ECLI:NL:RBDHA:2022:15956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
NL22.9935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot intrekking asielvergunning en verlengingsaanvraag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een asielvergunning had gekregen voor vijf jaar, had zijn vergunning zien intrekken door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid na een onherroepelijke veroordeling tot 5 jaar en 6 maanden gevangenisstraf voor het plegen van twee misdrijven. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij in detentie zit en bezig is met zijn re-integratie. Hij stelde dat zijn verblijfsstatus hem belemmert om in aanmerking te komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling (vi).

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er voldoende spoedeisend belang bestaat bij het verzoek, maar dat de omstandigheden van verzoeker niet voldoende bijzonder zijn om de gevraagde voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter wees erop dat verzoeker een gratieverzoek had ingediend, maar dat de uitkomst hiervan nog niet bekend was. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De intrekking van de asielvergunning en de afwijzing van de verlengingsaanvraag zijn gebaseerd op artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9935

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Radema).

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielvergunning van verzoeker ingetrokken en de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn asielvergunning afgewezen [1] .
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld [2] . Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Beide partijen hebben na het verweerschrift nog twee keer een reactie ingediend.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker heeft een asielvergunning (hierna: de vergunning) gekregen met een geldigheidsduur van vijf jaar. Hij heeft een aanvraag ingediend om de geldigheidsduur van zijn vergunning te verlengen. Kort daarna is hij onherroepelijk veroordeeld tot 5 jaar en 6 maanden gevangenisstraf vanwege het plegen van twee misdrijven. Verweerder heeft vanwege deze veroordeling de vergunning van verzoeker ingetrokken en zijn verlengingsaanvraag afgewezen. Volgens verweerder vormt verzoeker namelijk een gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid [3] .
3. Verzoeker is het niet eens met het bestreden besluit en hij heeft daarom beroep ingesteld. Omdat de hoogste bestuursrechter prejudiciële vragen [4] heeft gesteld aan het Hof van Justitie [5] die mogelijk relevant zijn voor de zaak van verzoeker, heeft de rechtbank de behandeling van het beroep van verzoeker aangehouden. Verzoeker heeft verzocht om zijn verzoek om voorlopige voorziening wel, en met spoed, te behandelen. Hij zit in strafrechtelijke detentie en is bezig met zijn re-integratie. Dit traject is echter onderbroken omdat verzoeker vanwege zijn verblijfsstatus geen recht heeft op voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: vi).
Wat vraagt verzoeker en wat voert hij aan?
4. Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter -kortgezegd- om bij voorlopige voorziening te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, ten aanzien van de aard van zijn verblijfsrecht, worden opgeschort en te bepalen dat hij wordt behandeld alsof hij rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, dan wel onder l, van de Vw 2000. Hierdoor zou verzoeker alsnog in aanmerking komen voor vi. Op dit moment heeft verzoeker wel rechtmatig verblijf in Nederland, maar niet het soort rechtmatig verblijf waarmee hij in aanmerking komt voor vi. Het is, behalve via het indienen van een gratieverzoek, onmogelijk om hier op een andere manier iets aan te doen. Hij heeft een gratieverzoek ingediend, maar een beslissing hierop zal enige tijd duren. Verzoeker stelt verder -onder verwijzing naar meerdere stukken- dat zijn gezin zich in een zeer schrijnende situatie bevindt en het is volgens hem essentieel dat hij (deels) weer bij zijn gezin kan zijn. Ook zou hij de mogelijkheid moeten krijgen om te laten zien dat sprake is van een positieve gedragswijziging, aldus verzoeker.
Wat vindt verweerder?
5. Primair stelt verweerder zich op het standpunt dat geen sprake is van spoedeisend belang. In het bestreden besluit staat namelijk dat de gevolgen van dat besluit worden uitgesteld totdat op het beroep is beslist. Verweerder betoogt verder dat het bestreden besluit geen betrekking heeft op de vraag of verzoeker al dan niet in aanmerking komt voor vi, terwijl het verzoek om voorlopige voorziening alleen connex is aan het beroep dat is ingediend tegen dat besluit. Verweerder stelt ook dat verzoeker met het verzoek om voorlopige voorziening niet kan bereiken wat hij wil (vi), omdat hij dan alsnog niet feitelijk en daadwerkelijk rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel onder l, van de Vw 2000. De voorzieningenrechter heeft volgens verweerder ook niet de bevoegdheid om te bepalen dat verzoeker dergelijk rechtmatig verblijf heeft. In de wet is uitdrukkelijk bepaald dat personen die rechtmatig verblijf hebben zoals verzoeker dat op dit moment heeft, niet in aanmerking komen voor vi.

Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?

6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er voldoende spoedeisend belang bestaat bij de gevraagde voorziening. Verzoeker zit momenteel een gevangenisstraf uit en hij komt door zijn huidige verblijfsrecht niet in aanmerking voor vi.
6.1.
Ten aanzien van de gevraagde voorziening overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Voor zover het al mogelijk is om de gevraagde voorziening te treffen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het toewijzen van het verzoek dusdanig verstrekkend is dat daarvoor zeer bijzondere omstandigheden aanwezig moeten zijn. Feitelijk vraagt verzoeker de voorzieningenrechter namelijk om artikel 6:2:10, tweede lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering buiten toepassing te laten. Los van de vraag of deze gevraagde voorziening kan worden getroffen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat van zeer bijzondere omstandigheden geen sprake is. De omstandigheden waarin de familie van verzoeker zich bevindt, zijn hiervoor onvoldoende. De voorzieningenrechter wijst er tot slot op dat verzoeker een gratieverzoek heeft ingediend en dat de uitkomst hiervan nog niet bekend is.
Wat is de conclusie?
7. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zowel de intrekking als de afwijzing van de verlengingsaanvraag zijn gebaseerd op artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Zaaknummer NL22.4481.
3.Zie artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1703.
5.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.