ECLI:NL:RBDHA:2024:18770

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
NL24.42264
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

Op 6 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. S.B. Kleerekooper, en de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 12 juli 2024 een maatregel van bewaring opgelegd aan de eiser op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 29 oktober 2024 kennisgenomen van het voortduren van de bewaring, wat gelijkgesteld werd met een door de eiser ingesteld beroep. De rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft het vooronderzoek op 4 november 2024 gesloten.

De rechtbank heeft de maatregel van bewaring eerder getoetst en vastgesteld dat deze tot het sluiten van het vorige onderzoek op 20 augustus 2024 rechtmatig was. De huidige beoordeling richt zich op de rechtmatigheid van de maatregel sinds dat moment. De rechtbank heeft het verzoek van de eiser om gehoord te worden afgewezen, omdat er op basis van de processtukken voldoende informatie beschikbaar was om een oordeel te vellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn die de situatie van de eiser beïnvloeden.

De eiser betoogde dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije was, omdat er op 17 juli 2023 een laissez-passer aanvraag was gedaan zonder reactie. De rechtbank oordeelde echter dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Algerije bestaat en dat de minister voldoende voortvarend handelt. De rechtbank concludeerde dat de minister maandelijks vertrekhandelingen uitvoert en dat er geen grond was om te twijfelen aan de voortvarendheid van de minister. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek tot schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van griffier S. Voolstra.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42264

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper),
en

de minister van Asiel en Migratie,

Procesverloop

De minister heeft op 12 juli 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De minister heeft de rechtbank op 29 oktober 2024 van het voortduren van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en daarom het vooronderzoek gesloten op 4 november 2024.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [1]
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 26 augustus 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 20 augustus 2024) rechtmatig is.
Geen zitting
3. Hoewel eiser heeft verzocht om op zitting gehoord te worden, heeft de rechtbank aan dat verzoek geen gevolg gegeven. Het horen van de vreemdeling in vervolgberoepen is niet verplicht. Het horen van eiser is in dit geval ook niet nodig. De rechtbank heeft namelijk op basis van de stukken in het procesdossier al voldoende informatie om een oordeel te kunnen geven over het vervolgberoep. Daarbij is van belang dat, buiten het tijdsverloop, geen gewijzigde omstandigheden in de persoonlijke situatie van eiser zijn aangevoerd en deze de rechtbank ook niet ambtshalve zijn gebleken.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
4. Eiser betoogt dat zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt, omdat er op 17 juli 2023 een laissez passer-aanvraag is gedaan en er tot op heden nog geen reactie of toezegging is geweest dat deze zal worden verstrekt. Dit in combinatie met het feit dat er voor Algerijnse vreemdelingen op dit moment veel laissez passers worden verstrekt, maakt dat er onvoldoende zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. Volgens eiser is de kans dat een laissez-passer wordt afgegeven zo klein dat voortzetting van de bewaring niet langer verantwoord is.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat zicht op uitzetting naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt. [2] Uit de M120 blijkt dat er op 17 juli 2023 een laissez passer-aanvraag is gedaan en dat deze tot op heden in behandeling is bij de Algerijnse autoriteiten. Aan de Algerijnse autoriteiten mag enige tijd worden gegund om de afgifte van een laissez passer in orde te maken, ook omdat ze daarbij afhankelijk zijn van de medewerking van eiser. Eiser heeft met zijn betoog dat aan Algerijnse vreemdelingen op dit moment in een vlot tempo laissez passers worden verstrekt onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn specifieke geval geen laissez passer zal worden verstrekt. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser zelf geen stappen onderneemt om zijn terugkeer naar Algerije te bespoedigen, bijvoorbeeld door inspanningen te verrichten om identiteits- en nationaliteitsdocumenten te verkrijgen. Van eiser mag dit wel worden verwacht.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
5. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting. Deze beroepsgrond slaagt niet. Los van het feit dat eiser dit betoog niet heeft toegelicht of onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Hierbij neemt de rechtbank in overweging dat de minister maandelijks vertrekhandelingen uitvoert. De minister rappelleert op de laissez passer-aanvraag en houdt vertrekgesprekken met eiser.
Geeft de M120 die aan het dossier is toegevoegd voldoende inzicht in zicht op uitzetting en voortvarendheid?
6. Eiser voert aan dat er uit de M120 niet, dan wel niet voldoende kan worden afgeleid dat er sprake is van zicht op uitzetting en dat de minister voldoende voortvarend aan deze uitzetting werkt. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank kan uit de M120 voldoende afleiden dat het zicht op uitzetting – zoals geoordeeld onder 4.1. – niet ontbreekt en dat de minister – zoals geoordeeld onder 5. – voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregelen niet is voldaan. [3]

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
2.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.