ECLI:NL:RBDHA:2024:19389

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
22/4228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor de bouw van 11 appartementen in Den Haag met betrekking tot inspraak, welstandseisen en cultuurhistorische waarden

Op 26 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak over de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van 11 appartementen op een perceel in Den Haag. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 25 mei 2022, waarbij werd afgeweken van de beheersverordening. Eisers, bestaande uit 17 omwonenden, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij onder andere aanvoerden dat er onvoldoende gelegenheid was voor inspraak en dat het bouwplan niet voldeed aan redelijke eisen van welstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag om omgevingsvergunning vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet was ingediend, waardoor de oude wetgeving van toepassing bleef. De rechtbank oordeelde dat de procedure voor het verlenen van de vergunning correct was doorlopen en dat de welstandscommissie op zorgvuldige wijze had geadviseerd. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de eisers niet zwaarder wogen dan de belangen van de vergunninghoudster en dat de verleende vergunning in stand bleef. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en wees hun verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4228

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 november 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] , [eiser 7] ,
[eiser 8] , [eiser 9] , [eiser 10] , [eiser 11] , [eiser 12] ,
[eiser 13] , [eiser 14] , [eiser 15] , [eiser 16] , [eiser 17], uit [woonplaats] , eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. M. Louwe).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[bedrijfsnaam 1] B.V.(vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. C.J.R. van Binsbergen).

Inleiding

1.1
In het besluit van 25 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het onder afwijking van de beheersverordening bouwen [1] van 11 appartementen ter plaatse van de te slopen woning met bijbehorende opstallen op [adres 1] te [plaatsnaam] (het perceel).
1.2
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3
Vergunninghoudster heeft een reactie ingediend.
1.4
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2024 op zitting behandeld, samen met het beroep in de zaken SGR 24/3422 en 23/4399. In die zaken zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.
1.6
Aan de zitting hebben – voor wat betreft deze zaak – deelgenomen: eisers, gemachtigde van verweerder, en gemachtigde van vergunninghoudster, vergezeld door [naam 1] en [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht
2.1
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.2
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 8 mei 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
2.3
De voor dit beroep relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Totstandkoming van het besluit
3.1
Op 8 mei 2020 heeft vergunninghoudster een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend ten aanzien van het perceel. De aanvraag betreft de bouw van een appartementencomplex met 12 appartementen en een ondergrondse parkeergarage. Het appartementencomplex wordt gerealiseerd na sloop van de bestaande villa. Het perceel is gelegen in het rijksbeschermd stadsgezicht “ [stadsgezicht] ” (rijksbeschermd stadsgezicht).
3.2
Bij de aanvraag om omgevingsvergunning is de ruimtelijke onderbouwing “Omgevingsvergunning [adres 1] , [plaatsnaam] ”, van [bedrijfsnaam 2] , van 3 december 2020, ingediend. Ook is een aantal onderzoeken uitgevoerd. Verweerder heeft de uniforme voorbereidingsprocedure toegepast.
3.3
De Welstands- en Monumentencommissie (welstandscommissie) heeft op
22 juli 2020, 13 januari 2021 en 10 maart 2021 negatief geadviseerd over van het bouwplan. Op 7 april 2021 heeft de welstandscommissie een positief advies uitgebracht.
3.4
Op verzoek van omwonenden heeft ir. P. Drijver van Scala architecten (Drijver) in reactie op het positieve advies van de welstandscommissie op 3 augustus 2021 een deskundig tegenadvies uitgebracht.
3.5
Op 19 januari 2022 heeft verweerder een ontwerpbesluit ter inzage gelegd. In het ontwerpbesluit is vermeld dat vergunninghoudster de aanvraag heeft aangepast, in die zin dat het aantal appartementen is teruggebracht tot 11 en de bestaande uitweg wordt gehandhaafd. Verweerder heeft het voornemen om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
3.6
In een brief van 21 februari 2022 heeft de welstandscommissie gereageerd op het deskundig tegenadvies van Drijver.
3.7
Op 2 maart 2022 hebben eisers een zienswijze ingediend op het ontwerpbesluit. Op 16 maart 2022 hebben zij een aanvulling op de zienswijze ingediend.
