ECLI:NL:RBDHA:2024:19571

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
24/6393
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding vanwege rugletsel bij bedrijfsongeval tijdens ski-reis

In deze zaak heeft verzoeker, een ambtenaar in dienst van de staatssecretaris van Defensie, schadevergoeding gevraagd voor rugletsel dat hij heeft opgelopen tijdens een ski-reis in maart 2017. Verzoeker heeft de aansprakelijkheid van de staatssecretaris ingeroepen na een afwijzing van zijn verzoek om erkenning van de aansprakelijkheid voor de geleden schade. De rechtbank heeft op 28 november 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. Verzoeker heeft in 2021 de aansprakelijkheid van verweerder erkend voor zijn post traumatische stressstoornis (PTSS), maar niet voor de rugklachten die hij heeft opgelopen tijdens de ski-reis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ski-reis op vrijwillige basis was en dat er geen verplichting was om deel te nemen. Verweerder heeft aangevoerd dat alle redelijke maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat ambtenaren schade lijden tijdens hun werkzaamheden. De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zorgplicht door verweerder is geschonden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de omstandigheden van de ski-reis, inclusief de vrijwillige deelname en de adequaatheid van de instructies, niet wijzen op een schending van de zorgplicht. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, en de rechtbank heeft bepaald dat verweerder niet verantwoordelijk is voor de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/6393

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C.M.H. van Vliet),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. D.F. Hoppenbrouwers en mr. L.J.G. Derks).

