ECLI:NL:RBDHA:2024:19136
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van onvoldoende onderbouwing en geloofwaardigheid
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De minister had op 7 oktober 2024 de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond afgewezen, met de reden dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had zijn identiteit en nationaliteit wisselend verklaard en geen documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn asielverhaal. De rechtbank heeft op 6 november 2024 de zaak behandeld, waarbij de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn asielaanvraag te onderbouwen en dat zijn verklaringen niet samenhangend en aannemelijk zijn. De rechtbank wijst erop dat eiser geen goede redenen heeft gegeven voor het ontbreken van documenten en dat zijn verklaringen over de achtervolging door een bende in Algerije niet geloofwaardig zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen asielvergunning krijgt en onmiddellijk moet vertrekken, met een inreisverbod van twee jaar.