ECLI:NL:RVS:2024:1604

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
202202956/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de burgemeester van Den Haag over nachtontheffingen voor partycentra

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 april 2022, waarin het beroep tegen besluiten van de burgemeester van Den Haag over nachtontheffingen voor de partycentra Opera I B.V. en Opera II B.V. ongegrond werd verklaard. De burgemeester had op 20 juni 2019 nachtontheffingen verleend aan de partycentra, gelegen aan de Fruitweg in Den Haag, voor onbepaalde tijd op vrijdagen, zaterdagen en zondagen tussen 02:30 uur en 06:00 uur. Na bezwaar van [appellant] heeft de burgemeester deze besluiten herroepen en nieuwe nachtontheffingen verleend onder gewijzigde voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt kon stellen dat de exploitatie van de partycentra geen nadelige invloed had op de openbare orde of het woon- of leefklimaat. In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de aanvragen om nachtontheffingen hadden moeten worden afgewezen, en dat de burgemeester onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de overlast.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de burgemeester onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van de exploitatie van de partycentra en dat de rechtbank ten onrechte tot een ander oordeel is gekomen. Het hoger beroep wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het besluit van de burgemeester van 30 juni 2020 wordt vernietigd, behoudens voor zover de burgemeester de besluiten van 20 juni 2019 heeft herroepen. De burgemeester moet binnen twaalf weken een nieuw besluit op bezwaar nemen, waarbij hij opnieuw onderzoek moet verrichten naar de gevolgen van de exploitatie van de partycentra voor de openbare orde en het woon- of leefklimaat. Tevens wordt een voorlopige voorziening getroffen zodat de ondernemer de exploitatie van de partycentra kan voortzetten totdat er een nieuw besluit is genomen.

Uitspraak

202202956/1/A3.
Datum uitspraak: 17 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna: hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Den Haag,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 april 2022 in zaak nr. 20/5226 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluiten van 20 juni 2019 heeft de burgemeester aan Opera I B.V. en Opera II B.V. nachtontheffingen verleend.
Bij besluit van 29 juni 2020 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de besluiten van 20 juni 2019 herroepen en beslist dat de aangevraagde nachtontheffingen worden verleend onder gewijzigde voorwaarden.
Bij uitspraak van 4 april 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en de burgemeester hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft deze zaak, gevoegd met zaken nummers 202202784/1/A3 en 202203050/1/A3, ter zitting behandeld op 7 februari 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. E. Koornwinder, advocaat te Den Haag, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.V. de Kort, advocaat te
Den Haag, zijn verschenen. Voorts is ter zitting H. Akyol, vertegenwoordigd door mr. A. de Groot, advocaat te Den Haag, verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
Inleiding
1.       Opera I B.V. en Opera II B.V. zijn twee partycentra, gelegen aan de Fruitweg, in Den Haag. De partycentra hebben aparte ingangen maar zijn van binnen verbonden door middel van trappen, gangen en gezamenlijke binnenruimten. De partycentra bevatten samen in totaal zes zalen, waarvan de capaciteit varieert van 150 personen tot en met 1000 personen. De totale capaciteit bedraagt 5000 personen. De zalen worden ingezet voor diverse gelegenheden, waaronder grootschalige bruiloften en andere feesten, zakelijke evenementen en schoolexamens. De zalen lopen door tot aan de achterkant van de panden, naast het Laakkanaal. Aan de achterkant van de panden bevindt zich een buitenruimte, die ook buitenom te bereiken is. Deze wordt door de bezoekers van de zalen onder andere gebruikt als rookruimte, speelruimte voor kinderen en parkeerruimte voor auto’s. Sommige zalen hebben deuren die uitkomen op deze buitenruimte.