3.8
Op verzoek van één van de eisers heeft [bedrijfsnaam 3] ( [bedrijfsnaam 3] ) op 2 maart 2022 een second opinion gegeven, waarin het bouwplan is getoetst aan het welstandsbeleid van de gemeente Den Haag.
3.9
In een brief van 20 april 2022 heeft de welstandscommissie gereageerd op de second opinion van [bedrijfsnaam 3] .
3.1
Per e-mail van 9 mei 2022 hebben eisers een aanvullende zienswijze ingediend.
3.11
In een brief van 10 juni 2022 heeft [bedrijfsnaam 3] haar second opinion verduidelijkt naar aanleiding van de reactie van de welstandscommissie van 20 april 2022.
3.12
In het bestreden besluit heeft verweerder, onder weerlegging van de door eisers ingediende zienswijzen, de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
Inspraak en participatie
4.1
Eisers betogen dat onvoldoende gelegenheid is geboden voor inspraak en participatie. Het bestreden besluit is om die reden in strijd met de op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereiste zorgvuldigheid voorbereid. In dit kader brengen eisers naar voren dat omwonenden, inclusief de Wijkvereniging, niet tijdig en volledig in kennis zijn gesteld als er stappen werden gezet die bepalend waren voor het vergunningentraject. Zo heeft verweerder op 30 oktober 2019 een positieve beginseluitspraak gedaan, waarmee een informeel akkoord werd gegeven op het beginselplan van de ontwikkelaar. Van die beginseluitspraak raakten eisers pas tweeëneenhalf jaar later op de hoogte. Omwonenden hadden al voor de beginseluitspraak in kennis moeten worden gesteld van de inhoud van het bouwplan en het voornemen een positieve beginseluitspraak te geven. Als dat was gebeurd, hadden zij daar rekening mee kunnen houden en gerichter kunnen inspreken.
4.2
Dit betoog slaagt niet. Het bestreden besluit is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. [2] Die procedure vereist dat een ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd, waarover zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht. Deze zienswijzen moet verweerder vervolgens in de besluitvorming betrekken. Deze procedure heeft verweerder op een juiste wijze doorlopen. . De Awb en de Wabo voorzien niet in een verplichting tot inspraak of participatie in aanvulling op deze voorbereidingsprocedure. De door eisers gestelde tekortkomingen in inspraak, communicatie en participatie voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit kunnen daarom niet leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid.
4.3.
Het betoog van eiser dat verweerder eraan voorbijgaat dat de ontwikkelaar geen draagvlak voor het bouwplan heeft gecreëerd bij omwonenden, treft geen doel. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [3] volgt dat de omstandigheid dat in de omgeving geen draagvlak zou bestaan voor het bestreden bouwplan, wat daar ook van zij, geen grondslag kan vormen voor het oordeel dat het bestreden besluit niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het aantal vergunde appartementen
5.1
Volgens eisers gaat de omgevingsvergunning uit van een onjuist aantal vergunde appartementen. Het werkelijk aantal te bouwen appartementen is 10, terwijl het bestreden besluit voorziet in 11 appartementen. Een vergunning voor een 11e appartement moet volgens hen vervallen.
5.2
In dit kader is op zitting een besluit van 14 februari 2023 besproken. Dat besluit is genomen naar aanleiding van een aanvraag van vergunninghoudster voor een omgevingsvergunning voor het gewijzigd uitvoeren van het bij het bestreden besluit vergunde bouwplan. De wijziging betreft het maken van 2 in plaats van 3 appartementen op de bel-etage van het appartementengebouw. Bij deze gewijzigde uitvoering worden 10 in plaats van 11 appartementen gerealiseerd. Op zitting heeft vergunninghoudster bevestigd dat zij ook 10 in plaats van 11 appartementen zal realiseren. Naar aanleiding hiervan hebben eisers hun beroepsgrond over het aantal vergunde appartementen ter zitting ingetrokken.
