sub 1] c.s. over de gedragingen van de Belastingdienst op feiten berusten – wat binnen het bestek van dit kort geding niet is komen vast te staan – rechtvaardigt dat niet de publicatie van de persoonsgegevens van de betrokken ambtenaren. Zoals hiervoor al overwogen kunnen [gedaagde, sub 1] c.s. die misstanden ook zonder de betreffende persoonsgegevens aan de kaak stellen en blijkt niet van een belang bij publicatie van die persoonsgegevens.
4.15.
De vorderingen van de Belastingdienst zullen op de in het dictum te vermelden wijze worden toegewezen. Alleen de vordering om [gedaagde, sub 1] c.s. te verbieden tot de persoon van ambtenaren te herleiden gegevens openbaar te maken in e-mailberichten aan anderen dan het Ministerie van Financiën acht de voorzieningenrechter te ver strekkend. Zij mogen de namen niet noemen in e-mailberichten en overige correspondentie aan derden, maar moeten de namen wel kunnen noemen als zij e-mails / correspondentie richten aan instanties waartoe zij zich wenden voor ondersteuning bij hun geschilbeslechting. De veroordeling zal daartoe strekken.
4.16.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.17.
[gedaagde, sub 1] c.s. zijn in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Belastingdienst worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 2.108,97
4.18.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde, sub 1] c.s. hoofdelijk om alle tot de persoon van ambtenaren van het Ministerie van Financiën herleidbare gegevens, waaronder namen, e-mailadressen, (mobiele) telefoonnummers en hyperlinks naar socialemediakanalen of -profielen van ambtenaren binnen 24 uur na ontvangst (waaronder begrepen: betekening) van dit vonnis van de Website te (doen) verwijderen en veroordeelt [gedaagde, sub 1] c.s. ieder deze gegevens verwijderd te (doen) houden;
5.2.
verbiedt [gedaagde, sub 1] c.s. ieder per direct tot de persoon van ambtenaren van het Ministerie van Financiën herleidbare gegevens als bedoeld onder 5.1 openbaar te maken op websites, in persberichten, op social media, in e-mails aan derden in overeenstemming met hetgeen onder 4.15. is overwogen, of op andere wijze;
5.3.
veroordeelt [gedaagde, sub 1] c.s. hoofdelijk om binnen 24 uur na ontvangst (waaronder begrepen: betekening) van dit vonnis het gebruik van de domeinnaam die in het petitum van de dagvaarding onder III staat vermeld te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden, en om alle uitingen op internet (waaronder LinkedIn) waarin zij naar deze domeinnaam en/of naar de naam van ambtenaren van het Ministerie van Financiën verwijzen, te verwijderen;
5.4.
veroordeelt [gedaagde, sub 1] c.s. hoofdelijk tot betaling aan de Belastingdienst van een dwangsom van € 1.000 voor iedere dag (een dagdeel daaronder begrepen) dat zij elk van de uitgesproken veroordelingen onder 5.1. tot en met 5.3. niet volledig en/of niet tijdig zijn nagekomen;
5.5.
bepaalt dat uit hoofde van dit vonnis niet meer dwangsommen worden verbeurd dan tot een maximum van € 75.000;
5.6.
veroordeelt [gedaagde, sub 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 2.108,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde, sub 1] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij € 92 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.7.
veroordeelt [gedaagde, sub 1] c.s. hoofdelijk in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C Bordes en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024.
idt