ECLI:NL:RBDHA:2024:1944

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
NL23.34635; NL23.34637; NL23.34639
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van statushouders met betrekking tot Hongarije en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van eisers tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hun asielaanvragen niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft de beroepen op 15 december 2023 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren. De staatssecretaris heeft de aanvragen niet-ontvankelijk verklaard op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat eisers internationale bescherming genieten in Hongarije. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht van dit beginsel is uitgegaan, ondanks de zorgen over de rechtsstaat in Hongarije. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij bijzonder kwetsbaar zijn of dat zij bij terugkeer in Hongarije in een situatie komen die in strijd is met hun mensenrechten. De rechtbank wijst op de verantwoordelijkheden van de staatssecretaris en de mogelijkheden voor eisers om hun rechten in Hongarije te effectueren. De beroepen worden ongegrond verklaard, en de bestreden besluiten blijven in stand. De rechtbank benadrukt dat eisers geen recht hebben op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.34635, NL23.34637 en NL23.34639

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] , eiseres

V-nummer: [v-nummer 1]
mede namens haar minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2],
[naam 2] ,eiser 1
V-nummer: [v-nummer 2]
[naam 3], eiser 2
V-nummer: [v-nummer 3]
gezamenlijk aan te duiden als: eisers
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de drie besluiten van 1 november 2023 (de bestreden besluiten) waarin verweerder de asielaanvragen van eisers niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2. De staatssecretaris heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft de beroepen op 15 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de beroepen aan de hand van de beroepsgronden. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
5. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedag 1] 1984, [geboortedag 2] 2003 en [geboortedag 3] 2005. Zij hebben de Pakistaanse nationaliteit. Eiseres is de moeder van eiser 1 en eiser 2.
6. Eisers hebben op 8 januari 2023, ieder afzonderlijk, een asielaanvraag ingediend. Bij besluiten van 3 maart 2023 heeft de staatssecretaris de aanvragen van eisers niet-ontvankelijk verklaard. Op 30 mei 2023 heeft de staatssecretaris deze besluiten ingetrokken. Vervolgens hebben eisers de daartegen ingestelde beroepen ingetrokken. Bij de bestreden besluiten heeft de staatssecretaris opnieuw op de asielaanvragen van eisers beslist.
De bestreden besluiten
7. De staatssecretaris heeft de asielaanvragen niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] omdat eisers internationale bescherming genieten in Hongarije. Volgens de staatssecretaris kan hij ten aanzien van Hongarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan. Bovendien zijn eisers niet bijzonder kwetsbaar [2] en hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Hongarije terecht komen in een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [3] dan wel artikel 4 van het Handvest. [4] Van eisers kan worden verwacht dat zij in staat zijn de aan hen toekomende rechten te effectueren en bij voorkomende problemen te klagen bij de Hongaarse autoriteiten.
Het standpunt van eisers
8. Eisers voeren in beroep allereerst aan dat de staatssecretaris ten aanzien van Hongarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit mag gaan. Hongarije komt zijn verplichtingen op grond van Europese richtlijnen, waaronder de Kwalificatierichtlijn, [5] willens en wetens niet na, en trekt zich ook niets aan van de kritiek daarop van NGO’s [6] en de Europese Commissie. Uit verschillende rapporten blijkt dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Hongarije aan erosie onderhevig is. [7] Van statushouders mag daarom niet worden verlangd dat zij in Hongarije klagen als hun rechten worden geschonden. Ook wijzen eisers op de zorgen die het kabinet zelf heeft geuit over de staat van de rechtsstaat in Hongarije. [8] Het niet-ontvankelijk verklaren van eisers asielaanvragen laat zich volgens eisers moeilijk met die zorgen rijmen. Eisers verzoeken de rechtbank hierover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie. [9] Daarnaast voeren eisers aan dat zij bijzonder kwetsbaar zijn. [10] Eisers vormen samen een gezin van een alleenstaande ouder (eiseres) met vier kinderen, van wie twee minderjarig. Eisers hebben twee keer moeten vluchten, eerst van Pakistan naar Thailand, vervolgens van Thailand naar Hongarije. Eisers beheersen de Hongaarse taal niet, terwijl het in Hongarije niet mogelijk is die taal te leren. Uit het patientdossier van eiser 2 blijkt dat de kinderen van eiseres bang zijn om terug te keren naar Hongarije. Eisers zullen bij gedwongen terugkeer niet meer over werk en huisvesting beschikken. Zij zullen daarom volledig zijn aangewezen op de Hongaarse autoriteiten, van wie echter vast staat dat zij geen ondersteuning bieden. De staatssecretaris moet daarom de Hongaarse autoriteiten om individuele garanties vragen op het gebied van huisvesting, sociale voorzieningen en integratie. Eisers verwijzen hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling [11] van 20 april 2020. [12] Tot slot hebben eisers aangevoerd dat het niet duidelijk is of zij bij terugkeer naar Hongarije nog in het bezit zijn van een verblijfsvergunning.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Hongarije