Besluiten van de burgemeester
2.       De burgemeester heeft bij besluiten van 20 juni 2019 nachtontheffingen verleend aan de partycentra voor onbepaalde tijd voor de vrijdagen, zaterdagen en zondagen tussen 02:30 uur en 06:00 uur. Dit heeft de burgemeester gedaan op grond van artikel 2:29, zevende lid, van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (hierna: de APV). [appellant] woont aan de overkant van het Laakkanaal aan het water, schuin tegenover de partycentra, en heeft vanwege overlast tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
3.       De adviescommissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) heeft de burgemeester geadviseerd om de besluiten van 20 juni 2019 te herroepen en de aanvragen om nachtontheffing alsnog af te wijzen. Volgens de commissie kan artikel 2:29, zevende lid, van de APV niet als grondslag dienen voor het verlenen van de nachtontheffingen. Ook ontbreekt volgens de commissie een wettelijke basis voor het verlenen van de nachtontheffingen met een sluitingstijd na 05:00 uur. De burgemeester heeft op advies van de commissie bij besluit van 30 juni 2020 de besluiten van 20 juni 2019 herroepen. Verder heeft de burgemeester, ondanks het advies van de commissie om de aanvragen af te wijzen, nachtontheffingen verleend voor de vrijdagen, zaterdagen en zondagen met een sluitingstijd van 05:00 uur en een geldigheidsduur van tien jaar. Dit heeft de burgemeester gedaan op grond van artikel 2:29, derde lid, aanhef en onder b, van de APV.
Aangevallen uitspraak
4.       De rechtbank heeft ten eerste geoordeeld dat het beleid op grond waarvan de nachtontheffingen zijn verleend, niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester bestaand beleid mag aanvullen of wijzigen. Bij de totstandkoming van het beleid heeft de burgemeester de belangen van de omwonenden betrokken door een zienswijzeprocedure te bieden. Op deze manier hadden de omwonenden inspraak bij de aanvragen om nachtontheffing, aldus de rechtbank.
Ten tweede heeft de rechtbank geoordeeld dat de aanvragen zijn beoordeeld naar de wetgeving en het geldende beleid ten tijde van de aanvraag. Het beleid was al eerder op de website van de gemeente bekend gemaakt en het was al mogelijk om een aanvraag in te dienen voor een nachtontheffing. De burgemeester was daarnaast ten tijde van de aanvraag al bevoegd om nachtontheffingen te verlenen.
De rechtbank heeft ten derde geoordeeld dat de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de partycentra niet een dusdanig nadelige invloed hebben op de openbare orde of op het woon- of leefklimaat, dat op grond hiervan de nachtontheffingen hadden moeten worden geweigerd. Op basis van de beschikbare informatie heeft de burgemeester zich ook redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van enige verstoring, maar dat dit onvoldoende is voor het weigeren van de gevraagde ontheffingen. Hij heeft in dit kader van belang mogen achten dat het aantal meldingen vrij beperkt is en dat bij de politiemeldingen vaak ter plaatse geen incidenten werden geconstateerd. De burgemeester heeft daarom gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om de gevraagde ontheffingen verlenen, aldus de rechtbank. Dat de burgemeester voor de overlast alleen naar de afgelopen vijf jaar heeft gekeken, is volgens de rechtbank niet onredelijk. Vanwege het voorgaande is het besluit volgens de rechtbank niet op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen.
Hoger beroep
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de aanvragen om nachtontheffingen hadden moeten worden afgewezen. Hiertoe voert hij onder andere aan dat de rechtbank niet heeft betrokken dat de burgemeester onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de overlast en geen oordeel heeft gevormd over de vraag of de exploitatie van de partycentra een nadelige invloed heeft op de openbare orde of op het woon- of leefklimaat in de naaste omgeving van de partycentra. Ook heeft de rechtbank niet de twee negatieve adviezen van de politiechef van 1 april 2019 en 20 februari 2020 betrokken in zijn oordeel.
Beoordeling van het hoger beroep
6.       Artikel 2:29, tweede lid, van de APV luidt: "Het is verboden een horeca-inrichting, die behoort tot categorie 2, voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven op vrijdagen, zaterdagen en zondagen tussen 02.30 uur en 07.00 uur en op de overige dagen van de week tussen 02.00 uur en 07.00 uur, tenzij sprake is van een situatie als bedoeld in lid 3, 5 of 7."