Redelijke eisen van welstand
6.1
In de Welstandsnota Den Haag 2017 (Welstandsnota 2017) is vermeld dat het uitgangspunt is dat het uiterlijk van een bouwwerk in zichzelf samenhangend moet zijn en in samenhang met de huidige of de geplande toekomstige omgeving moet zijn ontworpen. Verder zijn in Welstandsnota 2017 drie algemene criteria opgenomen waaraan in het kader van welstand wordt getoetst. Dit zijn de zogenoemde ABC-criteria.
6.2
Het A-criterium luidt: "Een bouwwerk vertoont samenhang op alle schaalniveaus: in materialen, kleuren en detaillering, in geleding en verhoudingen, in volumeopbouw en schaal, en in de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan."
Het B-criterium luidt: "Indien er sprake is van een bouwwerk in een beschermd stadsgezicht, leidt het bouwwerk tot behoud of versterking van de architectonische, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden daarvan."
Het C-criterium luidt: "Indien er sprake is van een bouwwerk in, aan of bij een monument, respecteert het bouwwerk de architectonische, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden daarvan en leidt het tot behoud of versterking van deze waarden."
6.3
Eisers zijn – in tegenstelling tot verweerder – van mening dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Eisers voeren aan dat de welstandscommissie voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit driemaal negatief heeft geadviseerd om vervolgens positief te adviseren. Eisers vinden dit niet consistent, omdat de welstandscommissie het bouwplan zoals het in eerste instantie was ingediend veel te groot vond en daarna akkoord is gegaan met nog steeds massale bebouwing. In het advies van [bedrijfsnaam 3] had verweerder aanleiding moeten zien om het advies van de welstandscommissie niet zonder meer te volgen, zeker nu de second opinion van [bedrijfsnaam 3] concrete aanknopingspunten biedt voor twijfel aan het welstandsadvies. Daarnaast is het welstandsadvies niet deugdelijk, omdat niet kenbaar is ingegaan op de reden van aanwijzing van het beschermd stadsgezicht. Verder is in de welstandsadviezen geen aandacht geschonken aan de balkons, die op storende wijze afwijken van de balkons van de omliggende villa’s. Gelet daarop achten eisers het besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
6.4
Uit rechtspraak van de Afdeling [4] volgt dat, hoewel verweerder niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij verweerder zelf ligt, verweerder op dat advies mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
6.5
Gelet op de onder 7.4 opgenomen toetsingsmaatstaf, heeft verweerder zich op basis van de advisering van de welstandscommissie op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand. Daarbij neemt de rechtbank het navolgende in aanmerking.
6.6
In de second opinion van [bedrijfsnaam 3] wordt het volgende geconcludeerd:
“Samenvattende conclusie: strijdig
Het voorgestelde bouwwerk vertoont op zowel criterium A als B niet voldoende samenhang met of versterking van de omgeving. De voorgestelde architectuur slaagt er onvoldoende in het programma te vertalen in een op alle schaalniveaus en onderdelen passende villa-bebouwing.
De commissie constateert dat het nieuwe gebouw veel waarde ontleent aan zijn karakteristieke omgeving zonder zelf voldoende haar eigen, ondersteunende bijdrage terug te leveren aan de beschermde kwaliteiten van het stadsgezicht.
6.7
In een brief van 20 april 2022 heeft de welstandscommissie op de second opinion van [bedrijfsnaam 3] gereageerd. De welstandscommissie heeft in haar reactie vermeld dat zij de conclusie van [bedrijfsnaam 3] – dat het voorgestelde bouwwerk niet voldoende samenhang met of versterking van de omgeving vertoont – niet onderschrijft. In de Welstandsnota 2017 is vermeld dat samenhang kan worden bereikt op drie manieren, namelijk imiteren, refereren en interpreteren. De second opinion van [bedrijfsnaam 3] gaat uit van de eerste twee manieren van samenhang bereiken, terwijl de architect er met zijn ontwerp voor gekozen heeft om op de derde manier samenhang te bereiken. De commissie schrijft verder:
“Uitgaande van de eerste twee manieren van samenhang bereiken heeft [bedrijfsnaam 3] geconcludeerd dat het voorstel onvoldoende samenhang met de omgeving vertoont. Echter, de commissie heeft, op basis van de derde wijze van bereiken van samenhang, geconcludeerd dat het ontwerp een voldoende overtuigende interpretatie van de kenmerken van de omgeving is gegeven en daarmee voldoet aan redelijke eisen van welstand.”
