ECLI:NL:RBDHA:2024:18943

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
NL22.4481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking asielvergunning en afwijzing verlengingsaanvraag wegens gevaar voor openbare orde

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 november 2024, wordt het beroep van eiser, een Syrische vreemdeling, tegen de intrekking van zijn asielvergunning en de afwijzing van zijn verlengingsaanvraag beoordeeld. De verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft de asielvergunning ingetrokken omdat eiser een gevaar voor de openbare orde zou vormen, gezien zijn veroordeling voor drugsmisdrijven. De rechtbank oordeelt dat de verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, maar vernietigt het terugkeerbesluit en het inreisverbod, omdat uitzetting naar Syrië niet mogelijk is. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, maar de intrekking van de asielvergunning en de afwijzing van de verlengingsaanvraag in stand blijven. De rechtbank wijst op de noodzaak om de belangen van de openbare orde te beschermen, maar erkent ook de rechten van eiser en zijn gezin. De uitspraak benadrukt de afweging tussen de bescherming van de openbare orde en de rechten van de vreemdeling, met verwijzingen naar relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4481

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Erik),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C. Vink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen 1) de intrekking van zijn asielvergunning voor bepaalde tijd en 2) de afwijzing van eisers aanvraag tot verlenging van zijn asielvergunning.
1.1.
De rechtbank heeft dit beroep aanvankelijk aangehouden in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen van de hoogste bestuursrechter [1] door het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof).
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser bij uitspraak van 16 november 2022 afgewezen. [2]
1.3.
Op 6 juli 2023 heeft het Hof de prejudiciële vragen van de hoogste bestuursrechter beantwoord. [3]
1.4.
Partijen hebben op verzoek van de rechtbank een reactie ingediend naar aanleiding van het arrest van het Hof van 6 juli 2023. Verweerder heeft daarna nogmaals op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, H. Aziz als tolk en de gemachtigde van verweerder. Ook waren twee van eisers kinderen aanwezig bij de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en was in het bezit van een vergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000, deze vergunning zal in het vervolg van deze uitspraak worden aangeduid als “asielvergunning”). Omdat de geldigheidsduur van de asielvergunning bijna afliep, heeft eiser een verlengingsaanvraag ingediend. Verweerder heeft de verlengingsaanvraag afgewezen en de eerder verleende asielvergunning met terugwerkende kracht tot 11 januari 2019 ingetrokken. Volgens verweerder vormt eiser namelijk een gevaar voor de openbare orde. [4] Eiser is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf en vormt een gevaar voor de samenleving. [5] Hij is veroordeeld tot vijf jaren en zes maanden gevangenisstraf vanwege het plegen van drugsmisdrijven (amfetamine handel en smokkel). Eiser vormt met zijn gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving (het zogenoemde Unierechtelijke openbare-ordebegrip). [6]
Volgens verweerder komt eiser ook niet in aanmerking voor een reguliere vergunning voor het uitoefenen van zijn gezins- en/of privéleven. [7] Verweerder erkent weliswaar dat eiser gezinsleven uitoefent met zijn echtgenote en (stief)kinderen en dat sprake is van privéleven, maar vindt het belang van Nederland bij de bescherming van de openbare orde zwaarder wegen dan het belang van eiser om zijn gezins- of privéleven te kunnen blijven uitoefenen in Nederland.
Verweerder heeft ook getoetst of eiser rechtmatig verblijf heeft als verzorgende ouder van zijn Nederlandse kinderen. [8] Volgens verweerder kan eiser geen aanspraak maken op een dergelijk verblijfsrecht, omdat hij een gevaar voor de openbare orde vormt. Ook overweegt verweerder dat niet is gebleken dat eiser daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verricht ten behoeve van zijn kinderen en dat eiser ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat tussen hem en de kinderen sprake is van een zodanige afhankelijkheid dat zijn kinderen hem zouden moeten volgen als hij het grondgebied van de EU moet verlaten.