9. Niet in geschil is dat aan eisers internationale bescherming is verleend in Hongarije. Eisers stelling dat niet duidelijk is of zij bij terugkeer nog in het bezit zijn van een verblijfsvergunning, is onvoldoende om aan te nemen dat zij geen internationale bescherming in Hongarije meer genieten. Eisers hebben niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat hun verblijfsstatus in Hongarije inmiddels is ingetrokken. [13]
10. Uitgangspunt is dat de staatssecretaris er in beginsel van uit mag gaan dat de behandeling van een vreemdeling in de lidstaat waar hij of zij internationale bescherming geniet, in overeenstemming is met de bepalingen van het Handvest, het Vluchtelingenverdrag [14] en het EVRM. Het is aan de vreemdeling om dat vermoeden te weerleggen. Daarvoor kan hij objectieve informatie overleggen, en kan hij feiten stellen of verklaringen afleggen over zijn ervaringen in de lidstaat die hem internationale bescherming verleent, waaruit blijkt dat hij daar het risico loopt om te worden behandeld in strijd met artikel 4 van het Handvest. Als de vreemdeling dat heeft gedaan, dan moet de staatssecretaris motiveren waarom hij toch van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De rechtbank verwijst hiervoor naar het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019 in de zaak Ibrahim. [15]
11. De rechtbank deelt de opvatting van eisers (en de staatssecretaris) dat de situatie voor statushouders in Hongarije op veel vlakken voor aanmerkelijke verbetering vatbaar is. Uit de bronnen die eisers hebben aangehaald volgt dat in Hongarije in toenemende mate sprake is van xenofobie, die door de overheid eerder wordt aangemoedigd dan bestreden. Statushouders worden van overheidswege niet geholpen, en in veel gevallen zelfs tegengewerkt, waardoor de toegang tot huisvesting, medische zorg en andere basisvoorzieningen in het gedrang komt. De overheid initieert noch financiert maatregelen die gericht zijn op de integratie van statushouders in de Hongaarse samenleving. Dit alles levert een zorgwekkend beeld op van de houding van de Hongaarse autoriteiten ten opzichte van statushouders.
12. Eisers hebben echter niet aannemelijk gemaakt dat de situatie zodanig ernstig is, dat voor het vermoeden dat Hongarije zijn internationale verplichtingen nakomt, geen plaats meer is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit openbare bronnen blijkt dat statushouders in Hongarije over het algemeen dezelfde rechten genieten als Hongaarse staatsburgers, zoals het recht op onderwijs, toegang tot medische zorg en sociale voorzieningen. [16] Eisers stelling dat in Hongarije sprake is van discriminatie van statushouders op het gebied van sociale voorzieningen, is niet aannemelijk geworden. Uit het rapport van AIDA over Hongarije, waarnaar eisers verwijzen, blijkt dat sociale voorzieningen over het algemeen onder dezelfde voorwaarden beschikbaar zijn voor statushouders als voor andere ingezetenen. Wel maakt het rapport melding van lokale uitkeringen die alleen openstaan voor ingezetenen die al enkele jaren in de desbetreffende regio wonen. Daarnaast bestaat alleen aanspraak op een werkloosheidsuitkering bij een arbeidsverleden van tenminste een jaar in de afgelopen drie jaar. Het enkele feit dat juist (ook) statushouders door deze voorwaarden worden geraakt, betekent echter niet dat sprake is van discriminatie.
13. Nu de rechtbank concludeert dat de staatsecretaris ten aanzien van Hongarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit heeft mogen gaan, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen.
De individuele situatie van eisers
14. Gelet op het voorgaande ligt het op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat zij de rechten die zij in Hongarije genieten in de praktijk niet kunnen verwezenlijken, en als gevolg daarvan terecht zullen komen in een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Eisers zijn daar niet in geslaagd. Hiervoor is het volgende van belang. In het arrest Ibrahim is bepaald dat er sprake kan zijn van een schending van artikel 4 van het Handvest, wanneer er tekortkomingen zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Deze bijzonder hoge drempel is volgens het Hof van Justitie pas bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van een lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en zijn persoonlijke keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, zich wassen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. [17]