6.8
Uit de second opinion van [bedrijfsnaam 3] en de na het bestreden besluit gegeven verduidelijking [5] daarvan, blijkt dat [bedrijfsnaam 3] het bouwplan in strijd acht met de ABC-criteria van de Welstandsnota 2017. Die van de welstandscommissie afwijkende beoordeling brengt op zichzelf niet mee dat het advies van de welstandscommissie ondeugdelijk is. De in de Welstandsnota 2017 neergelegde criteria staan naar hun aard niet in de weg aan uiteenlopende waarderingen van het bouwplan. Verweerder is bovendien niet zonder meer van het advies van de welstandscommissie uitgegaan, maar heeft de door eisers overgelegde afwijkende welstandsbeoordelingen voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit voor reactie voorgelegd aan de welstandscommissie en deze reactie betrokken bij de besluitvorming. Zo heeft de voorzitter van de welstandscommissie in de brief van 21 februari 2022 uitgebreid en gemotiveerd gereageerd op het deskundig tegenadvies Drijver van 3 augustus 2021. Daarop is geen reactie meer ontvangen van Drijver en op dat tegenadvies is in de beroepsgronden ook geen beroep meer gedaan. In het tegenadvies en de second opinion van [bedrijfsnaam 3] ziet de rechtbank daarom geen aanknopingspunt voor het oordeel advies van de welstandscommissie voor wat betreft de inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.
6.9
De door eisers gestelde inconsistentie van de welstandsadvisering geeft de rechtbank evenmin aanleiding voor het oordeel dat verweerder de adviezen van de welstandscommissie niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Het is niet ongebruikelijk dat een bouwplan na een negatief welstandsadvies wordt aangepast en opnieuw wordt voorgelegd aan de welstandscommissie, totdat het voldoet aan de welstandseisen. De omstandigheid dat in de adviezen van de welstandscommissie niet specifiek wordt ingegaan op de aanvaardbaarheid van de in het bouwplan voorziene balkons, geeft de rechtbank evenmin een aanknopingspunt voor een tekortkoming in de welstandsadvisering. Dat de balkons niet afzonderlijk zijn beschreven in het advies, is onvoldoende voor de conclusie dat de welstandscommissie deze bouwdelen niet in haar beoordeling heeft betrokken.
6.1
Het betoog van eisers dat het rijksbeschermd stadsgezicht en de cultuurhistorische waarden van het [stadsgezicht] ten onrechte niet kenbaar betrokken zijn in de welstandsadvisering slaagt niet. Dat geldt ook voor het betoog dat uit de adviezen niet duidelijk blijkt van toetsing aan het A- en het B-criterium. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat uit de overwegingen van de welstandscommissie blijkt op welke wijze aan de genoemde criteria is getoetst en dat uit de overwegingen over toetsing aan het
B-criterium blijkt dat die zijn terug te voeren op behoud van rijksbeschermd stadsgezicht en cultuurhistorische waarden. In voormelde reactie van 21 februari 2022 vermeldt de voorzitter van de welstandscommissie dat de commissie geen kaders terzijde heeft geschoven en dat de Welstandsnota Den Haag 2017 samenhang en behoud of versterking van de architectonische, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van beschermde stadsgezichten en monumenten voorschrijft. Hij geeft vervolgens aan dat de commissie heeft beoordeeld of de nieuwbouw hieraan voldoet en dat zij uiteindelijk positief heeft geadviseerd. Ook in de bij het verweerschrift gevoegde reactie op het aanvullend beroepschrift d.d. 21 maart 2024 van de senior adviseur Afdeling Monumentenzorg & Welstand van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling wordt nader toegelicht en concreet onderbouwd dat de welstandscommissie aan die criteria heeft getoetst. De door eisers aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2022 [6] geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. In die uitspraak gaat het om toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan waarin specifiek is voorgeschreven dat advies moet worden ingewonnen bij de commissie of een deskundig lid van die commissie over de cultuurhistorische waarden als bedoeld in het aanwijzingsbesluit en de toelichting daarop. De in deze zaak toepasselijke beheersverordening voorziet niet in deze adviesverplichting.
