ECLI:NL:RBDHA:2024:13599

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
NL 24.27322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Turkse nationaliteit met betrekking tot Gülen-beweging en beleidswijzigingen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Turkse nationaliteit, tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had op 11 september 2022 een aanvraag ingediend, maar deze werd op 1 juli 2024 afgewezen als ongegrond. De rechtbank oordeelt dat het besluit te laat is genomen, wat leidt tot een gebrek in de besluitvorming. Eiseres heeft aangevoerd dat zij en haar familie betrokken zijn bij de Gülenbeweging en vreest voor vervolging bij terugkeer naar Turkije. De rechtbank stelt vast dat verweerder selectief heeft geput uit de landeninformatie en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres niet in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.27322
[V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 2002, van Turkse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. E. Arslan),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-van Berckel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres heeft op 11 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 1 juli 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, A. Arpat als tolk in de Turkse taal en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Achtergrond
2. Eiseres is op [medio 1] september 2021 vertrokken uit Turkije en is op die datum naar Polen gegaan. Eiseres heeft in Polen gestudeerd tot [medio 2] juni 2022. Eiseres is toen met de auto door Duitsland naar Nederland gereisd. Zij is op [medio 3] juni 2022 in Nederland aangekomen. Eiseres heeft op 11 september 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
Asielrelaas
3. Eiseres heeft het volgende aan haar asielrelaas ten grondslag gelegd. Eiseres heeft verklaard dat zij en haar familie op verschillende wijzen actief zijn geweest bij de Gülenbeweging. Uit de door haar overgelegde juridische documenten blijkt dat de Turkse autoriteiten hiervan op de hoogte zijn geraakt en haar vader hiervoor veroordeeld hebben. Bij terugkeer naar Turkije vreest eiseres voor vervolging en mogelijk een gevangenisstraf en/of marteling.
Besluitvorming
4.1.
Verweerder heeft de volgende relevante elementen onderscheiden:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. ( Toegedichte) betrokkenheid bij de Gülenbeweging.
4.2.
Verweerder blijft in het bestreden besluit bij de afwijzing van de asielaanvraag van het voornemen van 26 juni 2024. Verweerder acht alle elementen geloofwaardig, maar stelt dat eiseres geen vluchteling is zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag [1] . Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres haar vrees dat zij bij terugkeer naar Turkije wordt aangehouden omdat zij in verband wordt gebracht met de Gülenbeweging, niet aannemelijk heeft gemaakt. Volgens verweerder loopt eiseres bij terugkeer naar Turkije geen reëel risico op ernstige schade en zij is geen gezinslid van een persoon met een asielvergunning in Nederland. Verweerder heeft daarom de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw [2] . Ook heeft verweerder bepaald dat eiseres een terugkeerbesluit opgelegd krijgt waarbij zij Nederland binnen vier weken dient te verlaten.
Beroepsgronden eiseres
5. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de asielaanvraag en heeft het volgende aangevoerd. Eiseres voert aan dat verweerder op 28 juni 2024 een beslissing had moeten nemen dan wel de aanvraag van eiseres naar de verlengde procedure had moeten doorsturen of in overleg met de gemachtigde van eiseres de algemene procedure had moeten verlengen. Dit blijkt uit de termijnen volgend uit de artikelen 3.110, 3.113 tot en met 3.115 en 3.118b van het Vb [3] . Deze termijnen zijn bindend. Door op 1 juli 2024 een beslissing te nemen heeft verweerder in strijd gehandeld met deze artikelen. Bovendien heeft eiseres door deze handelswijze ernstig nadeel geleden nu op 1 juli 2024 het groepenbeleid, waar eerder (vermeende) Gülenisten onder vielen, is vervallen. Dat verweerder de (vermeende) Gülenisten niet meer als kwetsbare minderheidsgroep heeft aangewezen laat onverlet dat verweerder deze beoordeling dient te maken wanneer door de vreemdeling gemotiveerd wordt betoogd dat de groep waartoe hij behoort ten onrechte niet als kwetsbare minderheidsgroep is aangewezen. Eiseres kan zich niet verenigen met het standpunt van verweerder dat eiseres niet gespecifieerd heeft waarom de beleidswijziging niet wordt gedragen door de landeninformatie. Eiseres voert aan dat verweerder een selectieve lezing hanteert van gezaghebbende bronnen. Verder voert eiseres onder andere aan dat verweerder ten onrechte niet alle relevante elementen van het asielrelaas heeft aangemerkt en dat eiseres wel onder de negatieve aandacht van de Turkse overheid staat. Ook doet eiseres een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, door het besluit te nemen op 1 juli 2024, in strijd heeft gehandeld met artikelen 3.114 en 3.115 van het Vb. Dit leidt tot een gebrek in de besluitvorming. Verweerder heeft ook op zitting erkend dat het besluit enkele dagen later is genomen dan had gemoeten, maar stelt zich op het standpunt dat eiseres hier geen nadeel aan heeft ondervonden. De rechtbank leest hierin dat verweerder verzoekt om het gebrek in de besluitvorming te passeren. Eiseres stelt dan ten eerste dat het aan verweerder is om te motiveren waarom zij hieraan geen nadeel heeft ondervonden, maar stelt ook dat zij wel nadeel heeft ondervonden. Het beleid ten aanzien van Gülenisten is namelijk gewijzigd op 1 juli 2024. Doordat het besluit op die datum is genomen is daardoor getoetst aan het nieuwe beleid met het vervallen groepenbeleid. De rechtbank zal hieronder daarom beoordelen of dit gebrek in de besluitvorming gepasseerd kan worden. De rechtbank zal eerst beoordelen of het nieuwe beleid zorgvuldig tot stand is gekomen. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of er een zwaardere bewijslast geldt bij een toets aan het nieuwe beleid en of eiseres door de toets aan het nieuwe beleid is benadeeld.
