ECLI:NL:RBDHA:2024:19336

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
NL24.45026-34
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van een Georgische eiseres, met verzoek om schadevergoeding na onrechtmatige bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep van een Georgische eiseres tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiseres had op 14 november 2024 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar ontvangen, evenals een maatregel van bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres en haar partner op dezelfde dag zijn aangehouden, maar dat aan haar partner geen inreisverbod is opgelegd, wat de eiseres aanvoert als ongelijkheid. De rechtbank oordeelt dat de gronden voor het inreisverbod en de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd zijn, maar dat verweerder niet voldoende heeft onderbouwd waarom in dit geval geen lichter middel dan bewaring kon worden toegepast. De rechtbank verklaart het beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond, maar het beroep tegen de maatregel van bewaring gegrond, en oordeelt dat deze onrechtmatig was. De rechtbank kent eiseres een schadevergoeding toe van € 900,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en veroordeelt de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.45026 en NL24.45034

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. T. Esen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.F.H. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2024 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiseres de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft afzonderlijk tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het terugkeerbesluit is geregistreerd onder nummer NL24.45034 en het beroep tegen de
maatregel van bewaring onder nummer NL24.45026. Het beroep tegen bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiseres heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van de beroepen. Op 18 november 2024 heeft eiseres de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 18 november 2024 een verweerschrift ingediend. Op 20 november 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [datum] 1992 en de Georgische nationaliteit te hebben.
Over bestreden besluit 1
2. Eiseres voert aan dat verweerder van het uitvaardigen van het inreisverbod had moeten afzien. Haar partner, [naam partner], is namelijk op dezelfde dag opgehouden en aan hem is geen inreisverbod uitgevaardigd. Er is sprake van een identieke situatie. Als gevolg van het inreisverbod kan eiseres Europa niet meer inreizen, terwijl dat voor haar partner wel mogelijk is.
3. Deze beroepsgrond slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. De enkele mededeling van eiseres dat aan haar partner geen inreisverbod is uitgevaardigd, is onvoldoende en wellicht ook feitelijk onjuist. Het is de rechtbank bovendien ambtshalve bekend dat de partner van eiseres op 15 november 2024 bij deze rechtbank en zittingsplaats Middelburg beroep [1] heeft ingesteld tegen een aan hem opgelegd terugkeerbesluit en inreisverbod van 13 november 2024.
4. Gelet op de overigens niet betwiste zware en lichte gronden (zie overweging 6) die ten grondslag liggen aan het terugkeerbesluit, is een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. Verweerder heeft daarom een vertrektermijn kunnen onthouden. Hij heeft dan ook terecht een inreisverbod tegen eiseres uitgevaardigd. Door eiseres zijn geen bijzondere individuele omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding hadden moeten geven af te zien van het opleggen van een inreisverbod.
Over bestreden besluit 2
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken.Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende gemotiveerd. Hieruit volgt dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. Deze gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
7. Eiseres voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan bewaring. Haar partner is namelijk niet in bewaring gesteld, terwijl sprake is van een identieke situatie. Aan hem is een lichter middel opgelegd in de vorm van een meldplicht. Eiseres beroept zich op het gelijkheidsbeginsel.
8. Verweerder heeft daarop gereageerd en stelt dat de beslissing om iemand in bewaring te stellen een beslissing is die de dienstdoende ambtenaar zelfstandig kan nemen. Het gelijkheidsbeginsel is volgens verweerder niet van toepassing, omdat elke zaak maatwerk is en in dit geval viel de beslissing om eiseres in bewaring te stellen in het nadeel van eiseres uit.
9. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; een verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. Dat volgt uit vaste jurisprudentie. [2]
10. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verweerder heeft niet betwist dat [naam partner] de partner is van eiseres. Uit het dossier blijkt dat eiseres en haar partner tegelijk om niet-vreemdelingrechtelijke redenen zijn aangehouden op 11 november 2024. [3] Na de strafrechtelijke detentie zijn eiseres en haar partner op 13 november 2024 om 22:00 uur overgenomen en opgehouden. [4] Op 14 november 2024 om 10:18 uur is zij gehoord in verband met de inbewaringstelling en om 11:03 uur is tegen eiseres een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd. Vervolgens is op 14 november 2024 om 11:30 uur de maatregel van bewaring uitgereikt. De partner is op diezelfde dag om 11:40 uur gehoord in verband met en voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit en het uitvaardigen van het inreisverbod. Verweerder heeft niet betwist dat de partner van eiseres niet in bewaring is gesteld en dat aan hem een lichter middel in de vorm van een meldplicht is opgelegd.
11. De rechtbank overweegt dat hoewel uit de maatregel van bewaring volgt dat er sprake is van een risico op onttrekking, dit niet zonder meer leidt tot de conclusie dat er geen reden is om een lichter middel dan bewaring op te leggen. Uit paragraaf A5/1 van de Vc [5] volgt immers dat toepassing van een vrijheidsontnemende maatregel beperkt dient te blijven tot het strikt noodzakelijke, dat steeds moet worden nagegaan of met een lichter middel kan worden volstaan en dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit daarbij voortdurend in acht moeten worden genomen
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen lichter middel dan bewaring kon worden toegepast. Verweerder heeft niet voldoende draagkrachtig gemotiveerd waarom in het geval van eiseres niet volstaan kon worden met een lichter middel, terwijl verweerder daarmee in het geval van haar partner wel heeft volstaan. De motivering van verweerder in het verweerschrift is evenmin voldoende en te algemeen van aard. Daaruit blijkt immers niet om welke reden verweerder een onderscheid heeft gemaakt in de situatie van eiseres en die van haar partner die rechtvaardigt dat in het geval van eiseres niet is volstaan met een lichter middel dan bewaring, terwijl de feitelijke constellatie bij hen beiden identiek is. De algemene uitleg in het verweerschrift dat de beslissing om eiseres in bewaring te stellen in haar nadeel is uitgevallen getuigt niet van een voldoende en overtuigende uitleg op dit punt.
Over de beroepen
13. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
14. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 9 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 9 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 900,-.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 22 november 2024
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 900,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875,00.
Deze uitspraak is gedaan op 22 november 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL24.45108.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi).
3.Zie het proces-verbaal van bevindingen van 12 november 2024.
4.Proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 14 november 2024 en op basis van de ambtshalve bekende informatie uit het dossier van de man, NL24.45108.
5.Vreemdelingencirculaire 2000.