Afwijking van de beheersverordening
Toetsingskader
7.1
Ter plaatse geldt – voor zover hier van belang – de beheersverordening “ [stadsgezicht] ”. Verder is het perceel gelegen in het rijksbeschermd stadsgezicht “ [stadsgezicht] ”. Het perceel heeft in de beheersverordening de bestemmingen “Wonen”, “Tuin 2” en “Tuin 3”. Ook heeft het – voor zover hier van belang - de dubbelbestemming “Waarde-Cultuurhistorie”.
7.2
Het bouwplan is in strijd is met verschillende regels van de beheersverordening. Het bouwplan is in strijd met artikel 21 voor wat betreft het overschrijden van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte, het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak en het bouwen van een garage zonder dat een aanduiding op de plankaart dit mogelijk maakt. Ook is het bouwplan in strijd met artikel 14 (“Tuin 2”) voor wat betreft het uitbreiden van het hoofdgebouw binnen de bestemming “Tuin 2” en het bouwen van een meerlaags volume. Ten slotte is sprake van strijd met artikel 15 (“Tuin 3”), omdat binnen die bestemming geen gebouw is toegestaan.
7.3
Vast staat en niet in geschil is dat de gevraagde omgevingsvergunning alleen kan worden verleend door met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo af te wijken van de regels in de beheersverordening.
7.4
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
7.5
Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [7]
Bouwmassa, bouwhoogte en inpassing
8.1
Volgens eisers is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en is daarin niet draagkrachtig gemotiveerd waarom een afwijking van de ruimtelijke regels wordt toegestaan. Verweerder overweegt in het bestreden besluit dat het gaat om “een uitzonderlijk geval” en dat het “ruimtelijk voorstelbaar is” om van de bouwregels af te wijken. Verweerder laat echter na om te motiveren waarom het hier gaat om een “uitzonderlijk geval” en dat een ontwikkeling voorstelbaar is betekent niet dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarmee wordt ook het rechtszekerheidsbeginsel geschonden.
8.2
Met betrekking tot de overweging in het bestreden besluit dat medewerking aan het bouwplan mogelijk is omdat het gaat over een “uitzonderlijk geval” dat “ruimtelijk voorstelbaar is” heeft het college in het verweerschrift verduidelijkt dat een bouwplan wordt getoetst aan de bouwregels. Van de strikte bandbreedte van de bouwregels kan worden afgeweken als dat met een ruimtelijke onderbouwing kan worden gemotiveerd, waarbij ook een stedenbouwkundige beoordeling noodzakelijk is. Verweerder heeft de gemaakte stedenbouwkundige beoordeling voor de volledigheid opgenomen in het verweerschrift. De rechtbank kan deze uitleg en die stedenbouwkundige beoordeling volgen.
8.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de met de omgevingsvergunning mogelijk gemaakte vergroting van het bouwvolume niet leidt tot een disproportioneel groot gebouw. Daarbij heeft verweerder betekenis kunnen hechten aan de omstandigheid dat een groot deel van de uitbreiding ondergronds is voorzien, met het beoogde souterrain en daaronder een parkeerkelder. Verder heeft verweerder kunnen meewegen dat het perceel relatief breed is en de bestaande bouwmassa relatief smal. Het bouwplan voorziet in een zijwaarts getrapte uitbreiding van een relatief smal bouwvolume. Verder schuift het hoofdvolume op, zodat het volgens verweerder evenwichtiger op de kavel komt te staan en de afstand met het naastgelegen perceel [adres 3] wordt vergroot.