Artikel 2:29, derde lid, aanhef en onder b, van de APV luidt: "De burgemeester kan voor een horeca-inrichting, waarvan de ondernemer ten genoegen van de burgemeester heeft aangetoond dat de exploitatie van die horeca-inrichting geen nadelige invloed heeft op de openbare orde of op het woon- of leefklimaat in de naaste omgeving van die horeca-inrichting, ontheffing verlenen van het in het eerste en tweede lid gestelde verbod, zij het met die beperking, dat alleen een horeca-inrichting behorende tot categorie 2 in aanmerking komt voor een ontheffing voor de uren gelegen tussen 02.00 uur en 04.00 uur of tussen 02.30 en 05.00 uur."
Artikel 2:29, zevende lid, van de APV luidt: "De burgemeester kan, als naar zijn oordeel sprake is van een bijzondere omstandigheid, algemene ontheffing verlenen van de krachtens het eerste en tweede lid geldende openings- en sluitingstijden voor een bepaald gebied of voor een of meer bepaalde horeca-inrichtingen."
7.       De Afdeling komt in de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:1526, tot het oordeel dat de burgemeester gelet op artikel 3:2 van de Awb onvoldoende onderzoek heeft gedaan om zich redelijkerwijs op het standpunt te kunnen stellen dat de exploitatie van de partycentra geen nadelige invloed heeft op de openbare orde of op het woon- of leefklimaat in de naaste omgeving van de partycentra en dat standpunt gelet op artikel 7:12 Awb ook niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank is ten onrechte tot een ander oordeel gekomen. De Afdeling verwijst voor het oordeel op deze punten naar die uitspraak.
7.1.    Het betoog slaagt alleen al hierom.
Slotsom
8.       Het hoger beroep is alleen al hierom gegrond. Wat [appellant] verder in hoger beroep heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
8.1.    De Afdeling zal doen wat de rechtbank had moeten doen en het beroep tegen het besluit van 30 juni 2020 gegrond verklaren. Dit besluit komt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking, behoudens voor zover de burgemeester in dit besluit de besluiten van 20 juni 2019 heeft herroepen. De burgemeester zal in zoverre een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn van twaalf weken stellen. De burgemeester zal opnieuw onderzoek moeten verrichten naar de gevolgen van de exploitatie van de partycentra in de nachtelijke uren voor de openbare orde en het woon- of leefklimaat en aan de hand daarvan moeten beoordelen of de ontheffingen verleend kunnen worden. Daarbij zal hij ook moeten betrekken of het mogelijk is om ter bescherming van het woon- en leefklimaat voorschriften aan de ontheffingen te verbinden.
8.2.    Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
8.3.    De Afdeling ziet verder aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb bij wege van ordemaatregel een voorlopige voorziening te treffen. De Afdeling doet dit om te voorkomen dat de ondernemer van de partycentra terstond geplande evenementen moet aanpassen of afgelasten. De besluiten van 20 juni 2019 zijn namelijk herroepen, waardoor de ondernemer geen nachtontheffingen meer heeft. De Afdeling zal daarom de voorlopige voorziening treffen dat de ondernemer de exploitatie van de partycentra kan voortzetten op de wijze zoals is voorgeschreven in het besluit van 30 juni 2020, totdat de burgemeester een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen.
9.       De burgemeester moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 april 2022 in zaak nr. 20/5226;
III.      verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B] gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van de burgemeester van Den Haag van 30 juni 2020, kenmerk B.3.19.2838.001 en B.3.19.2839.001, behoudens voor zover de burgemeester in dit besluit de besluiten van 20 juni 2019 heeft herroepen;
V.      draagt de burgemeester van Den Haag op om binnen 12 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI.     bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII.     treft de voorlopige voorziening dat de ondernemer de exploitatie van de partycentra kan voortzetten op de wijze zoals is voorgeschreven in het besluit van 30 juni 2020, totdat een nieuw besluit op bezwaar is genomen;
VIII.    veroordeelt de burgemeester van Den Haag tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.500,00;
IX.     gelast dat de burgemeester van Den Haag aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 452,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Polak
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024
818-990