ECLI:NL:RBDHA:2024:6145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
NL24.14073
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige staandehouding en ophouding van vreemdeling tijdens Wav-controle

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de onrechtmatigheid van de staandehouding en ophouding van een Braziliaanse vreemdeling, eiser, door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser werd op 26 maart 2024 om 13:24 uur staande gehouden tijdens een controle op de Wet Arbeid Vreemdelingen (Wav). De rechtbank oordeelt dat de feitelijke toedracht van de staandehouding onvoldoende is onderbouwd in de processen-verbaal. De enkele vermelding dat de staandehouding plaatsvond in het kader van een Wav-controle biedt geen voldoende basis voor de aanhouding. De rechtbank stelt vast dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was, aangezien de aanhouding enkel was gebaseerd op het feit dat eiser op een fiets met een tas van Uber reed. De rechtbank concludeert dat de aanhouding en daaropvolgende ophouding onrechtmatig waren, en verklaart het beroep van eiser gegrond. Eiser ontvangt een schadevergoeding van € 25,- en de proceskosten worden vergoed tot een bedrag van € 875,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14073

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [V-nummer]), eiser,

(gemachtigde: mr. E. Schoneveld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiser opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser is aansluitend aan de ophouding niet in bewaring gesteld.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de ophouding en heeft op 16 april 2024 zijn beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op de beroepsgronden. Verweerder heeft bij brief van 18 april 2024 van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft het verzoek van eiser om uitspraak te doen zonder zitting ingewilligd en beide partijen hebben hun standpunten schriftelijk kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft het onderzoek op 19 april 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Braziliaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1986.
2. Eiser is op 26 maart 2024 om 13:44 uur opgehouden na een staandehouding. In de M105-A is vermeld dat de ophouding is geschied op grond van artikel 50, tweede lid, Vw en dat de ophouding omstreeks 17:45 uur is beëindigd en aan eiser, nadat een terugkeerbesluit en inreisverbod zijn opgelegd, een meldplicht is opgelegd.
3. In de M105 is onder meer het navolgende vermeld:
(…)

1 aanleiding vordering inzage identiteitsdocument

(…)
Op 26 maart 2024 waren wij, verbalisanten, belast met het uitvoeren van controle op grond
van de bij en krachtens de Wet Arbeid Vreemdelingen gegeven bepalingen. Het is ons,
verbalisanten, ambtshalve bekend dat bij het bedrijf Uber vreemdelingen van Braziliaanse
afkomst werken. Deze vreemdelingen hebben veelal geen verblijfsrechtelijke status hier
ten lande dan wel is het niet toegestaan te werken. Deze vreemdelingen werken dan op het
account van derden om bovenstaande onrechtmatige zaken te verdoezelen. Om 13.00 uur,
diezelfde dag, startten wij, verbalisanten de controle op de Gedemte Oude Gracht te hoogte
van het Verwulft te Haarlem. Wij hebben een bezorger gecontroleerd welke rechtmatig bleek en gerechtigd was arbeid verrichten. Dit bleek namelijk een man met de Poolse nationaliteit.
Om 13.24 uur, diezelfde dag, gaf ik,[…], een bezorger een stopteken. Hij had een groene
tas van Uber voor op zijn fiets. Ik legitimeerde mij met mijn politielegitimatie als politieambtenaar en deelde mede dat ik bezig was met een controle op de Wet Arbeid Vreemdelingen. Ik hoorde dat de bezorger mij mede deelde: No comprende.
(…)
Ik deelde de bezorger mede dat wij een controle uitvoerde op de Wet Arbeid Vreemdelingen en vorderde een identiteitsbewijs. Ik hoorde betrokkene verklaren dat hij uit Brazilië kwam en alleen een foto van zijn paspoort had in zijn telefoon. In de telefoon van betrokkene zag ik een foto van een paspoort op naam van [eiser] geboren [geboortedatum] 1986 te Sao Paulo. Ik zag dat het paspoort het volgende documentnummer had: [documentnummer], was afgegeven door de autoriteiten van Brazilië. Wij, verbalisanten, zagen dat de foto op het paspoort overeen kwam met de betrokkene welke voor ons stond.
Desgevraagd gaf de man aan illegaal in Nederland te verblijven.
(…)
In de M105-A is onder meer het navolgende vermeld:
(…)
Tijdens het identiteitsonderzoek is het volgende gebleken:
Deze persoon beschikte niet over een in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht
aangewezen document. Hij beschikte echter over andere personalia vermeldende documenten, namelijk:
·Nationaal Paspoort
(…)

