ECLI:NL:RBDHA:2024:19261

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
NL24.41442
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening met betrekking tot duurzame relaties en het belang van het kind

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Turkse vrouw geboren op [datum 1] 1994, had op 18 juni 2024 asiel aangevraagd in Nederland. Haar aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht op basis van een eerdere asielaanvraag die eiseres op 14 juni 2024 in Duitsland had ingediend. Eiseres voerde aan dat Nederland op grond van artikel 10 van de Dublinverordening verantwoordelijk was voor haar asielaanvraag, omdat er sprake was van een duurzame relatie met haar partner, die in Nederland verbleef. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en vastgesteld dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet in behandeling werd genomen. De rechtbank oordeelde dat de duurzame relatie en het belang van het kind onvoldoende waren meegewogen in het besluit van verweerder. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de uitspraak. Eiseres kreeg een proceskostenvergoeding van € 1.750 toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41442

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [V-nummer 1]
(gemachtigde: mr. M. van Werven),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. C.W.M van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [datum 1] 1994 en de Turkse nationaliteit te hebben. Eiseres heeft op 18 juni 2024 asiel aangevraagd in Nederland. Op [datum 2] 2024 is haar [zoon] geboren, waardoor de asielaanvraag ook voor hem geldt. Hij was samen met zijn vader aanwezig ter zitting.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiseres op 14 juni 2024 in Duitsland al een asielaanvraag had ingediend. Nederland heeft op grond hiervan op 28 juni 2024 een verzoek tot terugname verstuurd aan de Duitse autoriteiten. [2] Op 2 juli 2024 heeft Duitsland het verzoek geaccepteerd. [3]
3. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Op wat eiseres daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Terugnameverzoek en hoofdstuk III-criterium van de Dublinverordening
4. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft onderkend dat Nederland op grond van artikel 10 van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor haar asielaanvraag. De uitzonderingssituatie in het arrest H. en R. van het Hof van Justitie van de Europese Unie [4] is van toepassing, omdat verweerder geen geldig terugnameverzoek heeft ingediend bij de Duitse autoriteiten. Verweerder was namelijk bekend met de duurzame relatie tussen eiseres en haar [partner] (v-nr. [V-nummer 2]), die in Nederland in de nationale asielprocedure is opgenomen.
5. Verweerder is alleen gehouden om die informatie in het terugnameverzoek te vermelden die de aangezochte lidstaat in staat stelt om te beoordelen of hij krachtens de in de Dublinverordening genoemde criteria verantwoordelijk is voor de inhoudelijk behandeling van de asielaanvraag van de vreemdeling. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2017. [5] De Afdeling heeft haar oordeel gebaseerd op wat is bepaald in artikel 23, vierde lid, en artikel 22, derde lid, van de Dublinverordening, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsverordening. [6] Ten tijde van het verzoek tot terugname aan de Duitse autoriteiten beschikte verweerder alleen over de verklaringen van eiseres tijdens het aanmeldgehoor. Met alleen die verklaringen was op dat moment het gestelde partnerschap niet aannemelijk gemaakt en had verweerder dit niet hoeven opnemen in het terugnameverzoek. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het terugnameverzoek aan Duitsland onvolledig is geweest.
6. Daarnaast volgt uit het arrest H. en R. en de uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2019 [7] dat een vreemdeling een beroep kan doen op een hoofdstuk-III criterium van de Dublinverordening wanneer sprake is van een situatie die valt onder artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Eiseres heeft op 14 juni 2024 in Duitsland asiel aangevraagd, waarna zij is doorgereisd naar Nederland en een nieuw asielverzoek heeft ingediend. Duitsland heeft het verzoek tot terugname van Nederland geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening. Eiseres heeft niet gesteld dat zij haar asielaanvraag in Duitsland (impliciet) heeft ingetrokken voordat de procedure tot vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat in Duitsland was afgerond. Ook uit het claimakkoord blijkt niet dat sprake is van een dergelijke situatie. De uitzondering van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening is daarom niet op eiseres van toepassing. Zij kan geen beroep doen op artikel 10 van de Dublinverordening. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Voornemen

7. Eiseres stelt verder dat verweerder ten onrechte niet al in het voornemen het verblijf van haar partner in Nederland heeft betrokken. Het bestreden besluit is dan ook onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand gekomen. In dit kader verwijst zij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 16 oktober 2024. [8]
8. Hoewel niet alle verklaringen van eiseres kenbaar in het voornemen zijn betrokken, zijn daarin wel de voor verweerder dragende overwegingen opgenomen. Ook heeft eiseres door het indienen van een zienswijze de gelegenheid gehad om te reageren op het voornemen. Verweerder heeft vervolgens alle argumenten van eiseres uit het aanmeldgehoor en de zienswijze in het bestreden besluit betrokken. Verweerder is daarbij ook ingegaan op het feit dat de partner van eiseres in de nationale procedure is opgenomen. De rechtbank volgt niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel onvoldoende is gemotiveerd. In dit kader verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling [9] van 23 november 2023, waarin sprake was van een vergelijkbare handelswijze van verweerder. [10] Eiseres heeft betoogd dat op deze wijze haar een kans is ontnomen om te reageren op het standpunt van verweerder. Eisers heeft echter niet geconcretiseerd hoe zij door deze handelswijze in haar belang is geschaad. Zij heeft immers niet aangevoerd wat zij door de handelswijze van verweerder pas in beroep naar voren heeft kunnen brengen, maar eigenlijk naar voren had willen brengen in haar zienswijze. Daarnaast is het voornemen geen rechtshandeling, maar een voorgenomen mededeling van feitelijke aard die wordt bekendgemaakt aan eiseres. Een voornemen is dus geen op rechtsgevolg gericht besluit. Zoals hierboven overwogen, is eiseres in de gelegenheid gesteld om op het voornemen te reageren voor een besluit werd genomen, waarvan eiseres gebruik heeft gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 17 Dublinverordening