Tot slot heeft verweerder een terugkeerbesluit uitgevaardigd en een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat eiser niet gedwongen zal worden uitgezet, nu eiser bij terugkeer naar Syrië het risico loopt om in een situatie terecht te komen waarin hij wordt onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (dit wordt verder in de uitspraak aangeduid als het “non-refoulement beginsel”). [9]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. De redenen die eiser hiervoor aandraagt zijn kortgezegd op te delen in vier onderdelen: 1) de vaststelling dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt, 2) het recht om zijn gezins- en privéleven uit te oefenen in Nederland, 3) het verblijfsrecht als verzorgende ouder van een Nederlands kind en 4) het terugkeerbesluit en inreisverbod. Voor de leesbaarheid van de uitspraak gaat de rechtbank onder het kopje “
Wat is het oordeel van de rechtbank?” per onderdeel apart in op wat eiser heeft aangevoerd.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

4. De rechtbank zal eerst ingaan op het betoog van eiser over het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Daarna zal de rechtbank ingaan op het punt dat eiser heeft gemaakt over de openbare orde, om vervolgens een oordeel te geven over eisers recht om zijn gezins- en privéleven in Nederland uit te oefenen. Tot slot bespreekt de rechtbank het onderdeel over verblijfsrecht als verzorgende ouder van een Nederlands kind.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod heeft opgelegd. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat hij eiser niet gedwongen zal uitzetten, omdat eiser bij terugkeer naar Syrië het risico loopt om in een situatie terecht te komen die in strijd is met het beginsel van non-refoulement.
5.1.
Verweerder heeft in zijn laatste verweerschrift gewezen op de recente jurisprudentie van het Hof [10] waaruit volgt dat hij geen terugkeerbesluit kan uitvaardigen als is vastgesteld dat uitzetting niet mogelijk is in verband met het beginsel van non-refoulement. Op basis daarvan heeft verweerder geconcludeerd dat het uitgevaardigde terugkeerbesluit en het opgelegde inreisverbod niet gehandhaafd kunnen worden. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen voor zover daarin een terugkeerbesluit is uitgevaardigd en een inreisverbod is opgelegd. Het beroep is daarom al gegrond.
Openbare orde
6. Eisers overkoepelende betoog over de intrekking en de afwijzing van de verlengingsaanvraag is dat hij geen gevaar vormt voor de openbare orde. Verweerder heeft volgens hem ten onrechte geconcludeerd dat het misdrijf waarvoor hij is veroordeeld aan te merken is als een bijzonder ernstig misdrijf en dat hij een gevaar zou vormen voor de gemeenschap. Volgens eiser heeft verweerder namelijk volstaan met het vermelden van de gevangenisstraf en met een verwijzing naar het beleid en heeft verweerder ten onrechte nagelaten om de individuele feiten en omstandigheden van de zaak te betrekken. Eiser wijst er in dat verband op dat hij met het misdrijf geen schade heeft aangericht, dat hij geen geweld heeft gebruikt, dat er sprake was van bedreiging en dat hij heeft bekend.
Eiser betoogt verder dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat eisers gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Het gaat om een misdrijf uit 2019 en uit overgelegde stukken blijkt dat het recidiverisico laag is.
Ook heeft verweerder volgens eiser zijn persoonlijke feiten en omstandigheden onvoldoende betrokken. Zo heeft eiser spijt betuigd en is sprake van een positieve gedragsverandering. Dit heeft eiser onderbouwd met veel stukken.
