Overwegingen
1. Eiseres stelt te zijn geboren op [datum] 1992 en de Georgische nationaliteit te hebben.
2. Eiseres voert aan dat verweerder van het uitvaardigen van het inreisverbod had moeten afzien. Haar partner, [naam partner], is namelijk op dezelfde dag opgehouden en aan hem is geen inreisverbod uitgevaardigd. Er is sprake van een identieke situatie. Als gevolg van het inreisverbod kan eiseres Europa niet meer inreizen, terwijl dat voor haar partner wel mogelijk is.
3. Deze beroepsgrond slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. De enkele mededeling van eiseres dat aan haar partner geen inreisverbod is uitgevaardigd, is onvoldoende en wellicht ook feitelijk onjuist. Het is de rechtbank bovendien ambtshalve bekend dat de partner van eiseres op 15 november 2024 bij deze rechtbank en zittingsplaats Middelburg beroepheeft ingesteld tegen een aan hem opgelegd terugkeerbesluit en inreisverbod van 13 november 2024.
4. Gelet op de overigens niet betwiste zware en lichte gronden (zie overweging 6) die ten grondslag liggen aan het terugkeerbesluit, is een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. Verweerder heeft daarom een vertrektermijn kunnen onthouden. Hij heeft dan ook terecht een inreisverbod tegen eiseres uitgevaardigd. Door eiseres zijn geen bijzondere individuele omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding hadden moeten geven af te zien van het opleggen van een inreisverbod.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken.Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende gemotiveerd. Hieruit volgt dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. Deze gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
7. Eiseres voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan bewaring. Haar partner is namelijk niet in bewaring gesteld, terwijl sprake is van een identieke situatie. Aan hem is een lichter middel opgelegd in de vorm van een meldplicht. Eiseres beroept zich op het gelijkheidsbeginsel.
8. Verweerder heeft daarop gereageerd en stelt dat de beslissing om iemand in bewaring te stellen een beslissing is die de dienstdoende ambtenaar zelfstandig kan nemen. Het gelijkheidsbeginsel is volgens verweerder niet van toepassing, omdat elke zaak maatwerk is en in dit geval viel de beslissing om eiseres in bewaring te stellen in het nadeel van eiseres uit.
9. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; een verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. Dat volgt uit vaste jurisprudentie.
10. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verweerder heeft niet betwist dat [naam partner] de partner is van eiseres. Uit het dossier blijkt dat eiseres en haar partner tegelijk om niet-vreemdelingrechtelijke redenen zijn aangehouden op 11 november 2024.Na de strafrechtelijke detentie zijn eiseres en haar partner op 13 november 2024 om 22:00 uur overgenomen en opgehouden.Op 14 november 2024 om 10:18 uur is zij gehoord in verband met de inbewaringstelling en om 11:03 uur is tegen eiseres een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd. Vervolgens is op 14 november 2024 om 11:30 uur de maatregel van bewaring uitgereikt. De partner is op diezelfde dag om 11:40 uur gehoord in verband met en voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit en het uitvaardigen van het inreisverbod. Verweerder heeft niet betwist dat de partner van eiseres niet in bewaring is gesteld en dat aan hem een lichter middel in de vorm van een meldplicht is opgelegd.
11. De rechtbank overweegt dat hoewel uit de maatregel van bewaring volgt dat er sprake is van een risico op onttrekking, dit niet zonder meer leidt tot de conclusie dat er geen reden is om een lichter middel dan bewaring op te leggen. Uit paragraaf A5/1 van de Vcvolgt immers dat toepassing van een vrijheidsontnemende maatregel beperkt dient te blijven tot het strikt noodzakelijke, dat steeds moet worden nagegaan of met een lichter middel kan worden volstaan en dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit daarbij voortdurend in acht moeten worden genomen
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen lichter middel dan bewaring kon worden toegepast. Verweerder heeft niet voldoende draagkrachtig gemotiveerd waarom in het geval van eiseres niet volstaan kon worden met een lichter middel, terwijl verweerder daarmee in het geval van haar partner wel heeft volstaan. De motivering van verweerder in het verweerschrift is evenmin voldoende en te algemeen van aard. Daaruit blijkt immers niet om welke reden verweerder een onderscheid heeft gemaakt in de situatie van eiseres en die van haar partner die rechtvaardigt dat in het geval van eiseres niet is volstaan met een lichter middel dan bewaring, terwijl de feitelijke constellatie bij hen beiden identiek is. De algemene uitleg in het verweerschrift dat de beslissing om eiseres in bewaring te stellen in haar nadeel is uitgevallen getuigt niet van een voldoende en overtuigende uitleg op dit punt.
13. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
14. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 9 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 9 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 900,-.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.