8.4
Ook over de afwijking van de bouwhoogte is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is. Daarvoor vindt de rechtbank van belang dat op grond van de beheersverordening voor het bouwplan een maximale goothoogte van 9 meter en een maximale bouwhoogte van 14 meter geldt. De ontworpen goothoogte van circa 11,30 meter is in strijd met de beheersverordening, maar vergelijkbaar met de bestaande situatie van circa 11,50 meter. De maximale bouwhoogte (de nok) is voorzien op 15,15 meter. De rechtbank kan het standpunt van verweerder volgen dat die bouwhoogte niet disproportioneel is ten opzichte van omliggende panden. De kritiek van eisers op de schaal van de in het aanvullend verweerschrift opgenomen illustratie van de bouwhoogtes van het bouwplan ten opzichte naastgelegen panden doet daar niet aan af. Ook als de door eisers in hun pleitnota opgenomen illustratie met juistheid weergeeft dat de naastgelegen panden minder hoog zijn dan het bouwplan, heeft verweerder ervan kunnen uitgaan dat het bouwplan niet zodanig afwijkt van de panden in de omgeving dat dit uit stedenbouwkundig oogpunt niet aanvaardbaar zou zijn.
8.5
De rechtbank ziet verder niet in dat verweerder in het bestreden besluit niet naar de bebouwing op het perceel [adres 2] heeft kunnen verwijzen, om het bouwplan te vergelijken met in omvang vergelijkbare percelen. Verweerder heeft daarmee willen illustreren dat het bouwplan voor het perceel niet buitenproportioneel is. Dat, zoals eisers betogen, de bebouwing op het perceel [adres 2] qua ontwerp, bouwmassa en -lagen niet is te vergelijken met het bouwplan, brengt niet mee dat verweerder dit perceel niet heeft kunnen betrekken in de stedenbouwkundige toets van het bouwvolume in relatie tot de omvang van het perceel.
Cultuurhistorische waarden en stratenordening
9.1
Eisers betogen dat in de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende rekening is gehouden met cultuurhistorische waarden. Zij voeren aan dat het perceel in een rijksbeschermd stadsgezicht ligt, waardoor een stratenordening geldt. Het perceel ligt aan een zogenoemde eerste ordestraat. Dit is gebaseerd op de cultuurhistorische kaart van het stratenpatroon van het [stadsgezicht] , dat met het Aanwijzingsbesluit uit 1996 en de toelichting daarop als bijlage aan de beheersverordening is toegevoegd en daar dus onderdeel van uit maakt. Eisers onderkennen dat het toetsingskader van de stratenordening zoals dat was opgenomen in de Welstandsnota 2004 geen onderdeel is van de nu geldende Welstandsnota 2017. Dat doet er volgens hen niet aan af dat verweerder op grond van de beheersverordening verplicht is om deze stratenordening te respecteren. De stratenordening maakt immers onderdeel uit van de beheersverordening via de kaart en de toelichting op het rijksbeschermd stadsgezicht, die zijn opgenomen in respectievelijk bijlage 4 en bijlage 6 van de beheersverordening. Voor locaties aan een eerste ordestraat houdt dat in dat het kader wordt gevormd door de oorspronkelijke situatie zoals aanwezig op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan in 2013. Wat dat voor een concreet bouwplan betekent moet per geval worden beoordeeld. In dit geval is het bouwwerk minstens 1,5 keer groter dan het bestaande pand, zodat duidelijk is dat wordt afgeweken van de oorspronkelijke situatie. Eisers wijzen ter ondersteuning van hun standpunt naar de uitspraken van de Afdeling van 10 maart 2021 [8] en van 13 maart 2024 [9] .
9.2
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank overweegt dat de beheersverordening geen toetsingskader omvat voor eerst ordestraten. Het begrip “eerste ordestraat” komt niet voor in de regels en toelichting van de beheersverordening en evenmin in het Aanwijzingsbesluit uit 1996. Artikel 24 van de regels van de beheersverordening stelt regels over bouwen binnen de grenzen van het rijksbeschermd stadsgezicht, maar biedt geen aanknopingspunt voor een toetsing aan regels over een “eerste ordestraat” zoals door eisers voorgestaan. Dat die toetsing in de het voorliggende geval is vereist volgt ook niet uit de door eisers aangehaalde uitspraken van de Afdeling van 10 maart 2021 en 13 maart 2024. Die uitspraken gaan, voor zover hier van belang, over toetsing aan de stratenordening van de Welstandsnota 2004.