Het M.A.-arrest van het Hof bevestigt volgens eiser dat verweerder de individuele feiten en omstandigheden onvoldoende heeft betrokken. Verweerder schiet volgens eiser met name tekort op het punt van de reële en actuele bedreiging, nu verweerder heeft nagelaten in te gaan op alle overgelegde stukken over de positieve gedragsverandering van eiser. Ook volstaat verweerder ten onrechte met één toets om te concluderen dat sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf en een gevaar voor de gemeenschap. Uit het M.A.-arrest volgt dat verweerder hier twee verschillende toetsen voor moet uitvoeren. Tot slot heeft verweerder niet of onvoldoende getoetst aan het evenredigheidsbeginsel.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van artikel 83, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 bij de beoordeling van het beroep rekening houdt met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd. Het tweede lid van artikel 83 van de Vw 2000 maakt duidelijk dat dit echter alleen geldt in een paar specifieke gevallen. Zo staat er in artikel 83, tweede lid, onder a, van de Vw 2000 dat met de in het eerste lid bedoelde gegevens slechts rekening wordt gehouden indien deze relevant kunnen zijn voor de beschikking omtrent de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 28 en 33. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze bepaling zo worden uitgelegd dat hieronder ook moet worden begrepen “de beschikking omtrent de
intrekkingvan een verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 28 en 33”. Daarom moet ook bij een intrekking van een asielvergunning als hier aan de orde, rekening worden gehouden met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd. De rechtbank wijst in dit kader ook op jurisprudentie van het Hof [11] en de hoogste bestuursrechter [12] over het betrekken van feiten van na het bestreden besluit bij de beoordeling over de actuele en werkelijke bedreiging. Deze jurisprudentie ziet weliswaar op verwijderingsmaatregelen ten opzichte van Unieburgers, maar in die zaken wordt net als in de zaak van eiser aan het Unierechtelijke openbare-ordecriterium getoetst.
6.2.
De rechtbank gaat nu eerst in op de vraag of verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf en dat eiser een gevaar voor de gemeenschap vormt. Om een antwoord op deze vraag te geven, is het noodzakelijk om te kijken naar de recente jurisprudentie van het Hof over dit onderwerp. In de arresten M.A., AA [13] en XXX [14] is het Hof hierop ingegaan.
6.3.
In het arrest M.A. heeft het Hof meer uitleg gegeven over de vraag wanneer een misdrijf als “bijzonder ernstig” moet worden aangemerkt. Het Hof heeft uitgelegd dat de betreffende bepaling alleen kan worden toegepast op een derdelander die definitief is veroordeeld voor een misdrijf dat gezien de specifieke kenmerken ervan kan worden geacht uitzonderlijk ernstig te zijn, in die zin dat het behoort tot de misdrijven die de rechtsorde van de betrokken samenleving het meest aantasten. Er moet volgens het Hof rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het betrokken geval. De motivering van de veroordeling is van aanzienlijk belang voor de vaststelling van die omstandigheden, voor zover daarin uitdrukking wordt gegeven aan de beoordeling door de bevoegde strafrechter van het gedrag van de betrokken derdelander. De aard en de hoogte van de op het misdrijf gestelde straf is van essentieel belang. Ook moet er rekening worden gehouden met de aard van het gepleegde misdrijf en met alle omstandigheden rond het plegen van het misdrijf, onder meer eventuele verzachtende of verzwarende omstandigheden, de vraag of het misdrijf al dan niet opzettelijk is gepleegd en de aard en de omvang van de door het misdrijf veroorzaakte schade. [15]
6.4.
