ECLI:NL:RBDHA:2024:18373

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
NL24.41653
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige ophouding op verkeerde grondslag met schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de onrechtmatigheid van de ophouding van eiser door de Minister van Asiel en Migratie. Eiser, geboren in 1982 met de Indonesische nationaliteit, werd op 23 oktober 2024 om 13:38 uur opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De ophouding werd beëindigd op dezelfde dag om 18:10 uur, waarna eiser werd heengezonden. Eiser heeft op 24 oktober 2024 beroep ingesteld tegen de ophouding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ophouding op een verkeerde grondslag heeft plaatsgevonden, wat volgens de nieuwe jurisprudentie reeds betekent dat de ophouding onrechtmatig is. Dit is een wijziging ten opzichte van eerdere uitspraken waarbij een belangenafweging plaatsvond bij gebreken in het voortraject.

De rechtbank heeft verder overwogen dat een beroep tegen de ophouding niet automatisch een verzoek om schadevergoeding inhoudt, tenzij dit expliciet wordt verzocht. Eiser heeft om schadevergoeding gevraagd, en de rechtbank heeft besloten om een bedrag van € 130,- toe te kennen voor de onrechtmatige ophouding. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.750,00, te betalen door de Staat der Nederlanden. De uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven en is openbaar gemaakt op 8 november 2024. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 84 van de Vreemdelingenwet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41653

