ECLI:NL:RBDHA:2024:19567

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
NL23.40271 en NL23.40272
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.A.J. de Jong - Nibourg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van Afghanen en proceskostenveroordeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, worden de verzoeken van twee Afghanen, een man en een vrouw, beoordeeld die asiel hebben aangevraagd in Nederland. De rechtbank behandelt de verzoeken om proceskostenveroordeling na de intrekking van hun beroep tegen de besluiten van de minister van Asiel en Migratie, die hun asielaanvragen op 4 december 2023 had afgewezen. De verzoekers hebben hun beroepen ingetrokken nadat de minister op 30 oktober 2024 de besluiten had gewijzigd en hen verblijfsvergunningen had verleend. De rechtbank oordeelt dat de minister niet tijdig heeft gereageerd op de situatie van vrouwen in Afghanistan onder het Taliban-regime, wat een belangrijke factor was in de asielaanvragen. De rechtbank verwijst naar relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, die de verplichting van de autoriteiten benadrukken om ambtshalve onderzoek te doen naar de situatie van asielzoekers. De rechtbank concludeert dat de minister aan de verzoekers tegemoet is gekomen en wijst de verzoeken om proceskostenveroordeling toe, waarbij verweerder wordt veroordeeld tot betaling van € 875,00 aan proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.40271 en NL23.40272