In het arrest XXX heeft het Hof verder geoordeeld dat het enkele feit dat een derdelander definitief is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf niet kan volstaan om aan te tonen dat er sprake is van een bedreiging voor de samenleving [16] . Het gaat om twee afzonderlijke voorwaarden, namelijk dat de betrokken derdelander definitief is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf én dat is aangetoond dat deze derdelander een gevaar vormt voor de samenleving van de lidstaat waar hij zich bevindt. [17] De rechtbank leest het arrest XXX verder zo dat de lidstaat voor de beoordeling of sprake is van “een bedreiging voor de samenleving” (de tweede voorwaarde) het Unierechtelijke openbare-ordebegrip kan toepassen. [18]
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle relevante omstandigheden, zoals bedoeld in het arrest M.A., heeft betrokken om tot de conclusie te komen dat in het geval van eiser sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf. Verweerder heeft vooropgesteld dat eiser is veroordeeld voor amfetamine handel en smokkel; zeer ernstige delicten waarvoor op grond van de Opiumwet maximale gevangenisstraffen staan van twaalf respectievelijk zes jaren. Verweerder heeft de uitspraak van het gerechtshof in de besluitvorming betrokken en daarbij niet alleen gewezen op de opgelegde gevangenisstraf, maar ook op de motivering van de veroordeling. Zo blijkt uit de uitspraak van het gerechtshof dat eiser betrokken was bij de aanschaf van een graafmachine waarin vervolgens 534 kilogram amfetamine is verstopt. Eiser was bovendien medehuurder van het pand waarin deze graafmachine stond. Verweerder wijst in dit kader op de grote rol die eiser heeft gespeeld bij het misdrijf en de planning en voorbereiding die hieraan vooraf moet zijn gegaan vanwege de grote hoeveelheid amfetamine. Eiser heeft met het misdrijf een wezenlijke bijdrage geleverd aan het in stand houden van een drugscircuit, dat gepaard gaat met criminaliteit en overlast, en maakte ook deel uit van dat circuit. Hij bracht met zijn handelen de gezondheid van derden in gevaar. Verweerder heeft tijdens de zitting tot slot nog benadrukt dat het hier gaat om een misdrijf dat behoort tot de misdrijven die de rechtsorde van de samenleving het meest aantasten. Gelet op al het voorgaande, heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat het betreffende misdrijf kan worden aangemerkt als een bijzonder ernstig misdrijf.
6.6.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder, voor zijn conclusie dat sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf, heeft volstaan met een verwijzing naar de opgelegde gevangenisstraf en het beleid. De rechtbank verwijst hiervoor naar alles wat zij in 6.5. heeft overwogen. Weliswaar heeft verweerder de relevante omstandigheden in de besluitvorming niet allemaal geschaard onder het kopje “bijzonder ernstig misdrijf”, maar deze omstandigheden heeft verweerder wel degelijk betrokken. Ook het betoog dat eiser geen geweld heeft gebruikt, dat hij geen schade heeft aangericht en dat sprake was van bedreiging bij het plegen van het misdrijf, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank vindt in dit kader van belang dat eiser met zijn misdrijf wel degelijk (financiële) schade heeft aangericht. Bovendien valt de beperktere schade, door de vroegtijdige ontdekking van de autoriteiten, niet te danken aan het gedrag van eiser. De rechtbank wijst er ook op dat uit de uitspraak van het gerechtshof niet volgt dat bij het plegen van het misdrijf sprake was van bedreiging. Het enkele feit dat eiser geen geweld heeft gebruikt, kan mede gelet op het voorgaande, niet tot een ander oordeel leiden.
6.7.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende heeft uitgelegd dat eiser met zijn gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving is. Verweerder heeft de veroordeling voorop gesteld en daarnaast alle relevante omstandigheden betrokken. Zo heeft verweerder erop gewezen dat eiser tijdens de zitting bij het gerechtshof heeft bekend, dat hij spijt heeft betuigd en dat hij zich in detentie goed heeft gedragen. Verweerder heeft echter voldoende gemotiveerd dat dit niet maakt dat eiser geen actuele dreiging meer vormt. Zo is van groot belang dat sprake is van een kort tijdsverloop, dat het goede gedrag van eiser bijna uitsluitend heeft plaatsgevonden tijdens detentie (dan wel toen hij een enkelband droeg) en dat eisers gedrag en verklaringen duiden op een ontkennende houding. Weliswaar blijkt uit het laatste overgelegde reclasseringsrapport dat het recidiverisico op laag wordt ingeschat, maar tegelijkertijd vermeldt het rapport dat eiser ontkennend is. In het rapport staat dat eiser aangeeft onschuldig te zijn, dat hij niets met drugs te maken zou hebben en dat er misbruik van hem is gemaakt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser hiermee niet de volle verantwoordelijk lijkt te nemen voor het misdrijf dat hij heeft gepleegd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder voldoende toegelicht dat van een bestendige positieve gedragsverandering (nog) niet is gebleken. In overeenstemming met het arrest XXX is verweerder dus deugdelijk gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat sprake is van een gevaar voor de samenleving.
