ECLI:NL:RBDHA:2024:18964

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
21/7963
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vestiging van een definitief voorkeursrecht op agrarische percelen in de Zuidplaspolder

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Fa. [eiser 1] en [eiser 2] en de raad van de gemeente Zuidplas over de vestiging van een voorkeursrecht op agrarische percelen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de raad van 19 mei 2021, waarin het voorkeursrecht definitief werd vastgesteld op percelen in de Zuidplaspolder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) van toepassing is, aangezien de Omgevingswet pas op 1 januari 2024 in werking is getreden. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de onzorgvuldigheid van de procedure en de financiële haalbaarheid van de plannen, verworpen. De rechtbank oordeelt dat de raad voldoende redenen heeft om het voorkeursrecht te vestigen, en dat de belangen van de gemeente bij grondverwerving zwaarder wegen dan de bezwaren van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om griffierecht en proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7963

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2024 in de zaak tussen

Fa. [eiser 1] en [eiser 2], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.P. Cornelissen)
en

de raad van de gemeente Zuidplas, de raad

(gemachtigde: mr. ing. J. de Vries).

Inleiding

In het besluit van 24 maart 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidplas (het college) percelen in het gebied “Zuidplaspolder”, globaal gelegen nabij de Knibbelweg, Zuidelijke Dwarsweg, Tweede Tochtweg, Derde Tochtweg, Vijfde Tochtweg, Bredeweg, Middelweg in Zevenhuizen en [gemeente 1] en de percelen bij de Grote Esch, Zuidbaan en de Noord Ringdijk in [gemeente 1] (de percelen), voorlopig aangewezen als percelen waarop een voorkeursrecht op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) wordt gevestigd. Eiser heeft daar een zienswijze tegen ingebracht.
In het besluit van 19 mei 2021 (primair besluit) heeft de raad het voorkeursrecht definitief gevestigd op deze percelen.
In het besluit van 28 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft de raad eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiser [eiser 2], bijgestaan door [naam 1], en de gemachtigde van de raad, bijgestaan door [naam 2].