7. VERBLIJFSRECHTELIJKE POSITIE

Gebleken is dat deze persoon geen rechtmatig verblijf heeft omdat deze:
· zich niet, dan wel niet onmiddellijk heeft gehouden aan het bepaalde krachtens en bij de
Vreemdelingenwet 2000, namelijk Zijn visumvrije termijn van 90 dagen heeft overschreden.
Betrokkene is op 28 september 2023 het Schengengebied binnen gekomen in Frankrijk.
· arbeid verrichtte in strijd met de Wet Arbeid Vreemdelingen, namelijk Betrokkene werkt op het account van een andere voor het bedrijf Uber.
(…)
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat in het proces-verbaal van aanhouding ten onrechte is vermeld dat de aanhouding heeft plaatsgevonden op grond van de Wet Arbeid Vreemdelingen (Wav). Volgens eiser is sprake van een verkapte vreemdelingrechtelijke aanhouding. Omdat geen sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf is de aanhouding en daarmee de ophouding onrechtmatig.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is geweest van een Wav-controle. Verweerder heeft in zijn reactie op de gronden toegelicht dat de ambtenaren die belast zijn met het toezicht op vreemdelingen ook zelfstandig bevoegd zijn om Wav-controles uit te voeren, maar dat ook geregeld integrale controles plaatsvinden waarin door verschillende diensten wordt samengewerkt. Verweerder heeft toegelicht dat bij zo’n samenwerking de Arbeidsinspectie zich richt op de werkgever en de vreemdelingendiensten op de werknemer/vreemdeling. Verweerder geeft aan dat de vermelding “ambtshalve bekend” in het proces-verbaal moet worden uitgelegd als dat de controle is uitgevoerd op basis van ervarings- en politiegegevens. Verweerder heeft voorafgaand aan het opstellen van de reactie op de beroepsgronden navraag gedaan bij de Avim en daaruit is gebleken dat er een grootschalig onderzoek loopt van de Arbeidsinspectie en de Avim naar de genoemde werkgever en zijn werknemers. Volgens verweerder is er geen sprake geweest van “zoeken naar illegalen” en heeft de aanhouding ook geen discriminatoir karakter omdat ook een Poolse onderdaan is aangehouden.
5. De rechtbank overweegt dat uit de verslaglegging in de processen-verbaal zoals die zijn opgenomen in de M105 en de M105-A niet blijkt dat “er een grootschalig onderzoek loopt van de Arbeidsinspectie en de Avim naar de genoemde werkgever en zijn werknemers”. Er is in de M105 niets gerelateerd over een onderzoek bij Uber. Weliswaar zullen werknemers die in dienst zijn bij Uber niet snel worden aangetroffen in een kantoor of bedrijfslocatie als de Arbeidsinspectie de werkgever controleert. Het werk dat door werknemers van Uber wordt verricht wordt naar zijn aard immers “op straat” verricht. Dit betekent echter niet dat hieruit zonder meer kan worden afgeleid dat een staandehouding van een persoon die op een fiets rijdt waarop een tas met het logo van Uber zit, een staandehouding is op grond van de Wav. Juist omdat ambtshalve bekend zou zijn dat Uber vreemdelingen van Braziliaanse afkomst die veelal geen verblijfsrechtelijke status hier ten lande hebben in dienst heeft, kan het aanhouden van iemand waarvan als enige kenmerk om hiertoe over te gaan is vermeld dat deze persoon fietste op een fiets met daarop een tas van Uber, dit ook wijzen op vreemdelingrechtelijk toezicht.
Er is geen aanvullend proces-verbaal opgemaakt waarin is gerelateerd dat sprake is van een onderzoek en wanneer, hoe lang en waar controles “op straat” worden uitgevoerd en wat de bevindingen van deze controles zijn geweest. De feitelijke toedracht en de aanleiding van de staandehouding blijken dus onvoldoende uit de slechts twee processen-verbaal die zijn opgemaakt. De enkele vermelding dat de staandehouding plaatsvond in het kader van een Wav-controle en het zonder nadere toelichting vermelden dat ambtshalve bekend is dat “bij het bedrijf Uber vreemdelingen van Braziliaanse afkomst werken en deze vreemdelingen veelal geen verblijfsrechtelijke status hier ten lande hebben” verschaft geen enkele toelichting over de aanleiding om juist op dat moment en op die locatie personen aan te houden. Het is ook niet duidelijk hoeveel personen zijn staande gehouden en op grond van welke gedragingen de keuze is gemaakt om tot staandehouding over te gaan. Dat er ook een Poolse onderdaan op die locatie omstreeks diezelfde tijd zou zijn staandegehouden is onvoldoende om als onderbouwing te dienen voor het standpunt dat sprake is geweest van een Wav-controle en staandehouding.