6.8.
Tijdens de zitting heeft eiser betoogd dat verweerder niet bij alle onderdelen van het besluit de ernst van het gepleegde misdrijf (en dat het zou gaan om een bijzonder ernstig misdrijf) mag tegenwerpen en dat verweerder in verband met het tijdsverloop nog een hoorzitting met eiser had moeten organiseren.
De rechtbank overweegt over het eerste punt het volgende. Een veroordeling voor een bijzonder ernstig misdrijf is op zichzelf onvoldoende om te spreken van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Uit het arrest XXX volgt echter wel dat het feit dat een vreemdeling definitief is veroordeeld voor een ernstig misdrijf van bijzonder belang is bij de vaststelling van een bedreiging. [19] De beoordeling van de eerste voorwaarde (bijzonder ernstig misdrijf) werkt in bepaalde mate dan ook onvermijdelijk door in de beoordeling van de tweede voorwaarde (bedreiging voor de samenleving). De rechtbank vindt dit ook aannemelijk, nu de ernst van een gepleegd misdrijf in beginsel ook medebepalend is voor de vraag of iemand een (actuele) bedreiging voor de samenleving vormt.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder eiser niet had hoeven horen naar aanleiding van het tijdsverloop en de ingediende stukken van eiser. De recente arresten van het Hof vormen hier onvoldoende aanleiding voor, net als de stukken die eiser heeft overgelegd. Het aantal stukken dat eiser heeft ingediend over zijn huidige gedrag is hiervoor onvoldoende. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat uit de ingediende stukken onvoldoende is gebleken dat sprake is van een bestendige positieve gedragsverandering (zie ook 6.7.).
6.9.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende gemotiveerd tot de conclusie is gekomen dat de intrekking niet in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. In het bestreden besluit heeft verweerder uitgelegd waarom hij de intrekking niet onevenredig vindt. Aanvullend daarop heeft verweerder in het eerste verweerschrift getoetst aan de noodzakelijkheid, geschiktheid en evenwichtigheid. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder alleen maar het toetsingskader uiteen heeft gezet. Verweerder heeft namelijk aangegeven dat de intrekking gelet op het gevaar voor de samenleving, en gelet op het gebrek aan een alternatieve maatregel, noodzakelijk is. Daarnaast heeft verweerder uitgelegd dat de maatregel geschikt is omdat eiser door de intrekking geen rechtmatig verblijf meer heeft en dat met alle omstandigheden van eiser rekening is gehouden bij de beoordeling of sprake is van een evenwichtig besluit. Daarbij heeft verweerder afsluitend gewezen op de fundamentele mensenrechten van eiser die gerespecteerd zullen blijven. Het feit dat er een uitzetbeletsel bestaat en dat eiser feitelijk niet terug kan naar Syrië, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het bestreden besluit onevenredig is. Zoals verweerder heeft aangegeven, rust er nu weliswaar geen zelfstandige vertrekplicht op eiser om (al dan niet gedwongen) terug te keren naar Syrië, maar er is nog wel een algemene vertrekplicht voor eiser om Nederland te verlaten.
Het recht om het gezins- en privéleven uit te oefenen (artikel 8 van het EVRM)
7. Eiser betoogt in het kader van artikel 8 van het EVRM dat de belangenafweging ten onrechte in zijn nadeel is uitgevallen. Hij wijst er allereerst op dat verweerder het belang van de bescherming van de openbare orde niet heel zwaar heeft mogen laten wegen, omdat hij geen werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Verder heeft eiser de banden met zijn gezin, voor zover dat mogelijk was in detentie en in de coronatijd, behouden. Eiser maakt weer deel uit van het gezin en van groot belang is dat het gezin niet naar Syrië of ergens anders heen kan om het gezinsleven uit te oefenen. Volgens eiser heeft verweerder ook te weinig rekening gehouden met de belangen van de kinderen. Hij heeft veel stukken ingediend waaruit blijkt dat de kinderen te maken hebben met verschillende problemen. Tot slot voert eiser aan dat ook de belangenafweging in het kader van zijn privéleven ten onrechte in zijn nadeel is uitgevallen. Hij woont inmiddels geruime tijd in Nederland en het middelpunt van zijn leven is hier.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij in haar beoordeling over artikel 8 van het EVRM alle stukken meeneemt die eiser hierover in beroep heeft ingebracht. Hiervoor verwijst zij naar artikel 83, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 [20] .
