ECLI:NL:RBDHA:2024:18886

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
NL24.17169
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen intrekking verblijfsvergunning niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van een verblijfsvergunning. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.A. Pieters, had op 15 februari 2024 bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning, die op 25 april 2021 was ingetrokken door de minister van Asiel en Migratie. De minister, vertegenwoordigd door mr. R.E. Thijssen, verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het niet tijdig was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit op 16 april 2021 aan eiser was verzonden naar het laatst bekende adres, en dat eiser pas 15 weken later bezwaar maakte. De rechtbank oordeelde dat de minister aannemelijk had gemaakt dat het besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. Eiser had niet voldaan aan zijn verplichting om zijn verblijfplaats door te geven, wat de termijnoverschrijding voor zijn rekening bracht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding en terugbetaling van griffierecht af.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.17169
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J.A. Pieters),

en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en veiligheid (gemachtigde: mr. R.E. Thijssen).

Inleiding

1. Met het besluit van 25 april 2021 (het primaire besluit) heeft de minister eisers verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd ingetrokken, omdat uit de Basisregistratie Personen (Brp) is gebleken dat eiser sinds 14 april 2020 is uitgeschreven met de opmerking ‘Registratie niet-ingezetenen’.
1.1.
Eiser heeft op 15 februari 2024 bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning. Met het besluit van 25 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep (NL24.17170), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
2. Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiser kennelijk niet- ontvankelijk verklaard. De minister stelt zich op het standpunt dat het bezwaar niet tijdig is ingediend. Het primaire besluit is namelijk op 16 april 2021 aan eiser verzonden en het bezwaarschrift is pas op 15 februari 2024 door de minister ontvangen, terwijl eiser binnen vier weken bezwaar had moeten maken.1
1. Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.1.
Eiser heeft als reden voor de te late indiening gegeven dat het primaire besluit niet op de juiste wijze aan hem is verzonden. De minister volgt dat niet en stelt dat het primaire besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt. Het besluit is namelijk naar het laatst bekende adres van eiser verstuurd.2 Dat eiser op dat moment niet meer op dat adres woonachtig was komt voor zijn eigen rekening en risico. Eiser dient namelijk zijn verblijfplaats door te geven en de stelling dat eiser er door omstandigheden niet in is geslaagd om een andere woonruimte te vinden ontslaat hem niet van deze verplichting.
2.2.
De minister stelt zich verder op het standpunt dat, als er zou worden uitgegaan van een geringe verwijtbaarheid van eiser, eiser na bekendwording van het primaire besluit niet zo spoedig als redelijkerwijs van hem kon worden verlangd, bezwaar heeft gemaakt. Eiser heeft immers op 2 november 2023 telefonisch contact gezocht met de IND, omdat hij via de RDW had vernomen dat zijn verblijfsvergunning was ingetrokken. Tijdens het telefoongesprek is dat door de IND bevestigd. Eiser heeft vervolgens niet zo spoedig mogelijk alsnog bezwaar gemaakt. Het bezwaar van eiser is namelijk pas 15 weken na dat telefoongesprek ontvangen.
Beroepsgronden
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert het volgende aan. Allereerst heeft de minister niet aannemelijk gemaakt dat het primaire besluit aan het laatste bekende adres van eiser is verzonden. Voor zover die verzending wel aannemelijk kan worden gemaakt, is het besluit, volgens eiser, niet op de juiste wijze bekendgemaakt. Eiser stelt dat de minister het besluit conform artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan eiser had moeten uitreiken en dat is volgens hem niet gebeurd. Eiser stelt verder dat de minister ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij geen ander verblijfadres aan de IND heeft doorgegeven. Eiser was immers ten tijde van het primaire besluit dakloos en had geen vaste woon- en verblijfplaats, zodat hij geen andere verblijfplaats aan de IND had kunnen opgeven. Eiser wijst in beroep ook op jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)3, waaruit blijkt dat de vraag wat een andere geschikte wijze van bekendmaking is, als niet aan de hoofdregel van het eerste lid van artikel 3:41 van de Awb kan worden voldaan, moet worden beoordeeld aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het individuele geval. Nu de minister wist dat eiser niet op dat adres woonachtig was, was er aanleiding om meer te doen dan toezending naar het laatste adres. Eiser wijst er in dat kader op dat het een belastend besluit is en eiser al sinds zijn kindertijd in Nederland woonachtig is. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat hij wel zo spoedig als redelijkerwijs van hem kon worden verwacht, bezwaar heeft gemaakt. Zijn gemachtigde heeft zich namelijk op 30 januari 2024 gemeld en het dossier opgevraagd. Na ontvangst van het dossier en daarmee ook het primaire besluit is op 15 februari 2024 een bezwaarschrift ingediend.
Het oordeel van de rechtbank
Verzending aan het laatst bekende adres
4. De rechtbank stelt vast dat de minister in beroep een overzicht heeft overgelegd waaruit blijkt dat het primaire besluit op 16 april 2021 is verzonden. Nu het adres op het
2 Op grond van artikel 3.104 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
primaire besluit overeenkomt met het laatst bekende adres van eiser, oordeelt de rechtbank dat de minister aannemelijk heeft gemaakt dat het primaire besluit daadwerkelijk naar dat adres is verzonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Bekendmaking op de juiste wijze
5. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat, door het besluit te verzenden naar het laatst bekende adres van eiser, het primaire besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt. Dit volgt uit artikel 3.104, vijfde lid, van het Vb. Dat de minister met de uitschrijving uit de Brp ervan op de hoogte was dat eiser niet langer op dit adres verbleef, maakt dit niet anders. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat in een situatie, zoals die van eiser, waarbij een vreemdeling is uitgeschreven uit de Brp en geen ander (post)adres heeft opgegeven, bekendmaking door toezending aan het laatst bekende adres in overeenstemming is met artikel 3.104, vijfde lid, van het Vb en kan worden gezien als een andere geschikte wijze van bekendmaking als bedoeld in artikel 3:41, tweede lid, van de Awb.4 De Afdeling heeft hierbij ook betrokken dat de vreemdeling verplicht is om van adreswijzigingen, voor zover die niet in de Brp worden ingeschreven, kennis te geven aan de minister.5 Als de vreemdeling dit nalaat, komen de gevolgen voor zijn rekening. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Geen verschoonbare termijnoverschrijding
6. Het primaire besluit is met de verzending naar laatste bekende adres op de juiste wijze bekend gemaakt, dit maakt dat de bezwaartermijn van vier weken is gaan lopen op 16 april 2021. Het bezwaar van eiser is door de minister ontvangen op 15 februari 2024. Dat is na het verstrijken van de termijn. Dat eiser te laat bezwaar heeft gemaakt omdat het besluit is verzonden naar het adres waar hij niet meer woonachtig was, is geen omstandigheid die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakt. Omdat eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de minister op de hoogte te brengen van zijn verblijfplaats. komt dit - zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen - voor zijn rekening. Eiser heeft niet onderbouwd dat zijn situatie rond april 2021 zodanig was dat hij zelfs niet in staat was om een adreswijziging door te geven. De rechtbank overweegt verder dat de minister niet ten onrechte stelt dat ook in het geval dat wel uit zou moeten worden gegaan van een in eerste instantie geringe verwijtbaarheid bij eiser, er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De minister heeft in het bestreden besluit toegelicht dat eiser op 2 november 2023 door de IND op de hoogte is gebracht van de intrekking van zijn verblijfsvergunning. Eiser heeft dit niet betwist. Nu de minister het bezwaarschrift van eiser pas op 15 februari 2024 heeft ontvangen, kan de rechtbank het standpunt van de minister volgen dat eiser in dat geval niet zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van hem kon worden verlangd bezwaar heeft gemaakt.
7. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de minister het bezwaar van eiser niet ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep slaagt niet.
4 Zie bijvoorbeeld de uitspraak ECLI:NL:RVS:2022:2423.
5 Op grond van artikel 4.37 van het Vb.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van N.J. Biswane, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 november 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.