9.3
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met ingevolge artikel 24.2 van de beheersverordening in acht te nemen cultuurhistorische waarden van het rijksbeschermd stadsgezicht als bedoeld in artikel 24.1. Verweerder verwijst in het verweerschrift in de eerste plaats naar de toetsing door de welstandscommissie aan de cultuurhistorische waarden en het beschermd stadsgezicht in het kader van de Welstandsnota en de eerdergenoemd bij het verweerschrift gevoegde reactie van 21 maart 2024. Zoals hierboven overwogen heeft de welstandscommissie echter geen adviesrol in het kader van artikel 24.2 van de beheersverordening en is daarover door die commissie ook geen advies uitgebracht. Dit neemt naar het oordeel van de rechtbank echter niet weg dat verweerder bij de beoordeling in het kader van artikel 24.2 van de beheersverordening wel betekenis mocht hechten aan het positieve advies van de welstandscommissie op het punt van het behoud van het rijksbeschermd stadsgezicht en cultuurhistorische waarden in het kader van het B-criterium in de Welstandsnota. Uit het bestreden besluit blijkt verder dat verweerder het rijksbeschermd stadsgezicht nadrukkelijk in de beoordeling heeft betrokken. Daarover heeft verweerder overwogen dat het bouwplan op hoofdlijn aansluit op de kenmerkende stedenbouwkundige opzet en structuur en daarmee op de cultuurhistorische waarde van het beschermd stadsgezicht. Die beoordeling heeft ook geleid tot een aanpassing van het bouwplan. In het verweerschrift heeft verweerder een nadere toelichting gegeven op de wijze waarop het beschermd stadsgezicht in de beoordeling is betrokken. Verweerder wijst erop dat het Aanwijzingsbesluit cultuurhistorische waarden als relevante kenmerken vermeldt. Die kenmerken zijn in de beheersverordening in bestemmingscontouren en bouwvlakpatronen verankerd, die de gewenste, aan de zogenoemde Engelse landschapsstijl ontleende structuren juridisch bindend vastleggen. Ook al voorziet het bouwplan in het opschuiven van een bebouwingscontour, het plaatselijke rooilijnenbeleid en de afstanden ten opzichte van naastgelegen panden worden voldoende gerespecteerd, aldus verweerder.
Belangenafweging
10.1
Eisers zijn van mening dat er een belangenafweging moet worden gemaakt. Bij het maken van die belangenafweging heeft verweerder beleidsruimte, en juist daarom moet duidelijk gemotiveerd worden waarom ervoor is gekozen om die beleidsruimte op een bepaalde manier op te vullen. Uit het bestreden besluit blijkt echter niet dat een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Volgens eisers voldoet het bestreden besluit dan ook niet aan artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Ook is geen sprake van een deugdelijke motivering en is dus sprake van strijd met artikel 3:46 van de Awb.
10.2
De rechtbank overweegt dat het belang van eisers is te voorkomen dat een gebouw van de vergunde omvang op het perceel komt te staan, omdat dit naar hun mening niet past in de omgeving en afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden van het rijksbeschermd stadsgezicht. Zoals uit het hiervoor onder 8 en 9 overwogene blijkt is in het bestreden besluit wel degelijk ingegaan op de wijze waarop het bouwplan zich verhoudt tot deze belangen en heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan in de omgeving past en geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden van het rijksbeschermd stadsgezicht. Het betoog van eisers slaagt dan ook niet.
De vroedmeesterpad
11.1
Eisers stellen dat in de achtertuinen van de naast de locatie gelegen huizen, [adres 3] en [adres 4] , een waterpartij is, zodat er vroedmeesterpadden kunnen zitten. Dit is een beschermde diersoort. Ze zijn niet goed zichtbaar, want ze zijn alleen in de avond en nacht actief. Dat tijdens de ecologische quickscan van [bedrijfsnaam 4] BV (de quickscan) geen vroedmeesterpadden zijn gesignaleerd, zegt daarom niets. Ook is de inspectie uitgevoerd in maart, als de vroedmeesterpad zich nog verschuilt. Eisers betogen dat de vergunning moet worden vernietigd, alleen voor zover daarin niet is opgenomen een verplichting voor de aanvrager om te zorgen voor een voorziening die de dieren in staat stelt veilig te migreren van het ene belendende perceel naar het andere.
