ECLI:NL:RBDHA:2024:19020

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
NL24.37013 en NL24.37018
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Syrische broers en zussen in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvragen van twee Syrische broers en zussen. De minister van Asiel en Migratie had de aanvragen niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van deze aanvragen. De eisers, geboren in Syrië, hadden eerder in Turkije verbleven en waren in maart 2024 naar Nederland gereisd. Ze voerden aan dat Nederland verantwoordelijk was voor hun asielaanvragen vanwege familiebanden met broers en zussen die al in Nederland wonen.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de minister de asielaanvragen terecht niet in behandeling had genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk was op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers, waaronder de stelling dat er systeemfouten in Kroatië zijn en dat zij mensonterende omstandigheden hebben ervaren, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eisers geschetste omstandigheden geen aanleiding vormden om de aanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen.

De uitspraak benadrukt het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de juiste procedure heeft gevolgd en dat de asielaanvragen van de eisers in Kroatië behandeld moeten worden. De eisers kregen geen proceskostenvergoeding, en de rechtbank heeft hen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.37013 en NL24.37018

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [v-nummer] ,
[naam 2], eiseres,
geboren op [geboortedatum 2] ,
V-nummer: [v-nummer 2]
allebei van Syrische nationaliteit
(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: J.D. Albarda).