6.1.
Verweerder heeft op de zitting het nieuwe beleid toegelicht en gesteld dat er twee wijzigingen in het beleid zijn doorgevoerd, één wijziging op 1 december 2023, die specifiek over Gülen-aanhangers gaat en één wijziging op 1 juli 2024, die gaat over het vervallen van het groepenbeleid in het algemeen. Verweerder heeft ten aanzien van deze beleidswijzigingen gewezen op de kamerbrieven en landeninformatie. In de Kamerbrief van 28 november 2023 [4] waarin het gaat over de beleidswijziging ten aanzien van Gülen-aanhangers, is de volgende passage in het beleid vervallen verklaard: ‘
Ten aanzien van (toegedichte) Gülen-aanhangers geldt aanvullend dat indien van geringe indicaties niet is gebleken, de IND de risico’s bij terugkeer beoordeelt in het licht van de diffuse en slechte situatie die gekenmerkt wordt door willekeur jegens (toegedichte) Gülen-aanhangers van de zijde van de Turkse autoriteiten.’ Verweerder heeft deze beleidswijziging onder andere gebaseerd op het ambtsbericht [5] waaruit volgens verweerder blijkt dat ten aanzien van Gülen-aanhangers de strafrechtelijke vervolging is afgenomen in intensiteit en dat de willekeur die voorheen prominent speelde bij de strafrechtelijke vervolging van Gülenisten niet in dezelfde mate aan de orde is.
6.1.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres er terecht op heeft gewezen dat verweerder selectief uit de landeninformatie heeft geput als het gaat over de beleidswijziging van
1 december 2023 en dat verweerder nader dient te motiveren waarom de intensiteit van het vervolgen van Gülenisten is afgenomen. In het ambtsbericht staan namelijk onder andere de volgende passages: ‘
Het was lastig om verifieerbare informatie te vinden over de situatie van (vermeende) Gülenisten in Turkije, omdat hun beweging in dit land was verboden. (…) In Turkije kwamen mensen echter niet openlijk uit voor hun affiliatie met de Gülenbeweging. Derhalve bleef informatie over de situatie van (vermeende) Gülenisten schaars, verbrokkeld en anekdotisch van aard. [6]
Gedurende de voorgaande twee verslagperiodes vonden er met regelmaat arrestaties op grotere of kleine schaal plaats van (vermeende) Gülenisten. Deze situatie bleef hetzelfde in de huidige verslagperiode. [7] In het ambtsbericht staat ook de volgende passage, waarop onder andere de beleidswijziging van 1 december 2023 gebaseerd lijkt te zijn: ‘
Desgevraagd gaven bronnen aan dat de vervolging van (vermeende) Gülenisten in de huidige verslagperiode in intensiteit was afgenomen in vergelijking met de periode vlak na de mislukte staatsgreep in juli 2016.’. Echter, in de laatste zin van dezelfde alinea staat het volgende: ‘
De bronnen konden de gestelde afname in intensiteit niet nader onderbouwen met concrete gegevens. Dit komt omdat er weinig verifieerbare informatie beschikbaar was omtrent de huidige situatie van Gülenisten (…). [8] Uit de aangehaalde passages lijkt dus niet eenduidig te volgen dat de intensiteit van vervolging van Gülenisten daadwerkelijk is afgenomen, mede omdat informatie hierover moeilijk te vinden is. Hierdoor is het niet duidelijk waarop de beleidswijziging van 1 december 2023 gebaseerd is. Verweerder dient dit nader te motiveren. De rechtbank is van oordeel dat dit leidt tot een zorgvuldigheidsgebrek in de besluitvorming. Onder andere hierdoor kan het geconstateerde gebrek onder rechtsoverweging 6 niet gepasseerd worden.