15. De rechtbank stelt in dat verband vast dat eisers, volgens hun verklaringen, in Hongarije een eigen woning hadden. Daarnaast had eiseres betaald werk, kreeg zij een uitkering, gingen haar kinderen naar school en hadden eisers allen toegang tot medische verzorging. Verder stelt de rechtbank vast dat eisers over een Hongaars vluchtelingenpaspoort en een Hongaars identiteitsbewijs beschikken. Dit rechtvaardigt de conclusie dat eisers tijdens hun eerdere verblijf in Hongarije, ondanks de moeilijke situatie voor statushouders in dat land, in staat zijn geweest de meest basale hen toekomende rechten te effectueren. De rechtbank is daarom van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bijzonder kwetsbaar zijn. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de verklaringen van eisers volgt dat zij daar beschikten over een ondersteunend netwerk in de vorm van een NGO en een vriendin van eiseres, van wie zij ook hulp hebben gekregen. Het enkele feit dat sprake is van een alleenstaande ouder met minderjarige kinderen, is op zichzelf onvoldoende om van bijzondere kwetsbaarheid te kunnen spreken. Daaruit volgt niet zonder meer dat eisers zich in Hongarije niet zelfstandig staande kunnen houden. Dit blijkt uit een andere uitspraak van de Afdeling van 20 april 2020. [18] Van andere omstandigheden, zoals de gezondheidssituatie van eisers, die maken dat eisers toch bijzonder kwetsbaar zijn, is niet gebleken. Het feit dat eisers een ‘dubbele vlucht’ achter de rug hebben, eerst uit Pakistan en daarna uit Thailand, leidt evenmin tot een ander oordeel. Eisers hebben niet toegelicht waarom dit tot gevolg heeft dat zij zich in Hongarije niet zelfstandig staande kunnen houden. Eisers stelling dat zij bijzonder kwetsbaar zijn omdat zij geen Hongaars spreken en er in Hongarije voor hen ook geen mogelijkheid is die taal te leren, treft eveneens geen doel. Ook als van overheidswege geen taalonderwijs aan statushouders wordt aangeboden, moet worden aangenomen dat er in Hongarije voldoende andere mogelijkheden bestaan om de taal te leren. De staatssecretaris heeft er in dat verband terecht op gewezen dat uit het rapport van AIDA blijkt dat er in Hongarije organisaties zijn die daarbij kunnen helpen.
16. Tegen die achtergrond hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij in Hongarije terecht zullen komen in een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Van eisers mag worden verwacht dat zij ook na terugkeer in Hongarije in staat zullen zijn om in hun meest elementaire behoeften te voorzien. Dat het niveau van de in Hongarije beschikbare voorzieningen volgens eisers te wensen overlaat, doet daar niet aan af. Hierbij is van belang dat het Hof van Justitie in het arrest Ibrahim uitdrukkelijk heeft overwogen dat een grote onzekerheid of een sterke verslechtering van de levensomstandigheden op zichzelf onvoldoende zijn om de hoge drempel van zwaarwegendheid te bereiken. [19] Van eisers kan voorts verlangd worden dat zij in geval van (dreigende) problemen de bescherming inroepen van de (hogere) Hongaarse autoriteiten. De rechtbank stelt vast dat eisers zich tijdens hun eerdere verblijf in Hongarije niet tot de (hogere) autoriteiten hebben gewend. De eigen ervaring van eisers geeft daarom geen aanleiding voor de conclusie dat de Hongaarse autoriteiten eisers niet willen of kunnen helpen. Verder heeft de staatssecretaris in dat verband terecht, onder verwijzing naar verschillende bronnen, overwogen dat er wel degelijk mogelijkheden zijn om juridische hulp in te roepen. Eisers hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat klagen niet mogelijk dan wel bij voorbaat zinloos is. Eisers stelling dat het voor hen extra moeilijk zal zijn hun rechten in Hongarije te effectueren omdat zij niet in staat zullen zijn zich de Hongaarse taal eigen te maken, is bovendien niet aannemelijk geworden. De rechtbank verwijst in dat kader naar wat zij daarover hiervoor onder 15 heeft overwogen.
17. Nu eisers niet als bijzonder kwetsbaar worden aangemerkt en zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in Hongarije terecht zullen komen in een situatie die strijdig is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest, is er ook geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris individuele garanties heeft moeten vragen aan de Hongaarse autoriteiten.

Conclusie en gevolgen

18. De staatssecretaris heeft de aanvragen terecht niet-ontvankelijk verklaard.
De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verweerder verwijst hiervoor naar het Informatiebericht 2021/56 ‘Asielverzoeken van bijzonder kwetsbare statushouders’ (IB 2021/56).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Richtlijn 2011/95 (EU).
6.Niet-gouvernementele organisaties.
7.Eisers wijzen in dit verband onder meer op een oproep van het Helsinki Comité aan het Europees Parlement van 11 september 2018.
8.Brief van 8 maart 2022 aan de Tweede Kamer van 8 maart 2022, TK 2021-2022, 35 925, nr. 138.
9.Hof van Justitie van de Europese Unie.
10.Eisers verwijzen in dat verband naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712 (
11.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
13.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2484.
14.Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (
15.ECLI:EU:C:2019:219, punten 83-85 en 88-89, recent bevestigd in het arrest van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934, punten 130-133.
16.Zie bijvoorbeeld AIDA, Country Report: Hungary, Update 2022.
17.Zie met name punt 89 en 90 van dat arrest.
19.Punt 91 van het arrest.