ECLI:NL:RBDHA:2024:19299

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
23/6977
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verwijdering van strafrechtelijke gegevens uit de Justitiële Documentatie door de minister van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 september 2024, in de zaak tussen eiseres en de minister van Justitie en Veiligheid, werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres, geboren in België, had verzocht om verwijdering van haar strafrechtelijke gegevens uit de Justitiële Documentatie (JD) na een veroordeling voor winkeldiefstal op 11 november 2019. De minister had dit verzoek afgewezen, met de argumentatie dat er geen bijzondere persoonlijke omstandigheden waren die deze verwijdering rechtvaardigden. Eiseres stelde dat de registratie haar carrièremogelijkheden in de financiële sector belemmerde, maar de rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid kon concluderen dat de registratie niet onevenredig bezwarend was. De rechtbank benadrukte dat de verwerking van justitiële gegevens noodzakelijk is voor een goede strafrechtspleging en dat de belangen van eiseres niet zwaarder wogen dan het belang van het behoud van een volledig historisch overzicht van strafrechtelijke gegevens. De rechtbank concludeerde dat er geen noodzaak was voor afscherming van de gegevens, en dat de minister de registratie in de JD niet hoefde te verwijderen. Het beroep van eiseres werd derhalve ongegrond verklaard, en zij kreeg geen griffierecht of proceskostenvergoeding terug.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6977

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] (België), eiseres

(gemachtigde: mr. J.J. Jaspers),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Moddejonge en M. Verhaaf).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek tot verwijdering van haar strafrechtelijke gegevens uit de Justitiële Documentatie (JD).
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 7 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 september 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, J.M. van der Boom, als tolk en de gemachtigden van verweerder.
1.4.
Het onderzoek op de zitting is geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen. Eiseres heeft hier één week de tijd voor gekregen. Vervolgens heeft verweerder een termijn van één week gekregen om hierop te reageren. In de stukken die eiseres heeft overgelegd, heeft verweerder geen aanleiding gezien om het bestreden besluit te wijzigen.
1.5.
Bij brief van 28 augustus 2024 heeft de rechtbank te kennen gegeven dat een nadere zitting achterwege wordt gelaten. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de uitspraakdatum op 26 september 2024 bepaald.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is op [geboortedatum] 1997 geboren in [woonplaats] , België. Toen eiseres 21 jaar oud was, is zij aangehouden voor winkeldiefstal in Maastricht. Op 11 november 2019 is zij hiervoor veroordeeld door de rechtbank Limburg. Eiseres heeft bij verweerder verzet aangetekend om haar strafrechtelijke gegevens uit de JD te verwijderen, omdat zij de wens heeft om in de financiële sector dan wel bij een bank haar carrière te ontwikkelen.
2.1.
Verweerder heeft het verzet van eiseres, in lijn met het advies van het Openbaar Ministerie (OM), afgewezen. Er is volgens verweerder geen sprake van bijzondere persoonlijke omstandigheden die verwijdering van de registratie rechtvaardigen. De persoonlijke belangen van eiseres wegen daarom niet zwaarder dan het belang om een volledig historisch overzicht te behouden voor een goede strafrechtspleging. Verweerder ziet ook geen reden voor afscherming van haar strafrechtelijke gegevens.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte haar verzoek om verwijdering dan wel afscherming van haar strafrechtelijke gegevens uit de Nederlandse justitiële documentatie heeft geweigerd. Zij ondervindt daardoor hinder in haar carrièremogelijkheden. Zij heeft een specifieke opleiding gevolgd op het gebied van Boekhouding, Banking en Finance. De Belgische wetgever hanteert strenge eisen voor het kunnen werken in de financiële sector, waardoor zij als gevolg van de registratie van haar Nederlandse strafrechtelijke gegevens in het Belgische strafregister niet in de financiële sector/accountancy kan werken. Zij was werkzaam bij [bedrijfsnaam 1] en zou in dienst treden bij [bedrijfsnaam 2] SA ( [bedrijfsnaam 2] ). Echter om in dienst te kunnen treden bij [bedrijfsnaam 2] moet zij verplicht een uittreksel uit het Belgische strafregister overleggen. Als gevolg daarvan zal zij niet worden aangenomen. In België is het gebruikelijk dat een uittreksel uit het centraal strafregister wordt overgelegd voor het kunnen uitoefenen van een functie. Daarop zijn de strafrechtelijke gegevens vermeld. Wel is het in België mogelijk om na drie jaar herstel in eer en rechten aan te vragen, wat inhoudt dat relatief minder zware veroordelingen na verloop van tijd worden verwijderd. In Nederland dient een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te worden overgelegd. In het geval van eiseres zou een VOG in Nederland worden afgegeven. Nederland kent echter een lange bewaartijd van strafrechtelijke gegevens in vergelijking met andere Europese landen, waaronder België. Zolang het feit in Nederland geregistreerd staat, wordt het feit ook in het Belgische register vermeld. Dit is ook bevestigd door het Belgische ministerie. Dat maakt dat eiseres wordt benadeeld ten opzichte van Nederlanders die in Nederland zijn veroordeeld en niettemin voor een VOG in aanmerking komen. Anders dan verweerder stelt maakt België geen eigen afweging ten aanzien van de opname van Nederlandse strafrechtelijke antecedenten in het Belgische strafregister. Dit volgt ook niet uit het ECRIS-Kaderbesluit.