6. De rechtbank stelt vast dat onvoldoende duidelijk uit de processen-verbaal blijkt dat sprake is van het aanwenden van bevoegdheden op grond van de Wav en kwalificeert de aanhouding en ophouding daarom als het hebben aangewend van vreemdelingrechtelijke bevoegdheden. Eiser heeft dit terecht aangedragen en heeft in aanvulling daarop terecht aangegeven dat er uit het dossier niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. De rechtbank overweegt dat het op de openbare weg fietsen op een fiets waarop een tas met het logo van Uber is bevestigd hiertoe onvoldoende is. Het proces-verbaal van staandehouding vermeldt geen andere feiten en omstandigheden waarbij de rechtbank opmerkt dat de vermelding dat ambtshalve bekend zou zijn dat bij het bedrijf Uber vreemdelingen van Braziliaanse
afkomst werken en deze vreemdelingen veelal geen verblijfsrechtelijke status hier
ten lande hebben niet is geconcretiseerd of nader is toegelicht.
7. De rechtbank concludeert dat uit de verslaglegging in de processen-verbaal niet kan worden afgeleid dat eiser is staandegehouden op grond van de Wav. De rechtbank kwalificeert de aanhouding daarom als vreemdelingrechtelijk. Er is geen aanvullend proces-verbaal opgemaakt en de rechtbank sluit niet uit dat dat verband houdt met de omstandigheid dat er geen inbewaringstelling heeft plaatsgevonden.
Verweerder heeft er ook voor gekozen om na instellen van het beroep en het kennisnemen van de beroepsgronden geen aanvullend proces-verbaal op te laten maken. Het enkel vermelden in een brief aan de rechtbank dat navraag is gedaan bij de Avim, is onvoldoende om de feitelijke toedracht en de grondslag van de aanhouding en ophouding nader toe te lichten. Indien door de autoriteiten bevoegdheden worden aangewend om onder meer de bewegingsvrijheid van een individu te beperken, dient het aanwenden van deze bevoegdheid te worden vastgelegd in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal.
8. Het voorgaande betekent dat de rechtbank moet beoordelen of er sprake is geweest van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf en dit als grondslag heeft kunnen dienen voor de aangewende bevoegdheden. Ook dit kan niet worden vastgesteld op grond van het dossier. De rechtbank stelt derhalve gelet op de inhoud van het dossier vast dat eiser onrechtmatig is staandegehouden en dit, gelet op de concrete omstandigheden van het geval en met name de ontoereikende verslaglegging in de processen-verbaal, de daaropvolgende ophouding ook onrechtmatig heeft gemaakt. Het beroep is dus gegrond.
9. Eiser is op 26 maart 2024 om 13.24 uur staande gehouden, vervolgens opgehouden en omstreeks 17:45 uur heengezonden. Gelet op het onrechtmatige karakter van deze handelingen en gelet op de tijd die eiser hierdoor in zijn vrijheid is beperkt, acht de rechtbank een schadevergoeding van € 25,- passend bij wijze van compensatie. De rechtbank zal ook een proceskostenveroordeling uitspreken en daarbij uitgaan van de standaardmatig toegekende bedragen en punten.
10. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 25,-, te betalen door de griffier;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.M.M.F. Roijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 22 april 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open..