ECLI:NL:RBDHA:2024:19284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
23/4812
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om overbrenging naar Nederland van een Afghaanse eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 september 2024, in de zaak tussen een Afghaanse eiser en de minister van Buitenlandse Zaken, is het verzoek van de eiser om overbrenging naar Nederland afgewezen. De eiser had verzocht om overbrenging op 15 oktober 2022, maar de rechtbank oordeelde dat dit verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de Kamerbrief van 11 oktober 2021 specifieke groepen benoemt die in aanmerking komen voor overbrenging. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet behoort tot een van deze groepen, omdat hij niet voor de deadline van 11 oktober 2021 een verzoek had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de minister niet verplicht was om de eiser over te brengen, aangezien hij niet voldeed aan de criteria die in de Kamerbrief zijn vastgesteld. De rechtbank erkende de risico's die de eiser in Afghanistan loopt, maar stelde vast dat deze niet voldoende waren om een uitzondering te maken op het beleid. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4812

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Afghanistan, eiser

(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 2 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 juli 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van het verzoek om overbrenging naar Nederland gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. M.D. Barendrecht.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 15 oktober 2022 heeft eiser verweerder verzocht om hem en zijn gezinsleden over te brengen naar Nederland. De gemachtigde van eiser heeft dit verzoek op 21 februari 2023 herhaald. Eiser stelt dat hij in de periode van 2007 tot 2010 heeft gewerkt als bewaker van Afghan Security Guard (ASG) voor de Nederlandse krijgsmacht in [locatie] , [plaatsnaam] , Afghanistan. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiser niet is opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase en niet behoort tot één van de twee groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (de Kamerbrief). [1] Niet is gebleken dat eiser heeft gewerkt voor een Nederlandse ngo die onder de speciale voorziening valt. Ook valt eiser niet onder de afgebakende groep van Defensie waarvan de gegevens op 11 oktober 2021 bekend waren. Eiser heeft zich immers na 11 oktober 2021, namelijk op 15 oktober 2022, gewend tot de overheid met een verzoek tot overbrenging naar Nederland.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat hij voor overbrenging in aanmerking komt gelet op de groepen genoemd in de Kamerbrief. Eiser meent dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen hem en het ministerie van Defensie. Daarnaast maakt verweerder ten onrechte onderscheid tussen personen die rechtstreeks voor de Nederlandse veiligheidstroepen werkzaam waren en die werkzaam waren op basis van een subcontract. Het was namelijk gebruikelijk dat Nederland via ASG personen voor zich liet werken. Eiser werkte in een zichtbare positie als bewaker. Hoe het arbeidscontract juridisch geregeld was, was niet zichtbaar voor personen op straat en daarmee de leden van de Taliban. Het risico en gevaar waar eiser in verkeert moet dan ook worden meegenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunten verwijst hij naar de rapportage van Vluchtelingenwerk Nederland. Dat eiser de aanvraag te laat heeft ingediend gaat volgens hem niet op, omdat de situatie dermate nijpend voor hem was, hij moest onderduiken voor de Taliban, had geen toegang tot het internet en hij was ook niet door anderen van de mogelijkheid van evacuatie op de hoogte gesteld. Hij moet daarom het voordeel van de twijfel worden gegeven inhoudend dat de datum van melding niet aan hem kan worden tegengeworpen. Verder moet eiser bij het ministerie van Defensie bekend zijn geweest, aangezien er een database van de salarislijsten naar Nederland is gebracht. Dit zou de directeur van ASG hebben bevestigd. Subsidiair voert eiser aan dat hij valt onder de groep ‘schrijnende gevallen’ waardoor het te late verzoek hem niet kan worden tegengeworpen. Daarnaast doet eiser een beroep op het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel. Tot slot stelt eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief. In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
4.1.
Het gaat hierbij onder meer om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL. Hun identiteit en Afghaanse nationaliteit moet vast te stellen zijn. Uit de Kamerbrief volgt dat Defensie en Justitie en Veiligheid de criteria zullen toepassen op de op 11 oktober 2021 bij Defensie beschikbare data, waaronder de meldingen van veteranen. Het betreft een afgebakende groep van ongeveer 500 (later bijgesteld naar 600) Afghanen (inclusief kerngezinnen).
4.2.