Procesverloop

Op 23 september 2024 heeft de minister de aanvragen met de afzonderlijke bestreden besluiten niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvragen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld en daarbij verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen. Deze verzoeken zijn geregistreerd onder de zaaknummers NL24.37014 en NL24.37019.
De minister heeft op 8 november 2024 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 november 2024 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
1.1.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het besluit de aanvragen niet in behandeling te nemen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 29 mei 2024 bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek op 12 juni 2024 op grond van artikel 20 lid 5 van de Dublinverordening aanvaard.
Het relaas van eisers
2. Eisers zijn broer en zus en zijn afkomstig uit Syrië. In 2016 zijn eisers vanuit Syrië naar Turkije gereisd. Op 1 maart 2024 hebben eisers Turkije verlaten. Op 20 maart 2024 zijn zij in Kroatië door de politie aangehouden en zijn vingerafdrukken afgenomen. Diezelfde dag konden eisers weer gaan en daarop zijn zij direct doorgereisd naar Nederland. Eisers hebben geen persoonlijke problemen ondervonden in Kroatië. Op 4 april 2024 zijn eisers Nederland ingereisd en op 20 april 2024 hebben zij asiel aangevraagd. Eisers willen dat de asielaanvragen in Nederland worden behandeld omdat hier vier broers en twee zussen van eisers wonen.
Toepassing bepalingen hoofdstuk 3 Dublinverordening
3. Eisers voeren aan dat uit de familiebanden met de broers en zussen in Nederland op grond van hoofdstuk 3 van de Dublinverordening voortvloeit dat Nederland verantwoordelijk is voor de asielaanvragen. Daarbij is volgens eisers van belang dat één van deze broers in 2019 in Nederland is ingereisd en één van de zussen in 2022 en dat zij beide inmiddels beschikken over een asielvergunning. Verder is volgens eisers van belang dat deze zus in 2022 nog minderjarig was.
3.1.
De minister neemt in het verweerschrift het standpunt in dat de door eisers aangevoerde familiebanden niet vallen onder de definitie ‘gezinsleden’ als bedoeld in artikel 2 van de Dublinverordening. Verder is er op gewezen dat eisers ten tijde van beide asielaanvragen (ruimschoots) meerderjarig waren. Een beroep op de artikelen 8, 9, 10 en 11 van de Dublinverordening is volgens de minister daardoor niet mogelijk. De gestelde familiebanden leiden verder op grond van de overige bepalingen in hoofdstuk 3 van de Dublinverordening er niet toe dat Nederland verantwoordelijk is voor de asielaanvragen van eisers.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in het verweerschrift deugdelijk gemotiveerd waarom toepassing van de bepalingen in hoofdstuk 3 van de Dublinverordening er niet toe leidt dat asielaanvragen in Nederland behandeld zouden moeten worden. De rechtbank ziet in het door eisers gevoerde betoog geen aanleiding voor het oordeel dat Nederland op grond van hoofdstuk 3 verantwoordelijk is voor de asielaanvragen van eisers.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Eisers voeren aan dat in Kroatië sprake is van systeemfouten en leggen daarbij de nadruk op problemen met de opvangvoorzieningen. Ter onderbouwing verwijzen eisers naar een artikel uit Het Laatste Nieuws van 26 december 2023 [2] , een rapport van Amnesty International van 3 december 2021 [3] en een artikel van UNHCR van 28 januari 2021 [4] . Eisers wijzen er verder op dat op 28 augustus 2024 de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) een zaak op zitting heeft behandeld waarin zowel de toegang tot en de kwaliteiten van opvangvoorzieningen, als ook het risico op pushbacks in Kroatië aan de orde zijn geweest. Eisers hebben ter zitting aangevoerd dat de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024, waarnaar de minister in zijn verweerschrift verwijst, geen betrekking heeft op de opvangvoorzieningen. [5] Van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan ten aanzien van Kroatië niet worden uitgegaan volgens eisers.
4.1.
Anders dan eisers ter zitting hebben gesteld, heeft de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024 ook betrekking op de opvangvoorzieningen. [6] De rechtbank verwijst daarvoor naar de overwegingen van de Afdeling onder 5.7 tot en met 5.11 in de uitspraak. Met de door eisers gegeven verklaringen en overgelegde stukken, hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat voor de beoordeling van hun beroepen andere feiten en omstandigheden relevant zijn dan die zijn gewogen in de uitspraak van de Afdeling. De door eisers aangehaalde stukken zijn van voor de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024 en bevatten geen wezenlijk andere informatie dan de informatie die door de Afdeling is betrokken bij haar uitspraak
4.2.
Eisers voeren verder aan dat, hoewel het juridisch gezien mogelijk zou moeten zijn om te klagen over het optreden van de Kroatische autoriteiten, er voor eisers in de praktijk tal van obstakels zullen zijn die hen daarbij belemmeren. Eisers spreken de taal niet waardoor zij moeite zullen hebben om de situatie goed uit te leggen en te begrijpen hoe het rechtssysteem en de klachtenprocedures werken. Verder zijn eisers bang voor represailles of negatieve consequenties zoals deportatie, gevangenisstraf of geweld als gevolg van het indienen van een klacht. Ook menen eisers dat zij door het ontbreken van een formele status of documentatie geen officiële klacht kunnen indienen.
4.3.
De rechtbank oordeelt dat van eisers mag worden verwacht dat zij zich bij voorkomende problemen in Kroatië beklagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hen niet is of dat de Kroatische autoriteiten hen niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het inroepen van hulp bij voorbaat zinloos. Eisers hebben de door hen geschetste mogelijke belemmeringen op geen enkele wijze onderbouwd.
4.4.
De rechtbank ziet in de beroepsgronden van eisers geen aanleiding om anders te oordelen dan de Afdeling over het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat de minister ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
Artikel 17 Dublinverordening
5. Eisers stellen zich tot slot op het standpunt dat de minister ten onrechte artikel 17 van de Dublinverordening niet heeft toegepast. Eisers stellen mensonterende omstandigheden te hebben meegemaakt in Kroatië. Volgens eisers hebben zij onder druk vingerafdrukken moeten afgeven, zijn zij gekleineerd en werd er geen tolk ter beschikking gesteld. Ook heeft er geen asielprocedure plaatsgevonden. De minister dient, gelet op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 6 december 2023 [7] en 13 februari 2024 [8] , volgens eisers nader te motiveren waarom in de door eisers aangegeven omstandigheden geen aanleiding wordt gezien om de aanvragen in behandeling te nemen.
5.1.
De minister heeft in zijn verweerschrift het standpunt dat art. 17 van de Dublinverordening op goede gronden niet is toegepast, toegelicht. Uit de aanmeldgehoren van eisers blijkt slechts dat eisers in Kroatië vingerafdrukken hebben moeten afgeven en dat zij dit als onprettig hebben ervaren. Voor de in de beroepsgronden aangevoerde stelling dat eisers aan ‘mensonterende’ en ‘kleinerende’ behandeling zijn onderworpen is geen steun in de verklaringen van eisers zelf te vinden. Eisers geven in hun verklaringen aan geen problemen te hebben ondervonden in Kroatië, maar daar niet naar toe te willen omdat zij daar geen familie hebben.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eisers geschetste omstandigheden geen aanleiding vormen om de asielaanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. Eckert, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepubliceerde uitspraak op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Het Laatste Nieuws, “We hebben de oorlog verlaten op zoek naar veiligheid en dan gebeurt dit: Kroatië aangeklaagd door vluchteling na hardhandige aanpak”, 26 december 2023.
3.Amnesty International, “Vernietigend rapport over politiegeweld aan landsgrenzen Kroatië”, 3 december 2021.
4.UNHCR, “Het recht op asiel aan de Europese grenzen wordt bedreigd, pushbacks en geweld tegen vluchtelingen moet worden gestopt”, 28 januari 2021.