Inleiding

1.1.
Verzoeker heeft verweerder bij brief van 2 december 2021 verzocht de aansprakelijkheid te erkennen voor geleden en nog te lijden schade ten gevolge van een bedrijfsongeval.
1.2.
Verweerder heeft bij brief van 30 oktober 2023 de gevraagde aansprakelijkheid afgewezen.
1.3.
Verzoeker heeft vervolgens de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van geleden en nog te leiden schade ten gevolge van het bedrijfsongeval.
1.4.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het verzoek op 23 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker was in dienst bij verweerder. Gedurende zijn dienstverband is verzoeker meerdere malen uitgezonden geweest en heeft als gevolg daarvan een post traumatische stressstoornis (PTSS) opgelopen. In 2017 heeft verzoeker daarnaast rugletsel opgelopen bij een bedrijfsongeval tijdens een ski-reis. Op 2 december 2021 heeft verzoeker verweerder aansprakelijk gesteld voor zijn PTSS en rugklachten. Op 1 juni 2022 is hij ontslagen wegens ziekte. Verweerder heeft aansprakelijkheid erkend voor de PTSS maar niet voor de rugklachten. Voor dat laatste heeft verzoeker de verzoekschriftprocedure van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de rechtbank aanhangig gemaakt.
Wat is het standpunt van partijen?
3. In de brief van 30 oktober 2023 wijst verweerder het verzoek om schadevergoeding voor het rugletsel af. Daarbij wijst verweerder er op dat alle redelijkerwijs noodzakelijke maatregelen zijn getroffen die nodig zijn om te voorkomen dat men in de uitoefening van zijn of haar werkzaamheden schade lijdt. Daarmee is defensie niet aansprakelijk voor het verzoeker overkomen ongeval tijdens de ski-reis. Daarnaast was de ski-reis op vrijwillige basis, er was geen sprake van verplichte deelname.
4. Volgens verzoeker heeft verweerder wel degelijk de zorgplicht geschonden. Verzoeker had voorafgaand aan de reis nog nooit geskied, daar werd door de instructeurs onvoldoende rekening mee gehouden. Binnen korte tijd moest verzoeker aansluiten bij de gevorderden en moest hij deelnemen aan opdrachten voor dat niveau. Daar kwam bij dat de omstandigheden bij het skiën slecht waren. Verzoeker is door het vele vallen met letsel uitgevallen. Hij is gediagnosticeerd met degeneratieve wervelkanaalstenose met recessus lateralisstenose van L4-L5 en ervaart tot op de dag van vandaag beperkingen.
Verweerder heeft een Taak Risico Analyse (TRA) overgelegd die een aantal jaar na het ongeluk is opgemaakt. Het is niet duidelijk of er ten tijde van het ongeluk ook een TRA was en of de lesplannen wel correct zijn. Verzoeker heeft niet les gekregen op de manier zoals beschreven in die plannen. Dat zou geverifieerd kunnen worden bij verzoekers toenmalige skileraar. Aan verweerder wordt verzocht om de naam van de skileraar te delen met de rechtbank.
Verder betrof de ski-reis volgens verzoeker wel een dienstopdracht waaraan hij zich niet kon onttrekken. Tot slot had verweerder uit goed werkgeverschap, gelet op verzoekers eerdere rugklachten, rekening moeten houden met de uitrusting. Zo was een rugprotector aangewezen en kon verweerder niet volstaan met de opdracht om in militaire tenue te skiën. Een ski-jas had verzoeker warmer gehouden en daarmee letsel kunnen voorkomen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in ambtenarenzaken [1] moet voor de beantwoording van de vraag of voldoende aanleiding bestaat om schadevergoeding toe te kennen, zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. [2]
Volgens eveneens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter heeft het bestuursorgaan tegenover de ambtenaar een zorgplicht. De zorgplicht houdt onder meer in dat het bestuursorgaan de werkzaamheden van de ambtenaar zodanig moet inrichten en voor het verrichten daarvan zodanige maatregelen moet treffen en aanwijzingen moet geven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Indien een bestuursorgaan zijn zorgplicht schendt, heeft een ambtenaar recht op vergoeding van daardoor geleden schade, ook voor zover rechtspositionele regelingen daarin niet voorzien. De zorgplicht van het bestuursorgaan strekt niet zover dat elk denkbaar risico op voorhand moet worden uitgebannen, maar wel tot het treffen van alle maatregelen die in de gegeven situatie redelijkerwijs van het bestuursorgaan kunnen worden gevergd om de veiligheid van het personeel te waarborgen. Het enkele feit dat een ongeval of een ander incident heeft plaatsgevonden betekent nog niet dat het bestuursorgaan zijn zorgplicht heeft geschonden. [3]
Heeft verweerder de zorgplicht geschonden?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet de zorgplicht heeft geschonden bij de ski-reis in maart 2017. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat de lessen niet zijn gegeven volgens de lesplannen en de TRA, zoals deze golden ten tijde van de reis. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat defensie deze stukken al jarenlang op dezelfde wijze gebruikt.
Uit die stukken blijkt dat verweerder zich voldoende rekenschap geeft van de risico’s van skiën. Dat een ski-jas niet behoort tot de uitrusting acht de rechtbank onvoldoende om te komen tot een schending van de zorgplicht. Verzoeker heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij voorafgaande aan de ski-reis aan de leiding duidelijk heeft gemaakt dat hij bekend was met rugklachten en in welke mate. Daarmee kan verzoekers betoog over de rugprotector hem naar het oordeel van de rechtbank niet helpen.
7. Hoewel het gelet op de vorige rechtsoverweging niet meer van belang is voor vaststelling van de aansprakelijkheid, wil de rechtbank opmerken dat zij met verweerder van oordeel is dat deelname aan de ski-reis vrijwillig van aard was. De omstandigheid dat eiser ander werk had moeten doen als hij er voor koos om niet mee op reis te gaan, doet geen afbreuk aan het vrijwillige karakter van de reis. De toenmalige commandant van eiser [naam] , bevestigt bij mail van 18 september 2023 dat de teambuilding op vrijwillige basis was, er was geen verplichting om mee te gaan.
8. De rechtbank begrijpt dat het voor verzoeker moeilijk te accepteren is dat verweerder noch hemzelf een verwijt te maken valt voor het ongeval en het daardoor manifest worden van degeneratief letsel aan zijn rug, met voor hem ingrijpende gevolgen. In dit feit kan echter op zichzelf geen grond bestaan voor het aannemen van aansprakelijkheid van verweerder voor daarmee samenhangende schade.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het voorgaande moet het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen. Verweerder hoeft de kosten die verzoeker heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Het indienen van een hogerberoepschrift kan hetzij digitaal via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl hetzij door verzending per post aan de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep (CRvB).
2.Zie de uitspraken van 23 januari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:265) en 26 maart 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:793).
3.Zie in dit verband onder meer de uitspraken van de CRvB van 22 juni 2000, (ECLI:NL:CRVB:2000:AB0072), 22 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:98) en 26 maart 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:793).