ECLI:NL:RBDHA:2022:15956
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot intrekking asielvergunning en verlengingsaanvraag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een asielvergunning had gekregen voor vijf jaar, had zijn vergunning zien intrekken door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid na een onherroepelijke veroordeling tot 5 jaar en 6 maanden gevangenisstraf voor het plegen van twee misdrijven. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij in detentie zit en bezig is met zijn re-integratie. Hij stelde dat zijn verblijfsstatus hem belemmert om in aanmerking te komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling (vi).
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er voldoende spoedeisend belang bestaat bij het verzoek, maar dat de omstandigheden van verzoeker niet voldoende bijzonder zijn om de gevraagde voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter wees erop dat verzoeker een gratieverzoek had ingediend, maar dat de uitkomst hiervan nog niet bekend was. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De intrekking van de asielvergunning en de afwijzing van de verlengingsaanvraag zijn gebaseerd op artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).