In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt de asielaanvraag van een Turkse eiser beoordeeld. De eiser, die van Turkse nationaliteit is en zich als Gülen-aanhanger beschouwt, heeft op 5 januari 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 17 mei 2024 afgewezen, met de conclusie dat de eiser geen vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat hij geen reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Turkije. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 12 juni 2024 behandeld en het onderzoek heropend voor de meervoudige kamer, waarna het op 17 september 2024 opnieuw is behandeld.
De rechtbank oordeelt dat de minister niet in redelijkheid tot de beleidswijziging voor Gülenisten heeft kunnen komen. De rechtbank volgt de eiser in zijn betoog dat de conclusies van de minister niet zonder meer uit het ambtsbericht volgen. De minister heeft de afname van de vervolging van Gülenisten in Turkije niet voldoende onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, omdat het niet deugdelijk gemotiveerd is. De minister moet binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit nemen op de asielaanvraag van de eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 2.625,-.