6.2.
Verweerder stelt dat eiseres niet is benadeeld door het nemen van het besluit op 1 juli 2024, omdat het nieuwe beleid waarin het groepenbeleid is vervallen niet wezenlijk iets aan het voornemen verandert. In het voornemen is immers reeds overwogen dat er geen reden was om geringe indicaties aan te nemen. De zienswijze heeft daar geen verandering in gebracht.
6.2.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom door het nemen van het besluit op 1 juli 2024, de dag waarop het groepenbeleid is vervallen, eiseres niet is benadeeld. In het beleid en het bestreden besluit kan wel staan dat voor de vreemdeling die behoort tot een groep, waarvoor in algemene zin een risicoprofiel is aangewezen, het individualiseringsvereiste blijft gelden en dat er ‘
geen aangepaste bewijslastverdeling’ [onderstreping telkens door de rechtbank] geldt’ [9] , maar de rechtbank is van oordeel dat dit niet in lijn is met de kamerstukken die ten grondslag liggen aan de beleidswijziging. In de Kamerbrief van 5 maart 2024 [10] staat het volgende: ‘
Ommeer gewicht te geven aan een individuele beoordelingis het nodig omaf te stappen van een voorgeschreven lagere bewijslastin de vorm van ‘geringe’ of ‘beperkte’ indicaties. Het huidig risico- en kwetsbare minderheidsbeleid wordt beëindigd.’ en ‘
Gebeurtenissen uit het verleden worden uiteraard wel betrokken bij de beoordeling van het risico bij terugkeer, maar een geringe of beperkte indicatie isop zichzelf niet langereen bepalend (inwilligings-) criterium. [11] Hieruit blijkt dus dat sprake zal zijn van een meer individuele beoordeling, waarin afgestapt wordt van een voorgeschreven lagere bewijslast en waarin een geringe of beperkte indicatie niet langer een bepalend (inwilligings-) criterium is. Hierin ziet de rechtbank wel indicaties dat sprake is van een zwaardere bewijslast voor de vreemdeling en dit lijkt ook niet in lijn te zijn met paragraaf C2/2.4 van de Vc [12] . Nu er sprake lijkt te zijn van een zwaardere bewijslast, lijkt eiseres ook te zijn benadeeld door het nemen van het besluit op 1 juli 2024. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres geen nadeel heeft ondervonden door het nemen van het bestreden besluit op de dag van de beleidswijziging. Ook hierom kan het geconstateerde gebrek onder rechtsoverweging 6 niet gepasseerd worden.
6.3.
Verweerder stelt vervolgens dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat. Verweerder baseert dit onder andere op het ambtsbericht [13] waaruit volgt dat niet alle familieleden van Gülenisten risico lopen op vervolging, maar met name familieleden van hooggeplaatste Gülenisten. Niet is gebleken dat de vader van eiseres een hooggeplaatste Gülenist is. Daarnaast heeft eiseres ook legaal Turkije uit kunnen reizen. Hieruit volgt volgens verweerder niet het beeld dat eiseres in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat.
6.3.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder nader dient te motiveren waarom eiseres niet in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat. Eiseres heeft in dit kader aangevoerd dat haar vader is beschuldigd van het oprichten en besturen van de gewapende terreurorganisatie [naam organisatie] en een hoge straf opgelegd heeft gekregen en dat er navraag naar haar is gedaan. Haar vader heeft in voorarrest gezeten en heeft gevangenisstraffen opgelegd gekregen van vijf jaar en twaalf jaar en zes maanden. [14] De rechtbank acht dit van belang, nu dit in zijn totaliteit een zeer hoge straf lijkt te zijn, en is van oordeel dat verweerder onvoldoende hierop is ingegaan. Verweerder dient daarom nader te motiveren waarom het voornoemde niet leidt tot het in de negatieve belangstelling staan van de Turkse autoriteiten, rekening houdend met de beschikbare landeninformatie.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor acht weken.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 juli 2024;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B. de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Roefs, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 31 januari 1967.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Kenmerk: 4845580
5.Algemeen Ambtsbericht Turkije augustus 2023.
6.Algemeen Ambtsbericht Turkije augustus 2023, pagina 43.
7.Algemeen Ambtsbericht Turkije augustus 2023, pagina 43.
8.Algemeen Ambtsbericht Turkije, augustus 2023, pagina 44.
9.Bestreden besluit, pagina 2.
10.Kenmerk: 5213923.
11.Kamerbrief van 5 maart 2024, pagina 5.
12.Vreemdelingencirculaire 2000.
13.Zie voetnoot 5.
14.Rapport Nader Gehoor, pagina 6.