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. De artikelen 4.1 en 4.2 van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet regelen het overgangsrecht voor het voorkeursrecht. Voorkeursrechtprocedures die zijn gestart vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet worden afgerond op basis van het oude recht. Dat betekent dat in deze zaak de Wvg van toepassing blijft.
De besluiten en wat daaraan voorafging
2.1
Eiser wordt gevormd door [eiser 2] en [naam 4], die ieder voor een half onverdeeld aandeel eigenaar zijn van de percelen gemeente [gemeente 1], sectie [sectieletter 1], nummers [nummers 1] en gemeente [gemeente 2], sectie [sectieletter 2], nummers [nummers 2]. Het gaat om agrarische bedrijfsvoering, namelijk exploitatie van boerderijen en pachtland. Het perceel ligt in het middengebied van de Zuidplaspolder.
2.2
In verband met het plan van de raad om na 2025 een Vijfde Dorp in het middengebied van de Zuidplaspolder te realiseren en het bestaande bedrijventerrein Gouweknoop en Doelwijk uit te bereiden, heeft de raad op 27 november 2012 de structuurvisie “Zuidplas 2030, Ruimte voor dorps wonen in de Randstad” (structuurvisie) vastgesteld.
2.3
De percelen waarvan eiser eigenaar is vallen onder de percelen, waarop het voorkeursrecht is gevestigd. Aangewezen zijn gronden die op dit moment agrarisch of bedrijfsmatig worden gebruikt en waar functies wonen en bedrijven met bijbehorende voorzieningen aan wordt toegedacht.
2.4
In het bestreden besluit heeft de raad eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. De raad is van mening dat voldaan is aan de vereisten van artikel 4, eerste lid, onder a, Wvg.
Procedurele gronden
3.1
Eiser heeft ter zitting gesteld dat de raad ten onrechte heeft nagelaten het primaire besluit aangetekend te versturen, zodat het voorkeursrecht niet rechtsgeldig is gevestigd.
3.2
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat in de Wvg niet de verplichting is opgenomen om een besluit tot het vestigen van een voorkeursrecht aangetekend te verzenden. Overigens staat op het primaire besluit “AANGETEKEND” en heeft de raad ter zitting bevestigd dat het primaire besluit wel degelijk aangetekend verzonden is. Voorts heeft eiser op 3 mei 2021 reeds bezwaar gemaakt tegen de aanwijzing, welk bezwaar de raad in zijn heroverweging heeft meegenomen. Eisers betoog slaagt niet.
4.1
Eiser acht het onzorgvuldig dat hij eerst in het bestreden besluit kennis heeft kunnen nemen van de reactie van de raad en dat die geen antwoord geeft op de ingediende zienswijze en vragen.
4.2
De rechtbank overweegt dat het bezwaarschrift op 6 september 2021 is behandeld in een hoorzitting van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie (commissie). De commissie heeft daarop advies uitgebracht. In dit advies zijn de door eiser ingediende bezwaargronden weergegeven en vervolgens weerlegd. Niet gebleken is dat daarbij gronden zijn genegeerd. De raad heeft in het bestreden besluit het advies van de commissie overgenomen. Daarmee is het bestreden besluit in beginsel toereikend gemotiveerd. De grond slaagt niet.
Inhoudelijke beoordeling
5.1
Eiser betwijfelt de noodzaak tot het vestigen van een voorkeursrecht. De raad maakt weliswaar plannen voor dit gebied, maar vooralsnog blijft het al lange tijd bij plannen en is niets definitief.
5.2
Volgens vaste rechtspraak [1] blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wvg dat de wetgever met de invoering van deze wet heeft beoogd de positie van gemeenten bij de grondverwerving ten behoeve van de verwezenlijking van het ruimtelijke beleid te versterken door de raad een middel te geven waarmee speculatie kan worden tegengegaan en de regie bij de verwezenlijking van de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen kan worden behouden.
5.3
De raad heeft naar het oordeel van de rechtbank met de in de structuurvisie omschreven plannen voor het realiseren van woningbouw en een bedrijventerrein in het gebied waarbinnen een deel van eisers agrarische percelen zijn gelegen, aanleiding kunnen zien om via het vestigen van een voorkeursrecht te vestigen op de betreffende percelen van eiser regie te voeren.
5.4
Verder volgt uit vaste rechtspraak [2] dat bij vestiging van een voorkeursrecht op basis van een structuurvisie geen zekerheid hoeft te bestaan omtrent de vraag of de beoogde uitwerking, waarvoor het voorkeursrecht is gevestigd, daadwerkelijk tot stand zal komen. De systematiek van de Wvg brengt mee, dat op het moment dat het voorkeursrecht kan en dient te worden aangewend, veelal nog niet zeker zal zijn of de geplande uitwerking feitelijk zal kunnen worden gerealiseerd. Gelet op het doel van de wet, het verschaffen van voorrang aan gemeenten bij aankoop van gronden benodigd voor het realiseren van toekomstige planologische ontwikkelingen, staat de gestelde onzekerheid niet in de weg aan het gebruik van de bij de wet gegeven bevoegdheid tot het vestigen van een voorkeursrecht.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat ten tijde van het vestigen van het voorkeursrecht geen sprake was van een situatie waarin de uitvoering van de plannen zo onzeker was dat de raad in redelijkheid geen voorkeursrecht had kunnen vestigen. Niet gebleken is dat de toegedachte bestemming ten tijde van het vestigen van het voorkeursrecht niet reëel was. De grond slaagt dan ook niet.
6.1
Eiser betwijfelt of de gemeente wel financieel draagkrachtig genoeg is om dit dure plan te kunnen uitvoeren.
6.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [3] is de financiële haalbaarheid van de beoogde ontwikkelingen geen voorwaarde voor het vestigen van een voorkeursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit in dit geval anders ligt. De grond slaagt niet.
7.1
Eiser voert aan dat hij in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd door de vestiging van het voorkeursrecht op zijn percelen. Uitbreiding van het bedrijf is niet meer mogelijk. Er is formeel weliswaar geen verplichting tot verkoop van de grond, maar in de praktijk komt het er echter op neer dat verkoop aan de gemeente de enige optie is. Eiser vermoedt dat de raad het voorkeursrecht heeft gevestigd om percelen die in aanmerking komen voor bestemmingswijziging voor een lage prijs in eigendom te verkrijgen.
7.2
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat het tegengaan van speculatie met gronden juist een van de redenen is waarom het voorkeursrecht voor gemeenten in situaties als deze in het leven is geroepen. Verder houdt het vestigen van een voorkeursrecht alleen in dat eiser, als hij zijn gronden wil verkopen, deze eerst aan de gemeente moet aanbieden en dat, indien de gemeente niet over de middelen beschikt om tot aankoop daarvan te kunnen overgaan, de gemeente daarvan moet afzien [4] . Indien eiser de prijs die de raad wil betalen te laag vindt, kan hij de verkoop weigeren dan wel, gelet op artikel 13, eerste lid, van de Wvg, de rechter verzoeken een oordeel over de prijs te geven. De wetgever heeft bij de totstandkoming van de Wvg het met het vestigen van het voorkeursrecht te dienen algemeen belang reeds afgewogen tegen het individuele financiële belang van de betrokken grondeigenaren, zodat dit financiële belang van eiser niet meer afzonderlijk in de afweging betrokken hoeft te worden. De grond slaagt niet.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de De raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de De raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 april 2020 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), ECLI:NL:RVS:2020:1156.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AF7348.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW3871.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW0295