ECLI:NL:RBDHA:2024:19071

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
NL24.40621
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielverzoek in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 17 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft op 6 april 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar uit Eurodac blijkt dat hij eerder op 23 maart 2024 asiel heeft aangevraagd in Kroatië. De rechtbank heeft het beroep op 12 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag door de minister in stand blijft. De rechtbank stelt vast dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. De rechtbank wijst erop dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over asielaanvragen en dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen.

Eiser heeft verschillende argumenten aangevoerd tegen de beslissing van de minister, waaronder de slechte situatie voor asielzoekers in Kroatië. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende gemotiveerd is ingegaan op deze argumenten en dat eiser niet met concrete informatie heeft aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen en dat de overdracht aan Kroatië rechtmatig is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40621

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. G.J. van Kammen),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met zaaknummer NL24.40622, op 12 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
5. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening wordt de lidstaat die belast is met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat, zelf de verantwoordelijke lidstaat als de vreemdeling niet kan worden overgedragen aan de lidstaat die in de eerste plaats als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. [1]
6. Eiser heeft op 6 april 2024 in Nederland asiel aangevraagd. De minister heeft op 28 mei 2024 een terugnameverzoek gedaan bij de Kroatische autoriteiten, omdat uit Eurodac is gebleken dat eiser op 23 maart 2024 asiel heeft aangevraagd in Kroatië. Op 11 juni 2024 hebben de Kroatische autoriteiten het terugnameverzoek geaccepteerd.
7. De minister heeft de aanvraag bij het bestreden besluit niet in behandeling genomen omdat Kroatië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ten aanzien van Kroatië kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [2] of artikel 4 van het EU Handvest. Dublinclaimanten worden in Kroatië toegelaten tot de asielprocedure en lopen niet het risico te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek. Bovendien houdt Kroatië zich volgens de minister ten aanzien van overgedragen Dublinclaimanten aan de internationale verplichtingen. De minister ziet in eisers verklaring dat zijn in Nederland verblijvende vader hulpbehoevend is vanwege zijn medische situatie geen aanleiding om eisers asielverzoek zelf in behandeling te nemen. Volgens de minister heeft eiser niet met medische stukken onderbouwd dat sprake is van bijzondere afhankelijkheid. Ook is volgens de minister de omstandigheid dat eisers vader in Nederland verblijft niet voldoende voor de conclusie dat overdracht zou getuigen van onevenredige hardheid.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
8. Eiser voert aan dat de minister ten aanzien van Kroatië niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er vinden pushbacks plaats, de opvangvoorzieningen zijn niet toereikend en er is slechte toegang tot de asielprocedure. Ter onderbouwing wijst eiser op zijn eigen ervaringen in Kroatië en op informatie van de Danish Refugee Council van juni 2024, het SOFS (Solidarité Sans Frontières) van 28 juni 2023, het Center for Peace Studies van 10 december 2022, het Border Violence Monitoring Network van 7 december 2022 en het AIDA-rapport van 10 juli 2024 (update 2023).
9. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt bij de toepassing van de Dublinverordening is dat de minister mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen. Voorts heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 13 september 2023 geoordeeld dat de minister ten aanzien van Kroatië voor Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [3] Dit oordeel heeft de Afdeling nadien diverse keren herhaald, bijvoorbeeld in de uitspraken van 9 oktober 2024 [4] en 25 oktober 2024. [5]
10. De minister mag daarom in beginsel uitgaan van het vermoeden dat Kroatië de internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen. Het is aan eiser om met concrete aanknopingspunten aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de autoriteiten van Kroatië. Daarvan is in het kader van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, pas sprake als de tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019. [6]
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich in het bestreden besluit op het standpunt kunnen stellen dat hij ten aanzien van Kroatië nog steeds kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser er niet in is geslaagd om met concrete aanknopingspunten aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank stelt daarbij allereerst vast dat eisers beroepsgronden vooral een herhaling zijn van de zienswijze, waarop de minister in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk gemotiveerd is ingegaan.
11.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in het bestreden besluit heeft kunnen overwegen dat eiser met zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat in Kroatië sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem waardoor hij bij terugkeer een reëel risico zou lopen op ernstige schade. Eiser heeft verklaard dat hij bij zijn eerste poging om Kroatië in te reizen is geslagen en is teruggestuurd naar Bosnië. Deze verklaringen zijn thans niet relevant, omdat deze gaan over de wijze waarop eiser bij (eerste) aankomst in Kroatië is behandeld en niet over de situatie dat eiser als Dublinclaimant zal worden overgedragen aan de Kroatische autoriteiten. Eiser heeft verder verklaard dat hij de tweede keer Kroatië is ingereisd, dat hij werd verplicht om zijn vingerafdrukken af te staan en dat hij een soort inreisverbod kreeg, waarin stond dat hij voor 11.00 uur het land uit moest reizen. Eiser heeft bovendien verklaard dat hij slechts een dag in Kroatië heeft verbleven en vervolgens is doorgereisd. Met deze verklaringen heeft eiser echter niet aannemelijk gemaakt dat er ernstige structurele problemen zijn over de situatie rondom de asielprocedure en de opvangvoorzieningen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
11.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich verder op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen concrete informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat pushbacks plaatsvinden ten aanzien van Dublinclaimanten. De landeninformatie die eiser heeft overgelegd, dateert van voor de onder 8 genoemde uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024 en is bij die uitspraak betrokken. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover anders te oordelen dan de Afdeling op basis van deze informatie heeft gedaan. Bovendien hebben de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen en dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Het ligt op de weg van eiser om te klagen bij de Kroatische autoriteiten in het geval zich problemen zouden voordoen. Niet gebleken is dat eiser deze mogelijkheid niet heeft of dat dit op voorhand zinloos zou zijn.
Artikel 16 en 17 van de Dublinverordening
12. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte niet bij het bestreden besluit heeft betrokken dat eisers in Nederland verblijvende vader gelet op zijn medische situatie niet alleen kan zijn en ondersteuning van eiser nodig heeft.
13. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Naar het oordeel van de rechtbank is de minister, in tegenstelling tot wat eiser stelt, in het bestreden besluit voldoende deugdelijk ingegaan op de door eiser gestelde situatie rondom zijn vader en heeft de minister er daarbij op kunnen wijzen dat eiser niet heeft aangetoond dat sprake is van bijzondere afhankelijkheid tussen eiser en zijn vader. Ook heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat eisers vader in Nederland verblijft onvoldoende is voor de conclusie dat overdracht van eiser aan Kroatië zou getuigen van onevenredige hardheid. Ook eisers enkele, niet geconcretiseerde en niet met (medische) stukken onderbouwde stelling in beroep dat zijn vader niet alleen kan zijn en ondersteuning van eiser nodig heeft, heeft de minister niet als een bijzondere omstandigheid hoeven aanmerken, zodat de minister ook daarom het asielverzoek van eiser niet aan zich heeft moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De minister hoeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen en mag eiser overdragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
6.ECLI:EU:C:2019:218.