3.1.
Verder stelt eiseres dat onvoldoende rekening is gehouden met haar leeftijd. Zij was ten tijde van het delict 21 jaar en haar hersenen waren toen nog niet volgroeid. Dan kan een jongvolwassene stomme dingen doen. Het gaat verder om een gering ernstig feit; haar is ook slechts een deels voorwaardelijke geldboete opgelegd. Al deze omstandigheden maken dat de gevolgen van de registratie van de justitiële gegevens in haar situatie onevenredig bezwarend zijn in verhouding tot het belang van een goede strafrechtspleging bij instandhouding van de registratie. Zij wordt immers gedurende twintig jaar onnodig in haar carrière belemmerd.
3.2.
Tot slot is het onbegrijpelijk dat verweerder de gegevens van eiseres niet wil afschermen. Eiseres heeft hierbij een aantoonbaar belang. Zij kan dan een leeg uittreksel uit het Belgische strafregister krijgen ten behoeve van haar sollicitaties. Verweerder heeft geen aantoonbaar belang bij weigering van afscherming, omdat het buitenland niet op die gegevens zit te wachten, terwijl de Nederlandse autoriteiten - indien nodig - over haar gegevens kunnen beschikken.
Wat zijn de regels?
4. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg), verwerkt verweerder de justitiële gegevens in de JD ten behoeve van een goede strafrechtspleging.
4.1.
Het Kaderbesluit 2009/315/JBZ van 26 februari 2009 van de Raad van de Europese Unie regelt de organisatie en inhoud van de uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten van de Europese Unie. Dit besluit is nader uitgewerkt in het Kaderbesluit 2009/316/JBZ van 6 april 2009 betreffende de oprichting van het Europees strafregister Informatiesysteem (ECRIS). De Nederlandse wetgever heeft deze besluiten geïmplementeerd in de nationale wetgeving, namelijk het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (Bjsg).
4.2.
Op grond van artikel 7 van het Bjsg moet de Justitiële informatiedienst alle beslissingen bewaren die het OM of de rechter neemt. Hierop uitgezonderd zijn registraties waarbij het OM heeft vastgesteld dat men ten onrechte als verdachte is aangemerkt en die waarbij sprake is van de rechtmatige uitoefening van geweld door een ambtenaar.
4.3.
Artikel 34 van het Bjsg bepaalt dat de centrale autoriteit onverwijld justitiële gegevens verstrekt aan de centrale autoriteit van de lidstaat van nationaliteit van de veroordeeld over onherroepelijke veroordelingen met betrekking tot misdrijven waarvoor een straf, al dan niet tezamen met een maatregel is opgelegd of met betrekking tot overtredingen indien daarbij een vrijheidsstraf – anders dan een vervangende – of een taakstraf is opgelegd.
4.4.
Op grond van artikel 22 van de Wjsg kan de veroordeelde verzoeken om zijn of haar justitiële gegevens te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt.
4.5.