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [V-nummer]),

geboren op [geboortedatum] 1982,
Indonesische nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. L.M. Weber),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Verweerder heeft eiser op 23 oktober 2024 om 13:38 uur opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De ophouding is, na oplegging van een terugkeerbesluit en meldplicht, beëindigd op 23 oktober 2024 om 18:10 uur, waarna eiser is heengezonden.
Eiser heeft op 24 oktober 2024 tegen de ophouding beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de gronden van beroep gereageerd per brief van 4 november 2024 en heeft vergoeding van de proceskosten aangeboden.
Eiser heeft het beroep gehandhaafd en aangegeven dat hij voor schadevergoeding in aanmerking wil worden gebracht.
Verweerder heeft nogmaals schriftelijk verweer gevoerd.
De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2024 op zitting behandeld. Namens eiser is mr. R.M. Seth Paul, waarnemend voor de gemachtigde van eiser, verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verweerder heeft erkend dat eiser op de verkeerde grondslag is opgehouden omdat eiser ten tijde van de aanhouding in bezit was van zijn paspoort. Ook de rechtbank komt tot de conclusie dat eiser op de verkeerde grondslag is opgehouden omdat de identiteit van eiser onmiddellijk kon worden vastgesteld.
Partijen verschillen van mening of dit gebrek tot gevolg heeft dat er een nadere belangenafweging moet plaatsvinden om te beoordelen of de ophouding als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd en of eiser aanspraak maakt op schadevergoeding. Eiser stelt zich op het standpunt dat hier geen ruimte voor is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat “alleen een verkeerd kruisje is gezet”, maar dat uit het dossier blijkt dat eiser wel op een andere grondslag had kunnen worden opgehouden en dat er ook aanleiding bestond om eiser op te houden. Verweerder is dan ook niet bereid om schadevergoeding te betalen.
3. De rechtbank overweegt dat de situatie dat beroep wordt ingesteld tegen de ophouding zonder dat er aansluitend aan de ophouding een bewaringsmaatregel is opgelegd, moet worden onderscheiden van de situatie waarin er beroep wordt ingesteld tegen de oplegging van een bewaringsmaatregel en de rechtbank bij de rechtmatigheidsbeoordeling ook de rechtmatigheid van het voortraject betrekt. In dat laatste geval vindt er een belangenafweging plaats als er gebreken kleven aan de ophouding. Die belangenafweging vindt echter plaats in het kader van de beoordeling of de bewaringsmaatregel rechtmatig is opgelegd en niet of de ophouding zelf al dan niet onrechtmatig is. De rechtbank komt, anders dan voorheen, tot de conclusie dat indien de ophouding op een verkeerde grondslag is opgelegd, dit reeds betekent dat de ophouding onrechtmatig is geweest.
4. Indien een bewaringsmaatregel op de verkeerde grondslag is opgelegd, is die maatregel ook onrechtmatig, ook al blijken uit het dossier voldoende feiten en omstandigheden op grond waarvan de maatregel op een andere grondslag rechtmatig had kunnen worden opgelegd.
De rechtbank merkt hierbij op dat de Afdelingsjurisprudentie over de belangenafweging die plaats moet vinden als er “gebreken” in het voortraject zijn vastgesteld, dus niet van toepassing is indien uitsluitend tegen de ophouding beroep wordt ingesteld en er geen inbewaringstelling is gevolgd aansluitend aan de beëindiging van de ophouding. Het is in dit geval dan ook niet relevant dat uit het dossier blijkt dat eiser wel op een andere grondslag had kunnen worden opgehouden en het is ook niet relevant dat de ophouding op beide grondslagen dezelfde maximale duur kent. De rechtbank komt, indien uitsluitend beroep is ingesteld tegen de ophouding, ook niet toe aan de beoordeling of de verschillende ophoudingsgrondslagen andere of meer bevoegdheden meebrengen voor verweerder en of deze bevoegdheden ook daadwerkelijk zijn aangewend.
5. De rechtbank kwalificeert een ophouding op een verkeerde grondslag dus als een onrechtmatige ophouding. Indien alleen beroep tegen de ophouding is ingesteld, kan dit tot een aanspraak op schadevergoeding leiden. Indien de ophouding is gevolgd door een bewaringsmaatregel, zal een ophouding die heeft plaatsgevonden op de verkeerde grondslag moeten worden betrokken bij een belangenafweging bij de rechtmatigheidsbeoordeling van de bewaringsmaatregel. In dat geval heeft een onrechtmatige ophouding niet steeds zonder meer tot gevolg dat de bewaring dus ook onrechtmatig is. Afhankelijk van een nadere beoordeling van alle concrete feiten en omstandigheden en met name, maar niet uitsluitend, indien er meerdere gebreken in het voortraject worden vastgesteld, kan dat echter wel leiden tot de conclusie dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd of onrechtmatig is geworden. De rechtbank volstaat dus met de vaststelling dat eiser op de verkeerde grondslag is opgehouden en de ophouding dus onrechtmatig is geweest.
6. De rechtbank overweegt vervolgens dat de vraag of aanspraak op schadevergoeding bestaat als het beroep tegen de ophouding gegrond wordt verklaard, alleen aan de orde komt als uitdrukkelijk om schadevergoeding wordt verzocht. In artikel 94, eerste lid, Vw is bepaald dat een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel zich tevens uitstrekt tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Deze bepaling ziet echter, naar het oordeel van de rechtbank, niet op de situatie dat beroep wordt ingesteld tegen de ophouding en de ophouding na beëindiging niet aansluitend is gevolgd door oplegging van een bewaringsmaatregel. Weliswaar is een besluit om iemand op te houden ook een besluit om tijdelijk de vrijheid te ontnemen. Artikel 94 Vw heeft echter alleen betrekking op vrijheidsontnemende maatregelen als bedoeld in de artikelen 6, 6a, 58, 59, 59a en 59b, Vw.
7. Eiser heeft evenwel uitdrukkelijk om schadevergoeding gevraagd, zodat de rechtbank die ook zal toekennen omdat de ophouding onrechtmatig is geweest. Ter zitting heeft de rechtbank met beide partijen besproken of zou moeten worden aangesloten bij de LOVS-bedragen zoals die bij wijze van uitgangspunt ook worden gehanteerd als een bewaringsmaategel onrechtmatig wordt geacht of dat er zou moeten worden gematigd vanwege de beperkte duur dat eiser is opgehouden. De rechtbank zal, anders dan voorheen in bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 22 april 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:6145), bij een onrechtmatige ophouding die heeft plaatsgevonden op het politiebureau in beginsel een bedrag van € 130,- toekennen. De in deze procedure niet overschreden maximale duur van de ophouding is weliswaar beperkt. Bij de opheffing van de bewaringsmaatregel wordt de dag van de opheffing echter ook betrokken bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding en ongeacht het tijdstip van de opheffing wordt die laatste dag als hele dag “meegeteld”. Eiser maakt dus ook aanspraak op schadevergoeding en de rechtbank zal bepalen dat dit een bedrag van € 130,- is.
8. Gemachtigde van eiser heeft ter zitting de vraag voorgelegd of de rechtbank de rechtmatigheid van de ophouding ook ambtshalve beoordeelt. Hoewel de rechtbank het altijd waardeert dat principiële rechtsvragen worden voorgelegd, zal de rechtbank zich (doorgaans) beperken tot het beoordelen van rechtsvragen die bespreking behoeven om een beslissing te kunnen nemen en om de uitspraak te kunnen motiveren. De beroepsgrond dat de ophouding onrechtmatig is slaagt echter, zodat overwegingen van de rechtbank om de rechtmatigheid van elk vrijheidsontnemend besluit op elke grondslag zo nodig ook ambtshalve te beoordelen, geen verband houden met de uitspraak in deze procedure. De rechtbank zal daarom in deze procedure ook niet nader ingaan op de opgeworpen rechtsvraag.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
10. De rechtbank stelt geen rechtsmiddel open omdat de uitspraak betrekking heeft op de wettelijke grondslag van de ophouding. Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld. Dit volgt uit artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3884), waarin de Afdeling zich onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep. Deze rechtbank en zittingsplaats had in de onderliggende uitspraak van 24 juni 2024 (NL24.23739, niet gepubliceerd) ten onrechte aan partijen medegedeeld dat zij hoger beroep konden instellen tegen de uitspraak van de rechtbank.
11. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 130,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.A.E. van de Venne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 8 november 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.