ECLI:NL:RBDHA:2024:18807

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
NL24.32576
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 7 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 16 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen hiermee instemden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft. Eiser, met de Marokkaanse nationaliteit, had eerder asiel aangevraagd in Kroatië en Nederland heeft op 18 juli 2024 de autoriteiten van Kroatië verzocht om eiser terug te nemen. Eiser betoogt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat hij vanuit Bosnië-Herzegovina Kroatië is binnengekomen en daar onmenselijk is behandeld. De rechtbank oordeelt echter dat de minister terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft toegepast, omdat er geen structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Kroatië zijn aangetoond. Eiser heeft niet kunnen bewijzen dat hij in Kroatië een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen, omdat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32576

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Demirtas),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft op 6 juni 2024 asiel aangevraagd in Nederland. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 10 juni 2023 in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Daarom heeft Nederland op 18 juli 2024 de autoriteiten van Kroatië verzocht om eiser terug te nemen. De autoriteiten van Kroatië zijn hiermee op 1 augustus 2024 akkoord gegaan.
Mag de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hiertoe voert eiser aan dat hij vanuit Bosnië-Herzegovina Kroatië is ingereisd. Daarbij is hij door een politieagent in een bosje met doorns geduwd. Vervolgens stapte de politieagent over eisers lichaam heen. Hij is vervolgens teruggestuurd naar Bosnië. Daarna is hij nogmaals Kroatië ingereisd. Na deze inreis is hij gedwongen om zijn vingerafdrukken af te staan en om asiel aan te vragen. Vervolgens werd hij op straat gezet en heeft hij geen opvang genoten. Eiser had ook geen tolk. Hij werd op een trein naar Zagreb gezet. Eiser betoogt dat uit deze situatie blijkt dat de minister ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan en dat de toekomstige risico’s voor pushbacks niet zijn onderzocht. De minister is hier volgens eiser ten onrechte niet op ingegaan in het bestreden besluit. Ter onderbouwing benoemt eiser dat volgens een rapport van de organisatie Center for Peace Studies van januari 2024 [2] asielzoekers, die op grond van de Dublinverordening naar Kroatië worden gestuurd, niet kunnen worden onderscheiden van andere asielzoekers die in Kroatië aanwezig zijn en het niet kan worden uitgesloten dat ook de Dublinterugkeerders slachtoffer worden van pushbacks.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 9 oktober 2024 [3] mag de minister bij de toepassing van de Dublinverordening voor Kroatië nog steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Niet is gebleken van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië waarvan de minister niet onkundig kon zijn en op grond waarvan hij de in die zaak betrokken vreemdeling niet had mogen overdragen aan Kroatië. Deze rechtbank en zittingsplaats is eerder ook tot dat oordeel gekomen [4] . In deze uitspraken is het door eiser genoemde rapport betrokken. Daarom bestaat in dit geval geen aanleiding voor een ander oordeel. De persoonlijke ervaringen van eiser bieden ook geen grond voor het oordeel dat sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië. De minister concludeert terecht dat het niet aannemelijk is dat eiser in Kroatië een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Kroatië zich in zijn geval niet aan deze verplichtingen zal houden. Daarnaast stelt de minister terecht dat de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn ook van toepassing zijn op de asielprocedure in Kroatië. De minister wijst er hierbij terecht op dat niet gebleken is dat eiser bij voorkomende problemen niet kan klagen bij de Kroatische autoriteiten.
Had de minister de asielaanvraag onverplicht moeten behandelen?
6. Eiser voert aan dat op grond van zijn persoonlijke ervaringen in Kroatië, Nederland zijn verzoek om internationale bescherming in behandeling moet nemen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft niet ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De minister trekt een asielaanvraag onverplicht aan zich onder andere als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. [5] De algemene omstandigheden en persoonlijke ervaringen in Kroatië waarop eiser wijst zijn al betrokken bij de beoordeling of de minister nog mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft geen andere omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Göbel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Het rapport ‘Dublin regulation and its application in Croatia’ van 19 januari 2024.
3.ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.
4.Rechtbank Den Haag, z.p. Arnhem, 8 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16284.
5.Dat staat in artikel 17 van de Dublinverordening, nader ingevuld in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.