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle relevante omstandigheden heeft betrokken in de belangenafweging en dat hij die afweging niet ten onrechte heeft laten uitvallen in het nadeel van eiser. Verweerder heeft, gelet op wat de rechtbank onder het kopje “Openbare orde” heeft overwogen, heel zwaar gewicht mogen toekennen aan het belang van de bescherming van de openbare orde. Ook heeft verweerder kunnen concluderen dat van inmenging in het gezinsleven in beperkte mate sprake is, omdat eiser een lange gevangenisstraf moest uitzitten. Dit heeft verweerder in het nadeel van eiser mogen betrekken. Verweerder heeft verder de nationaliteit van de kinderen betrokken en hun leefsituaties. Daarbij heeft verweerder erop mogen wijzen dat eiser door zijn lange tijd in de gevangenis slechts kort met hen heeft samengewoond in Nederland. Verder zijn niet al zijn kinderen tegelijk met hem ingereisd, waardoor hij niet met al zijn kinderen heeft samengewoond in Nederland voordat hij werd veroordeeld. Zo heeft eiser er bijvoorbeeld voor gekozen om een van zijn zoons over te laten komen naar Nederland toen eiser zelf nog in de gevangenis zat. Uit de overgelegde stukken blijkt verder dat eisers kinderen met verschillende problemen kampen en dat er meerdere instanties betrokken zijn bij het gezin. Verweerder heeft dit betrokken en heeft ook gekeken naar de belangen van de kinderen, maar heeft die omstandigheden onvoldoende mogen vinden om de afweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen. Eiser woont inmiddels weliswaar weer bij zijn gezin en vervult daar zijn rol als vader, maar uit de overgelegde stukken blijkt onvoldoende dat sprake is van een zodanig belang dat zijn aanwezigheid hier vereist is. Zijn terugkomst in het gezin en de mogelijke stabiliteit die hij daarmee in het gezin brengt, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om het zware algemene belang van openbare orde niet doorslaggevend te achten. Verweerder was dan ook niet gehouden om vanwege de nieuw ingediende stukken een hoorzitting te organiseren met eiser over artikel 8 van het EVRM.
7.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder ook de belangenafweging in het kader van eisers privéleven niet ten onrechte in het nadeel van eiser heeft laten vallen. Ook voor deze afweging heeft verweerder zwaar gewicht mogen toekennen aan het belang om de openbare orde te beschermen. Verweerder heeft verder onder meer betrokken dat eiser pas op zijn 43e naar Nederland is gekomen en dus een relatief korte periode in Nederland verblijft. Een periode waarin hij bovendien voor een groot deel in de gevangenis zat, waardoor hij geen banden met Nederland kon opbouwen. In het voordeel van eiser heeft verweerder weliswaar betrokken dat hij een beetje Nederlands spreekt en dat hij gewerkt heeft in detentie, maar dit heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om de afweging in eisers voordeel te laten uitvallen. Dat geldt ook voor het gegeven dat hij op dit moment voor een paar uur per week bij de kringloopwinkel werkervaring opdoet en hij van plan is verder in Nederland te gaan werken.
7.4.
De rechtbank komt op dit onderdeel dan ook tot de conclusie dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom hij eiser niet ambtshalve in het bezit heeft gesteld van een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM voor het uitoefenen van zijn gezins- en privéleven.