9. Tot slot stelt eiseres dat verweerder haar bijzondere individuele omstandigheden onvoldoende heeft betrokken bij de beoordeling van de vraag of hij haar asielaanvraag en die van haar op [datum 2] 2024 geboren kind op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich had moeten te trekken. Tussen haar en haar partner is namelijk sprake van een duurzame relatie, wat inmiddels ook blijkt uit het feit dat de partner het kind heeft erkend. Verweerder heeft verder het belang van het kind onvoldoende en op onjuiste wijze meegewogen in het bestreden besluit. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 12 juli 2024. [11] Daarnaast verwijst eiseres naar het C.K.-arrest, [12] waaruit volgt dat ook bij toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening, rekening moet worden gehouden met het Handvest, waaronder dus ook het recht op gezinsleven. [13]
10. De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit wel degelijk een standpunt heeft ingenomen over de duurzaamheid van de relatie van eiseres met haar partner en over het belang van het kind. Daarbij heeft verweerder de op dat moment beschikbare informatie betrokken, waaronder verklaringen van eiseres en overgelegde foto’s. Verweerder heeft echter geconcludeerd dat geen sprake was van een duurzame relatie en in het kader van het belang van het kind meegewogen dat de partner van eiseres het kind nog niet had erkend, ondanks de aankondiging daarvan. Verweerder heeft daarnaast overwogen dat het in het belang van het kind is om bij moeder te blijven en dat overdracht van moeder en kind aan Duitsland geen onevenredige hardheid oplevert in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening.
11. Toetsing in beroep omvat een volledig en ex nunc onderzoek van de rechtbank. [14] Eiseres heeft voorafgaand aan de zitting een kopie van de akte van erkenning van haar zoon door [partner] overgelegd. Daaruit blijkt dat de juridische relatie tussen [partner] en de zoon inmiddels is vastgelegd. Deze kopie-akte heeft verweerder, ondanks dat hij op het eerder ontbreken daarvan in het bestreden besluit heeft gewezen, niet van zijn standpunt doen wijken. De rechtbank is echter van oordeel dat in het geheel van wat nu uit het dossier blijkt, verweerders motivering niet langer de beslissing om geen gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid kan dragen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom in zijn ogen inmiddels nog steeds niet kan worden gesproken van een gezinsband en van een duurzame relatie tussen eiseres en [partner]. Eiseres en haar partner hebben verklaard samen uit Turkije te zijn vertrokken, daar samen te hebben gewoond, op traditionele wijze te zijn gehuwd en onderweg van elkaar gescheiden te zijn geraakt. Kort na elkaar zijn eiseres en haar partner in Nederland aangekomen. Ook was eiseres al zwanger voor haar aankomst in Nederland en verblijven eiseres en haar partner samen in de opvanglocatie van het COa. [15] De partner en hun kind zijn bovendien ter zitting verschenen. De situatie van eiseres verschilt daarnaast wezenlijk van de jurisprudentie waar verweerder ter zitting naar heeft verwezen [16] ; de partner van eiseres heeft vanaf het begin een actieve rol in het gezinsleven gespeeld en is niet pas later in beeld gekomen. De hiervoor opgesomde omstandigheden leiden er ook toe dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het belang van het kind niet in de weg staat aan een scheiding voor een onbepaalde tijd waartoe overdracht van eiseres aan Duitsland zal leiden. Het standpunt van verweerder dat eiseres en de gestelde partner een keuze zouden moeten maken bij wie het kind zal verblijven, volgt de rechtbank dan ook niet. Verweerder heeft onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom op grond van de bijzondere individuele omstandigheden in het geval van eiseres overdracht aan Duitsland niet van onevenredige hardheid getuigt. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie

12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder dient deze vergoeding te betalen. Deze vergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.750, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend (1 punt ter waarde van € 875,-) en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt ter waarde van € 875,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 23 oktober 2024;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750 (duizendzevenhonderdvijftig euro) aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan op 20 november 2024 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening).
3.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 april 2019, ECLI:EU:C:2019:280.
6.Verordening (EU) nr. 2023/1773 (Uitvoeringsverordening).
8.NL24.30603, r.o. 4 (niet gepubliceerd).
9.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
12.Arrest van het Hof C.K. t. Slovenië van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
13.Artikel 7 van het Handvest.
14.Dit vloeit voort uit artikel 83a van de Vw.
15.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
16.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 16 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:11596.