ECLI:NL:RBDHA:2024:19500
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 7 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 13 november 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Het bestreden besluit is niet onzorgvuldig voorbereid. De minister mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en hoefde artikel 17 van de Dublinverordening niet toe te passen. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, en dat Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname van eiser heeft gedaan, dat door Duitsland is aanvaard.
Eiser betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en dat hij in Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De minister heeft voldoende gemotiveerd dat er geen aanwijzingen zijn voor een schending van de rechten van eiser in Duitsland. Eiser heeft ook geen objectieve gegevens overgelegd die de ernst van zijn gezondheidstoestand aantonen, waardoor de minister niet verplicht was om nader onderzoek te doen.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.