Afgeleid verblijfsrecht als verzorgende ouder van een Nederlands kind
8. Eiser betoogt tot slot dat hij wel degelijk daadwerkelijke zorgtaken voor zijn kinderen uitvoert en dat zij dusdanig afhankelijk zijn van hem dat zij het grondgebied van de EU moeten verlaten als hij moet vertrekken. Verweerder heeft ten onrechte alleen maar gekeken naar de periode dat eiser in detentie zat. Toen kon hij noodgedwongen niet de zorgtaken vervullen zoals hij dat daarvoor en daarna deed. Hij heeft ook verschillende stukken ingediend waaruit blijkt dat hij een essentiële rol speelt bij de verzorging van de kinderen.
8.1.
Zoals de rechtbank hiervoor al heeft geoordeeld, heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt. Verweerder heeft daarbij aan het Unierechtelijke openbare ordecriterium getoetst. De vaststelling van een gevaar voor de openbare orde staat in beginsel in de weg aan een afgeleid verblijfsrecht als verzorgende ouder van een Nederlands kind. [21] Verweerder moet daarbij ook kijken naar de evenredigheid van de weigering en dat heeft verweerder in het bestreden besluit gedaan. Verweerder heeft daarnaast alle omstandigheden betrokken bij de beoordeling of eiser daadwerkelijke zorgtaken verricht en of sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van een dusdanige afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn Nederlandse kinderen dat de kinderen hem zullen moeten volgen als aan eiser rechtmatig verblijf wordt onthouden. De hiertoe overgelegde stukken van eiser zijn onvoldoende om tot een andere conclusie te komen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover daarin een terugkeerbesluit is uitgevaardigd en een inreisverbod is opgelegd. Dat betekent dat het terugkeerbesluit en inreisverbod niet meer bestaan. Het bestreden besluit blijft in stand voor zover daarbij eisers asielvergunning is ingetrokken en eisers verlengingsaanvraag is afgewezen.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin een terugkeerbesluit is uitgevaardigd en een inreisverbod is opgelegd;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzitter, en mr. M. Garabitian en
mr. A.J. Eertink, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de verwijzingsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1703.
3.Zie het arrest M.A. van het Hof van 6 juli 2023 (C-402/22), ECLI:EU:C:2023:543.
4.Artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
5.Artikel 3.105c en artikel 3.105d van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
6.Op het moment van het bestreden besluit was dit vastgelegd in Paragraaf C2/10.3 en C2/7.10.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
7.Artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
8.Op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
9.Artikel 3 van het EVRM.
10.Het arrest AA van het Hof van 6 juli 2023 (C-663/21), ECLI:EU:C:2023:540.
11.Zie het arrest B en Vomero van het Hof van 17 april 2018 (C-316/16 en C-424/16), ECLI:EU:C:2018:256, punt 94.
12.Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:35.
13.Het arrest AA van het Hof van 6 juli 2023.
14.Het arrest XXX van het Hof van 6 juli 2023 (C-8/22), ECLI:EU:C:2023:542.
15.Zie voor het voorgaande punt 19 tot en met 28 van het arrest M.A. van het Hof van 6 juli 2023.
16.In artikel 14, vierde lid, onder b, van de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95) staat “... een gevaar vormt voor de samenleving…”. Dit is in de Nederlandse wet- en regelgeving geïmplementeerd in onder andere artikel 3.105c en artikel 3.105d van de Vb 2000 met een andere formulering, namelijk “… een gevaar vormt voor de gemeenschap”.
17.Zie specifiek de punten 39 t/m 43 van het arrest XXX van het Hof van 6 juli 2023.
18.Zie punten 60 t/m 71 van het arrest XXX van het Hof van 6 juli 2023.
19.Zie de punten 63 en 65 van het arrest XXX van het Hof van 6 juli 2023.
20.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2275.
21.Zie het arrest Alfredo Rendón Marín van het Hof van 13 september 2016 (C-165/14), ECLI:EU:C:2016:675.