In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 16 juli 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 1 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 4 juni 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiseres als de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat België verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiseres, op basis van de Dublinverordening. Eiseres had eerder in België asiel aangevraagd en is daarna naar Nederland gereisd om een nieuwe aanvraag in te dienen. De rechtbank concludeert dat eiseres geen beroep kan doen op artikel 10 van de Dublinverordening, omdat zij haar aanvraag in België niet heeft ingetrokken voordat de procedure daar was afgerond.
Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van eiseres over de duurzame relatie met haar partner en het belang van haar kinderen beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de minister niet verplicht was om de aanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht aan België onevenredig hard zouden maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.