Over dit beleid heeft de Afdeling twee richtinggevende uitspraken [2] gedaan. Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om vereisten vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. [3] Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. Als de minister de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert schendt hij niet hun fundamentele rechten. Ook niet als de Taliban dat mogelijk wel doen. [4] Een beroep op het recht op leven en het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in het EVRM en het IVBPR slaagt niet omdat deze verdragen Nederland niet verplichten tot evacuatie van personen. [5] Het beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [6]
4.3.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat onder de bedoelde afgebakende groep alleen de Afghanen vallen die voor 11 oktober 2021 een verzoek tot overbrenging hebben ingediend bij het ministerie van Defensie. Zoals verweerder eerder in vergelijkbare zaken heeft toegelicht wordt met de “nu bij Defensie beschikbare data”, zoals genoemd in de Kamerbrief, de mailboxen bedoeld waarin de verzoeken om overbrenging zijn binnengekomen en niet of eiser in een mogelijk bij het ministerie van Defensie aanwezig ander databestand is opgenomen (geweest). Dit wordt ondersteund door diezelfde Kamerbrief, waarin onder het kopje “Verdere uitvoering motie-Belhaj” is uiteengezet dat berichten die zijn ontvangen in de speciale mailbox kabul@minbuza.nl (op een aantal concreet genoemde uitzonderingen na) zijn opgenomen “in de eerder aangekondigde database”. Het kabinet heeft daarbij verwezen naar de Kamerbrief van 14 september 2021 waarin ook is aangegeven dat alle hulpverzoeken die per e-mail zijn ontvangen, zullen worden opgenomen in een database die kan dienen als referentie. [7] Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook op het standpunt kunnen stellen dat het verzoek van eiser om overbrenging van 15 oktober 2022 niet tijdig is ingediend waardoor eiser geen deel uitmaakt van de afgebakende groep.
4.4.
Nu eiser niet valt onder afgebakende groep zoals bedoeld in de Kamerbrief, heeft verweerder niet hoeven te toetsen of eiser voldoet aan de overige criteria van de speciale voorziening. De hiertegen ingediende gronden zullen dan ook niet worden besproken.
5. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel leidt eveneens niet tot het oordeel dat verweerder alsnog de komst van eiser naar Nederland had moeten faciliteren. De ASG-bewakers die wel naar Nederland zijn overgebracht, hadden zich mogelijk wel voor 11 oktober 2021 bij het ministerie van Defensie gemeld. Hoewel verweerder te kennen heeft gegeven in twee gevallen ten onrechte verzoekers naar Nederland te hebben overgebracht, omdat zij niet voor 11 oktober 2021 om overbrenging hebben verzocht, heeft verweerder er terecht op gewezen dat gemaakte fouten niet hoeven te worden herhaald.
6. De omstandigheid dat eiser gevaar loopt in Afghanistan kan – ondanks het feit dat de rechtbank begrijpt dat dit voor eiser juist het belangrijkste punt is – zoals ook door de Afdeling reeds is bevestigd, niet worden betrokken bij de beoordeling. De rechtbank overweegt dat het hier gaat om buitenwettelijk begunstigend beleid en dat het kabinet daarbij veel beleidsruimte heeft. Overigens heeft verweerder gesteld dat hij oog houdt voor zeer schrijnende gevallen [8] , maar dat daarvan in dit geval geen sprake is. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de risico’s die eiser loopt niet onderscheidend genoeg zijn ten aanzien van de risico’s die vele anderen in Afghanistan lopen.
7. De rechtbank volgt eiser tot slot niet in zijn betoog dat verweerder hem had moeten horen over het bezwaarschrift, omdat uit het voorgaande volgt dat verweerder het bezwaarschrift kennelijk ongegrond mocht verklaren. [9]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser en zijn gezinsleden niet in aanmerking komen voor overbrenging. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
2.Uitspraken van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.
3.Zie ook de uitspraak van de Voorzieningenrechter Rechtbank Den Haag 17 januari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:175 en van de Meervoudige kamer Rechtbank Den Haag 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2164.
4.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4. en 4.2.
5.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.4.
6.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.3 en ECLI:NL:RVS:2023:719 overweging 5.1.
7.Kamerstukken II 2020/2021, 27 925 nr. 808, p. 9.
8.Zie onder meer Kamerstukken II, 2020/21, 27 925, nr. 808, p. 9 en de Kamerbrief voortgang overbrengingen uit Afghanistan van 6 december 2022 van de minister van Buitenlandse Zaken.
9.Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.