ECLI:NL:RBDHA:2024:18266

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
NL24.18623
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen geregistreerde geboortedatum in asielprocedure

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de door verweerder geregistreerde geboortedatum. Eiser heeft op 19 juli 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend en daarbij [geboortedag] 2007 als geboortedatum opgegeven. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 24 april 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure ingewilligd met de geboortedatum van 19 mei 2004. De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2024 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van verweerder aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet ter zitting verschenen.

Verweerder heeft het relevante element van eisers illegale uitreis uit Eritrea geloofwaardig gevonden, maar twijfelt aan de geboortedatum die eiser in Nederland heeft opgegeven. Eiser heeft niet aannemelijk kunnen maken dat de door Italië geregistreerde geboortedatum niet klopt. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling op 9 oktober 2024 uitspraak heeft gedaan over de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel bij de beoordeling van de leeftijd van de vreemdeling. Deze uitspraak is gedaan na de zitting, waardoor partijen zich hier niet over hebben kunnen uitlaten. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom van de door eiser in Italië opgegeven geboortedatum moet worden uitgegaan.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit van 24 april 2024 en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten van € 875,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18623

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Jhingoer),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M. van Boheemen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de door verweerder geregistreerde geboortedatum. Eiser heeft op 19 juli 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend en daarbij
[geboortedag] 2007 als geboortedatum opgegeven. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 24 april 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure ingewilligd [1] met de geboortedatum van 19 mei 2004.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 2007 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Eiser stelt dan ook minderjarig te zijn en dat de door verweerder geregistreerde geboortedatum niet juist is.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft het relevante element van eisers illegale uitreis uit Eritrea geloofwaardig gevonden. Het relevante element van identiteit, nationaliteit en herkomst heeft verweerder deels geloofwaardig gevonden. Verweerder stelt zich hiervoor op het standpunt dat eiser een andere geboortedatum in Nederland heeft opgegeven dan door Italië is geregistreerd, waarbij verweerder gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel van de in Italië geregistreerde datum uitgaat en eiser meerderjarig acht [2] . Eiser heeft daarbij niet aannemelijk kunnen maken dat de door Italië geregistreerde geboortedatum niet klopt. Verweerder heeft daarom eiser geregistreerd met als geboortedatum 19 mei 2004. De doopakte die eiser heeft overgelegd weegt wel in positieve zin mee omdat dit de door eiser in Nederland opgegeven datum bevestigt, maar het document geldt niet als identificerend document volgens de Vreemdelingencirculaire [3] omdat een pasfoto en een geboorteplaats ontbreken. Bovendien kan het document niet op echtheid worden gecontroleerd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij belang heeft bij een juiste registratie van zijn geboortedatum in verband met de coa-opvang en de mogelijkheden tot gezinshereniging. Ten tijde van de asielaanvraag was eiser minderjarig wat duidelijk blijkt uit de doopakte. Italië heeft daarbij volgens de verklaring van eiser geen juiste registratie gedaan waardoor hier niet van uitgegaan kan worden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling [4] op 9 oktober 2024 uitspraak heeft gedaan over de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel bij de beoordeling van de leeftijd van de vreemdeling. Daarbij is de Afdeling onder meer tot de conclusie gekomen dat verweerder zich niet kan beroepen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel als hij bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling een leeftijdsregistratie in een andere EU-lidstaat betrekt. Deze uitspraak is gedaan na de zitting zodat partijen zich hier niet over hebben kunnen uitlaten. De rechtbank stelt echter vast dat in de zaak van eiser sprake is van twijfel over de minderjarigheid en de motivering in het bestreden besluit steunt op het uitgangspunt dat verweerder gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit mag gaan van de in Italië geregistreerde geboortedatum. Gelet op deze omstandigheden en het feit dat door de Afdeling een duidelijke lijn wordt uiteengezet die afwijkt van de eerdere jurisprudentie, zal de rechtbank zonder heropening meteen uitspraak doen met inachtneming van deze uitspraak.
5. Naar oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval van de door eiser in Italië opgegeven geboortedatum moet worden uitgegaan.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:46 van de Awb (Algemene wet bestuursrecht). Dit betekent dat het besluit een motiveringsgebrek bevat en niet in stand kan blijven. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten, om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen.
6.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak en in het bijzonder de genoemde uitspraak van de Afdeling.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een wegingsfactor 1). [5]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 24 april 2024;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
P.J.J. Schaap, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw (Vreemdelingenwet 2000).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1654.
3.Zie paragraaf C1/4.3 van de Vc (Vreemdelingencirculaire C (2000))
4.De uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992.
5.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.