Op grond van artikel 26 van de Wjsg kan een betrokkene verzet aantekenen wegens bijzondere persoonlijke omstandigheden. Ten behoeve van de beoordeling wordt het OM gehoord. Indien het verzet gerechtvaardigd is, wordt de verwerking beëindigd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Niet in geschil is dat verweerder gehouden was de justitiële gegevens over eiseres te verstrekken aan de Belgische autoriteiten. In geschil is of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden die verwijdering van haar registratie in de JD rechtvaardigen.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden en heeft daarom de registratie in de JD niet hoeven te verwijderen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft onder meer in de uitspraak van 13 december 2023 [1] geoordeeld dat de verwerking van justitiële gegevens tot doel heeft een goede strafrechtspleging te bevorderen. Wil de rechter of officier van justitie een compleet beeld krijgen van iemands strafrechtelijke verleden, dan is het volgens de wetgever van belang dat de gegevens over alle delicten die tot een afdoening door de officier van justitie of de rechter hebben geleid gedurende de in de wet genoemde termijnen beschikbaar blijven. Dit blijkt ook uit de Kamerstukken II 1999/2000, 24 797, nr. 7. Zoals de Afdeling heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 29 april 2020 [2] volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 26 van de Wjsg dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen de verwerking van de gegevens moet worden gestaakt. Het moet volgens de wetgever gaan om zeer bijzondere gevallen, waarbij de aard van de zaak zwaarder weegt dan het beginsel dat de justitiële documentatie een volledige registratie bevat ten behoeve van een goede strafrechtspleging. Dit volgt uit de Kamerstukken II 2001/02, 24 797, nr. 13. De minister heeft beoordelingsruimte bij de behandeling van een verzet op grond van artikel 26, eerste lid, van de Wjsg. Daarbij wordt gebruikgemaakt van een vaste gedragslijn.
5.3.
Volgens die vaste gedragslijn weegt de minister de volgende criteria in samenhang:
- de leeftijd ten tijde van het delict was zeer jong;
- de ernst van het delict, de opgelegde straf en de aard van de beslissing;
- er is sprake van een sepot of een vrijspraak;
- de bewaartermijn is bijna verstreken;
- er is sprake van een specifieke opleiding;
- er is sprake van aantoonbaar meer dan normale (carrière)hinder;
- het bestaan/ontbreken van andere delicten op het uittreksel.
5.4.
Bij de beoordeling van het verzoek van eiseres is toepassing gegeven aan deze vaste gedragslijn. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres ten tijde van het delict niet zodanig jong was ten dat zij als gevolg daarvan de gevolgen van haar acties niet kon overzien. Met de enkele stelling dat de hersenen van een jongvolwassene niet volledig gegroeid zijn, heeft eiseres ook niet onderbouwd dat zij ten tijde van het plegen van het strafbare feit dus niet wist wat zij deed. Verder is niet gesteld of gebleken dat haar ontwikkelingsniveau een rol heeft gespeeld bij de strafoplegging. Daarnaast wordt het betreffende feit aangemerkt als een misdrijf. Eiseres is hiervoor een deels voorwaardelijke geldboete opgelegd met een proeftijd van twee jaren. Verweerder heeft eiseres daarom niet hoeven volgen in haar stelling dat het slechts om een gering ernstig feit gaat. Verder heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat van aantoonbare bovenmatige hinder in haar carrière(mogelijkheden) niet is gebleken. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.5.
Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [3] is het inherent aan registraties in de JD dat daardoor (enige) hinder kan ontstaan. Dit moet worden gezien als normale hinder, passend bij de gevolgen die iemand kan ondervinden van die registraties. Hetzelfde geldt voor de vrees voor (mogelijke) hinder. Volgens eiseres ervaart zij hinder in haar carrière. Zo heeft eiseres ter zitting gesteld dat haar arbeidsovereenkomst bij [bedrijfsnaam 1] inmiddels is beëindigd als gevolg van haar registratie en dat zij door die registratie ook niet bij [bedrijfsnaam 2] kon werken. Eiseres is in de beroepsfase in de gelegenheid gesteld dit betoog te onderbouwen. Daarbij is eiseres ook verzocht te onderbouwen dat uit de Belgische wetgeving volgt dat eiseres als gevolg van de veroordeling voor diefstal niet in de accountancy kan werken. Uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt echter dat [bedrijfsnaam 1] het contract met eiseres heeft beëindigd vanwege het einde van de opdracht. Deze verklaring kan dan ook niet het betoog van eiseres onderbouwen dat zij als gevolg van de registratie hinder in haar carrière heeft ervaren. Uit de verklaring van [bedrijfsnaam 2] blijkt dat er verschillende elementen in het dossier van eiseres waren, waardoor eiseres uiteindelijk niet in dienst is genomen. Eén van die elementen betrof “het gerechtelijk dossier” van eiseres in Nederland. De rechtbank volgt verweerder daarom in het standpunt dat hieruit niet valt af te leiden dat enkel de registratie in de JD ertoe heeft geleid dat eiseres niet in dienst werd genomen. Blijkens de verklaring hebben immers meerdere elementen een rol gespeeld bij de beslissing om eiseres niet in dienst te nemen. Ook de eerder aangehaalde informatie van [bedrijfsnaam 2] maakt dit niet anders, omdat hieruit slechts blijkt dat ten behoeve van de indiensttreding een uittreksel uit het strafregister moet worden overlegd. Hierin is niet vermeld dat het om een blanco uittreksel moet gaan. Dit geldt tevens voor de door eiseres overgelegde wet- en regelgeving. Uit de aangehaalde wetgeving volgt dat voor zogenaamde gereglementeerde activiteiten, waaronder de boekhoudkundige en fiscale beroepen, een uittreksel uit het Belgische strafregister dient te worden overgelegd. Hieruit volgt echter niet dat de registratie zoals hier aan de orde ertoe leidt dat eiseres niet in de accountancy/financiële sector kan werken dan wel daardoor bovenmatige hinder in haar carrière ervaart of zal ervaren. Door het ontbreken van aantoonbare bovenmatige hinder en andere bijzondere persoonlijke omstandigheden heeft verweerder daarom bij de afweging van de gestelde bijzondere persoonlijke omstandigheden in redelijkheid kunnen concluderen dat de gevolgen van de registratie van de justitiële gegevens in de situatie van eiseres niet onevenredig bezwarend zijn in verhouding tot het belang van een goede strafrechtspleging bij instandhouding van de registratie.
5.6.
Nu verweerder heeft mogen vinden dat van aantoonbare bovenmatige hinder in de carrièremogelijkheden van eiseres niet is gebleken en er ook geen sprake is van andere bijzondere persoonlijke omstandigheden die verwijdering van de registratie rechtvaardigen, missen de gronden van eiseres over de verschillen tussen de wijze waarop Nederland en België het gebruik van strafrechtelijke gegevens inzet wanneer het gaat om de beoordeling of iemand wel of niet kan worden aangenomen voor een bepaalde functie alleen al hierom relevantie. De rechtbank zal deze gronden daarom niet inhoudelijk bespreken. Immers niet in geschil is dat verweerder gehouden is de justitiële gegevens van eiseres aan de Belgische autoriteiten te verstrekken. Het is verder aan de Belgische autoriteiten welke consequenties aan die gegevens worden verbonden en hoe lang die gegevens worden bewaard. Indien eiseres zich daarin niet kan vinden, kan zij zich wenden tot de Belgische autoriteiten. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.
5.7.
Tot slot is de rechtbank met verweerder van oordeel dat er geen noodzaak bestaat tot afscherming van de justitiële gegevens. Het Kaderbesluit heeft uitdrukkelijk niet tot doel het gebruik van justitiële gegevens in Nederland te beperken voor nationale doeleinden. Verwerking van de justitiële gegevens in Nederland kan ook van belang zijn voor de strafrechtpleging buiten Nederland, met name ten aanzien van toepassing recidiveregelingen. Dat verweerder hieraan meer belang heeft toegekend dan aan het afschermen van de betreffende justitiële gegevens acht de rechtbank niet onredelijk. Daarnaast heeft verweerder er terecht op gewezen dat van een situatie zoals beschreven in artikel 22 van de Wjsg hier ook niet aan de orde is.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2906.