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] ,

V-nummer: [nummer] , verzoeker
[naam]
V-nummer: [nummer] , verzoekster
(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: S. Kuster).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de verzoeken van verzoekers om een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verzoekers hebben deze verzoeken gedaan bij de intrekking van hun beroep tegen de besluiten van verweerder van 4 december 2023. Bij die besluiten zijn hun asielaanvragen van 1 oktober 2021 afgewezen als ongegrond.
1.1.
Verzoekers hebben op 31 oktober 2024 hun beroepen ingetrokken omdat verweerder op 30 oktober 2024 de besluiten van 4 december 2023 in voor hen positieve zin heeft gewijzigd. Verzoeker is toen in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), die geldig is van 1 oktober 2021 tot 1 oktober 2026. Verzoekster is in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, die geldig is van 1 oktober 2021 tot 1 oktober 2026.
1.2.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op de verzoeken om veroordeling in de proceskosten. Verweerder heeft de rechtbank op
4 november 2024 meegedeeld dat zij niet bereid is om de proceskosten te vergoeden. Volgens verweerder is er geen sprake van een gehele of gedeeltelijke tegemoetkoming in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zij wijst erop dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zoals haar uitspraak van 8 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1084), geen sprake is van tegemoetkomen door het bestuursorgaan als een in beroep bestreden besluit is gewijzigd wegens veranderde omstandigheden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bestreden besluiten waartegen beroep is ingesteld, juist waren. Er is geen sprake van onrechtmatig genomen besluiten. De reden om in beroep alsnog over te gaan tot inwilliging is namelijk gelegen in het eerst in beroep aangevoerde nieuwe asielmotief. Naar de mening van verweerder is dit een omstandigheid die zich ten tijde van de bestreden besluiten van 4 december 2023 niet voordeed.
1.3.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op de verzoeken om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Wat oordeelt de rechtbank?
2. De rechtbank wijst de verzoeken om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is verweerder aan verzoekers tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of verweerder geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 18 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1816, en 25 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1604) is van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb slechts sprake indien het bestuursorgaan een binnen de grenzen van het geding in het bestreden besluit ingenomen standpunt heeft herzien en het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit alsnog heeft genomen op gronden die een erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit impliceren. Intrekking of wijziging van het besluit wegens nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, dan wel nadien verkregen, buiten de onderzoekslast van het bestuursorgaan vallende informatie houdt geen tegemoetkomen in voormelde zin in en vormt geen grond voor een proceskostenveroordeling.
4.2.
Verzoekster is een vrouw uit Afghanistan. Zij heeft samen met haar man (verzoeker), en namens haar kinderen op 1 oktober 2021 in Nederland een asielaanvraag gedaan. Algemeen bekend is dat de Taliban op 15 augustus 2021 de macht in Afghanistan hebben overgenomen. De houding van de Taliban jegens meisjes en vrouwen was al bekend en werd alleen maar duidelijker sinds zij weer aan het bewind zijn. In verschillende landen, zoals Denemarken en Zweden, wordt sinds de machtsomwenteling in Afghanistan vervolging van vrouwen aangenomen (bericht van Human Rights Watch van 9 februari 2023). In 2022 verscheen het rapport “Death in slow-motion – Woman and girls under Taliban Rule” van Amnesty International. In 2023 gevolgd door het rapport “Taliban’s war on woman.” Op 27 april 2023 nam de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties unaniem een resolutie aan waarin de Taliban worden opgeroepen om maatregelen tegen vrouwen terug te draaien en de beperkingen tegen meisjes en vrouwen op te heffen. Verder concludeerde Advocaat-Generaal Richard de la Tour op 9 november 2023 (ECLI:EU:C:2023:856) dat een samenstel van discriminerende daden en maatregelen die in een land (Afghanistan) jegens meisjes en vrouwen (door de Taliban) worden vastgesteld, dienen te worden gezien als daden van vervolging, omdat het tot gevolg heeft dat aan deze meisjes en vrouwen hun meest essentiële rechten in het leven in de maatschappij wordt ontnomen. [3]
4.3.
Verzoekster heeft in haar aanvullende gronden van beroep van 24 januari 2024 aangevoerd dat verweerder in het besluit van 4 december 2023 ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan het feit dat zij als vrouw in Afghanistan nauwelijks (mensen)rechten heeft en dat dit ook geldt voor haar minderjarige dochter [naam] , geboren op [geboortedag] 2017.
4.4.
Verweerder heeft bij brief van 13 september 2024 de rechtbank verzocht om aanhouding van de beroepen van verzoekers, welke op 11 november 2024 op zitting zouden worden behandeld, omdat volgens haar in de gronden van beroep door verzoekster een nieuw asielmotief is ingebracht, namelijk een beroep op de situatie van vrouwen in Afghanistan en de onmogelijkheid om zich aan de leefregels van de Taliban te kunnen conformeren. Nu het nader gehoor van verzoekster dateert van twee jaar geleden en hierin niet is ingegaan op dit asielmotief, is verweerder van mening dat nader onderzoek nodig is om adequaat op deze beroepsgrond te reageren. Verweerder laat verder in de brief weten dat een aanvullend gehoor van verzoekster staat gepland op 4 oktober 2024.
4.5.
Vervolgens heeft verweerder bij genoemde besluiten van 30 oktober 2024 de asielaanvragen van verzoekers ingewilligd. Aan verzoekster is de vluchtelingenstatus verleend en haar man, verzoeker, heeft een afgeleide asielvergunning gekregen.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hiermee aan de beroepen van verzoekers tegemoetgekomen. Anders dan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een nieuw asielmotief. Evenmin is sprake van een veranderende omstandigheid die zich ten tijde van de bestreden besluiten van 4 december 2023 nog niet voordeed. Reeds vanaf datum asielaanvraag was verweerder bekend dat verzoekster en haar dochter vrouwen zijn uit Afghanistan waar de Taliban aan de macht zijn. Het asielmotief lag derhalve al besloten in die bij verweerder van meet af aan bekende feiten. Voorts kon verweerder voorafgaand aan de besluiten van 4 december 2023 niet onkundig zijn van de informatie die hiervoor in 4.2 is genoemd. Dit valt binnen haar onderzoekslast. De rechtbank wijst ter vergelijking naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 29 februari 2024, X (ECLI:EU:C:2024:195), waaruit kan worden afgeleid dat verweerder uit eigen beweging moet nagaan of het terugsturen van een derdelander naar een land niet in strijd is met artikel 4 van het Handvest, als zij niet onkundig is of kan zijn van de stelselmatige en langdurige grondrechtschendingen van de autoriteiten in dat land.
4.7
Verweerder had derhalve zelf (ambtshalve) aanleiding moet zien om bedoeld asielmotief alsnog te onderzoeken dan wel zich daarover uit te laten alvorens aan verzoekers een terugkeerbesluit op te leggen, zonder dat de gemachtigde van verzoekers daar eerst een uitdrukkelijk beroep op had hoeven doen. De rechtbank verwijst in dit verband tevens naar het arrest van het Hof van 6 juli 2023, AA tegen het Bundesamt für Fremdenwesen und Asyl, C-663/21 (ECLI:EU:C:2023:540), waar het Hof overweegt dat artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn, dat een algemene regel vormt die de lidstaten in acht moeten nemen bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, de bevoegde nationale autoriteit verplicht om in alle fasen van de terugkeerprocedure het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen, dat is gewaarborgd in artikel 18 van het Handvest, gelezen in samenhang met artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag, alsmede in artikel 9 lid 2 van het Handvest. Dat geldt met name wanneer de autoriteit, na betrokkenen te hebben gehoord voornemens is jegens hem een terugkeerbesluit vast te stellen (zie punt 49 van het arrest). Dat verweerder, als beslisautoriteit daartoe ambtshalve verplicht is, volgt uit het absolute karakter van het beginsel van non-refoulement. Die ambtshalve onderzoeksplicht volgt ook uit het arrest van het Hof van 17 oktober 2024, Ararat, C-156/23 (ECLI:EU:C:2024:892) en uit het arrest van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) van 23 maart 2016, F.G. tegen Zweden (ECLI:CE:ECHR:2016:0323JUD004361111, rechtsoverweging 156).
4.8
Nu verweerder in eerste instantie niet uit eigen beweging aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan, maar pas tot verlening van een verblijfsvergunning aan verzoekers is overgegaan nadat gemachtigde van verzoekers haar daarop in zijn beroepsgronden had gewezen, is naar het oordeel van de rechtbank aan de beroepen van verzoekers tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank wijst de verzoeken daarom als kennelijk gegrond toe.
Welk bedrag aan proceskosten moet verweerder aan verzoeker vergoeden?
5. Verzoekers krijgen een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,00 in verband met het instellen van beroep tegen de bestreden besluiten. De rechtbank is daarbij van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Bpb. De beroepen van verzoekers zijn gelijktijdig door de rechtbank behandeld en zij zijn beiden bijgestaan door dezelfde gemachtigde. Verder zijn de werkzaamheden in beide zaken nagenoeg identiek, nu de beroepsgronden zijn vervat in één processtuk.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van in totaal € 875,00 aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. de Jong - Nibourg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A.M.J. Smulders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 15 november 2024
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft deze conclusie later overgenomen in het arrest van 4 oktober 2024, AH en FN tegen Bundesamt für Fremdenwesen und Asyl, C-608/22 en C-609/22, ECLI:EU:C:2024:828.