11.2
Dit betoog slaagt niet. Eisers hebben niet aan de hand van een deskundig tegenrapport of een andere objectiveerbare stukken aannemelijk gemaakt dat de door een deskundige opgemaakte quickscan onjuist is op het punt van aanwezigheid van de vroedmeesterpad.

Conclusie en gevolgen

12.1
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder afdoende heeft onderbouwd dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand en dat hij in redelijkheid van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan gebruik heeft kunnen maken. Dit betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft.
12.2
Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten, waaronder de door hen
opgevoerde kosten van deskundigen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, voorzitter, en mr. R.H. Smits en
mr. R.S. Wijling, leden, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wettelijke regels

Wabo

Artikel 2.1
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.10
1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd, in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit 2012, (b) strijd met de bouwverordening (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met redelijke eisen van welstand.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening;
1o met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking;
2o in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3o in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke ordening bevat.

De beheersverordening

Artikel 14.1
De voor “Tuin 2” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. tuinen;
b. gazons;
c. terrassen;
d. wonen;
één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, groen en overige voorzieningen. Binnen deze bestemming mag maximaal 30% per perceel worden verhard.
Artikel 14.2.1
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: aan de gevels van hoofdgebouwen mag een aanbouw tot de helft van de lengte van de gevel worden gebouwd, met als maximum de hoogte van de begane grondlaag plus 30 cm.
Artikel 15.1
De voor “Tuin 3” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
(…)
d. ter plaatse van de aanduiding “garage” (ga) tevens voor een garage, één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, groen en overige voorzieningen.
Artikel 15.2.1
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. ter plaatse van de aanduiding “garage” (ga) is een gebouw toegestaan, waarvan de maximale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan op de plankaart staat aangegeven;
b. afgezien van het gebouw als bedoeld onder a. zijn binnen deze bestemming geen andere gebouwen toegestaan.
Artikel 21.1
De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen.
Artikel 21.2.1
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. hoofdgebouwen moeten zich bevinden binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak.
b. de (goot)hoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan op de plankaart staat aangegeven.
c. de hoofdgebouwen moeten worden afgedekt met een kap of kapverdieping waarvan de dakhelling niet minder dan 30 en niet meer dan 75 graden mag zijn.
d. ter plaatse van de aanduiding “garage”(ga) zijn gebouwen toegestaan, waarvan de maximale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan op de plankaart staat aangegeven.
Artikel 24 Waarde - Cultuurhistorie
24.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen als bedoeld in artikelen 3 tot en met 21, mede bestemd voor het behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden van het rijksbeschermd stadsgezicht, zoals beschreven in de toelichting op het aanwijzingsbesluit, opgenomen in bijlage 2 van de regels (beschermd stadsgezicht), één en ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.
24.2
Bouwregels
Voor het bouwen binnen de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' gelden de volgende regels:
a. het bouwen binnen de grenzen van het rijksbeschermd stadsgezicht moet plaatsvinden met inachtneming van de cultuurhistorische waarden als bedoeld in het eerste lid;
b. het bepaalde onder a geldt niet voor bouwplannen die (mede) ten doel hebben het herstel van de oorspronkelijke waarden van de betreffende bouwwerken;
c. het bepaalde onder a heeft, ingeval van strijdigheid, voorrang op de bouwregels behorende bij de samenvallende bestemmingen en op de algemene bouw- en afwijkingsregels;
d. het bepaalde onder a geldt niet indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden en bouwwerken.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o, van de van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2.Artikel 3.10 van de Wabo in samenhang met artikel 3:11, eerste lid en artikel 3:15 van de Awb.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1588.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 juni 2024, ECLI:RVS:2024:2336, r.o. 15.1.
5.Brief van DSO van 10 juni 2022.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1960, onder 4.1.