ECLI:NL:RBDHA:2024:18915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
NL24.41973
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 en volgde op een asielaanvraag die door eiser was ingediend op 21 oktober 2024. Eiser betoogde dat de grondslag van de maatregel niet tijdig was omgezet en dat de minister niet had voldaan aan de informatieplicht. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond over de tijdige omzetting niet slaagde, omdat het beroep enkel betrekking had op de maatregel van 25 oktober 2024 en niet op de eerdere maatregel van 17 oktober 2024. De rechtbank kon daarom de rechtmatigheid van de eerdere maatregel niet beoordelen.

Wat betreft de informatieplicht oordeelde de rechtbank dat, hoewel de minister niet had voldaan aan de informatieplicht, eiser niet benadeeld was door deze schending. Eiser was tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling geïnformeerd over de gronden van zijn bewaring en had de mogelijkheid om beroep in te stellen. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren, met name omdat eiser niet kon aantonen dat hij op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en niet voldoende meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter W.P.C.G. Derksen, in aanwezigheid van griffier D.M. Abrahams. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41973

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. P. Boelhouwer).

Procesverloop

Bij het bestreden besluit van 25 oktober 2024 heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen (via een beeldverbinding), bijgestaan door [persoon A], als waarnemer van zijn gemachtigde. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is de grondslag van de maatregel van 17 oktober 2024 tijdig omgezet?
1. Eiser voert aan dat de grondslag van de maatregel van 17 oktober 2024 niet tijdig is omgezet. Eiser heeft namelijk op 21 oktober 2024 een asielaanvraag ingediend, terwijl pas op 25 oktober 2024 een nieuwe maatregel van bewaring is opgelegd door de minister.
1.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Dit beroep ziet alleen op de maatregel van 25 oktober 2024 en niet op de maatregel van 17 oktober 2024 die hieraan vooraf ging. Dit betekent dat de rechtmatigheid van de voorgaande maatregel niet door de rechtbank kan worden beoordeeld. De vraag of de vorige maatregel al dan niet tijdig is omgezet kan daarom niet door de rechtbank worden getoetst. De rechtbank komt om deze reden niet toe aan de vraag of door de naar gesteld te late omzetting van de vorige maatregel sprake is van een ernstige schending van eisers recht op vrijheid die doorwerkt in de huidige maatregel. [1]
Heeft de minister voldaan aan de informatieplicht?
2. Eiser voert aan dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Hoewel uit de maatregel van bewaring blijkt dat aan eiser de informatiefolder in de Franse taal is uitgereikt, bevindt de folder zich niet in het dossier. Er moet daarom worden aangenomen dat de informatiefolder niet is uitgereikt aan eiser.
2.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Niet in geschil is dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vb 2000. Vast staat immers dat de informatiefolder die zou zijn uitgereikt niet vermeldt welke gronden van bewaring op eiser van toepassing zijn. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat daarmee niet wordt voldaan aan de voorwaarden uit artikel 5.3 van het Vb 2000. Dit leidt echter pas tot onrechtmatigheid van de bewaring als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. [2] Dat betekent dat de rechtbank een belangenafweging moet maken. Deze belangenafweging valt in het voordeel van de minister uit. Eiser is niet benadeeld door de schending van de informatieplicht, omdat met eiser in het gehoor voor de inbewaringstelling is besproken op welke gronden hij in bewaring zou worden gesteld, zodat hij daarover (met de hulp van een tolk) is geïnformeerd. Daarnaast is hem medegedeeld dat hij kosteloos beroep kon instellen en is aan eiser een advocaat toegevoegd die al na twee dagen namens hem beroep heeft ingesteld. Daar staat tegenover dat uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd een onttrekkingsrisico volgt en de rechtbank van oordeel is dat er voldoende gronden zijn om de maatregel te dragen (zie de overwegingen hierna), zodat de minister er belang bij heeft eiser in bewaring te stellen.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb 2000, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de lichte grond 4b op zitting laten vallen. Deze ligt dus niet langer ten grondslag aan de maatregel van bewaring.
3.2.
Eiser betoogt dat de minister de zware grond 3a niet aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen. Dit omdat de minister niet kan vaststellen of eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. De minister spreekt in de maatregel daarom enkel over een vermoeden. Dat eiser dat vermoeden niet heeft kunnen weerleggen valt hem niet te verwijten, omdat asielzoekers doorgaans niet in het bezit zijn van identiteitsdocumenten.
3.2.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister werpt de zware grond 3a terecht tegen. Zoals de minister terecht stelt, is niet gebleken dat eiser Nederland op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser beschikt niet over een geldig reisdocument of een voor hem geldig visum om Nederland in te reizen. De minister ontleent daaraan terecht het vermoeden dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling op 25 oktober 2024 heeft eiser ook zelf gezegd nooit identiteitsdocumenten te hebben gehad. Hiermee bevestigt eiser ook zelf Nederland op illegale wijze te zijn binnengekomen. Dat eiser een asielzoeker is, doet daar niet aan af. Voor asielzoekers geldt immers ook dat zij bij inreis in het bezit moeten zijn van een geldig paspoort.
3.3.
Eiser betoogt verder dat de minister de lichte grond 4c niet aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen. Hij voert aan dat hij wel een vaste woon- of verblijfplaats heeft, omdat hij tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling op 25 oktober 2024 een adres van een vriend heeft opgegeven en heeft aangegeven daar te verblijven.
3.3.1.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. De minister werpt eiser terecht de lichte grond 4c tegen en heeft daarbij het onttrekkingsrisico dat daaruit volgt voldoende gemotiveerd. Uit vaste rechtspraak volgt dat sprake is van een vaste woon- of verblijfplaats als een vreemdeling is ingeschreven in de Basisregistratie Personen of op een andere manier aantoont dat hij een vaste woon- of verblijfplaats heeft in Nederland. [3] Eiser is niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Dat eiser een verblijfsadres heeft opgegeven en verklaart daar te verblijven, maakt niet dat de minister de lichte grond 4c niet aan de bewaring ten grondslag heeft mogen leggen. Uit deze enkele, niet onderbouwde stelling blijkt namelijk nog niet dat hij een vaste woon- of verblijfplaats heeft.
3.4.
De zware grond 3a en de lichte grond 4c kunnen de maatregel van bewaring dus voldoende dragen. De rechtbank gaat daarom verder niet ingaan op wat eiser over de overige gronden aanvoert.
Heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom hij niet volstaat met een lichter middel?
4. Eiser betoogt dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser heeft namelijk een verblijfplaats en een baan. Ook is niet gebleken dat eiser overlast veroorzaakt of dat hij zich tijdens zijn asielprocedure zal onttrekken aan het toezicht op vreemdelingen.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich voldoende gemotiveerd op het standpunt dat niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. De minister wijst daarbij terecht op de gronden die hij aan de maatregel van bewaring ten grondslag legt en het onttrekkingsrisico dat daaruit volgt. De enkele stelling dat eiser een verblijfplaats - wat niet aannemelijk is gemaakt door eiser (zie onder 3.3.1) - en een baan heeft maakt niet dat de minister met een lichter middel had moeten volstaan. Dat geldt ook voor de stelling dat niet is gebleken dat eiser overlast veroorzaakt of dat hij zich tijdens zijn asielprocedure zal onttrekken aan het toezicht op vreemdelingen. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk in dit kader ABRvS 26 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:885.
2.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180, r.o. 9.
3.ABRvS 29 december 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG9512, onder 2.4.1.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.