ECLI:NL:RBDHA:2024:18212

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
23/6594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om rectificatie en verwijdering van politiegegevens op grond van de Wet politiegegevens (Wpg) na vrijspraak

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser met betrekking tot zijn verzoek om rectificatie en verwijdering van politiegegevens op grond van de Wet politiegegevens (Wpg). Eiser, woonachtig in Curaçao, heeft tijdens carnaval in Breda een willekeurige pas aan een vriend gegeven om te testen of de slagboom van de Koninklijke Militaire Academie (KMA) open zou gaan. Dit leidde tot zijn aanhouding en een strafbeschikking, waartegen hij verzet aantekende. De militaire politierechter sprak hem vrij van het ten laste gelegde feit. Eiser verzocht de minister van Defensie om verwijdering van de politiegegevens, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing terecht was, omdat de verwerking van de gegevens niet onrechtmatig was en de noodzaak voor registratie bleef bestaan, ondanks de vrijspraak. Eiser stelde dat de registratie in het politiesysteem nog steeds hinderlijk was, maar de rechtbank concludeert dat de gegevens relevant blijven voor de uitvoering van de politietaak. De rechtbank wijst erop dat de gegevens niet onmiddellijk vernietigd hoeven te worden na een vrijspraak, tenzij aan specifieke voorwaarden wordt voldaan. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor eiser geen griffierecht terugkrijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6594

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], Curaçao, eiser

(gemachtigde: J.C. Kwakernaak),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Toonders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser met betrekking tot zijn verzoek om rectificatie en verwijdering van politiegegevens op grond van de Wet politiegegevens (Wpg).
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 22 augustus 2023 afgewezen.
1.2
Eiser heeft op grond van artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met de bij de Awb behorende bijlage 1 rechtstreeks beroep ingesteld tegen dit besluit.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Na een daartoe strekkend verzoek van verweerder, heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank beslist dat de beperkte kennisname van een gedeelte van de door verweerder ingezonden stukken gerechtvaardigd is. Eiser heeft de rechtbank toestemming gegeven deze stukken in te zien.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op 22 februari 2020 tijdens carnaval in Breda bij wijze van grap een willekeurige pas uit zijn portemonnee aan een vriend gegeven om te zien of de slagboom van de Koninklijke Militaire Academie (KMA) open zou gaan. Bij de dienstdoende beveiliger bestond het vermoeden dat de vriend de defensiepas van eiser tegen de paslezer had gehouden. Hierop zijn eiser en zijn vriend aangehouden op verdenking van het plegen van artikel 136, eerste lid, van het Wetboek van Militair Strafrecht (WvMSr) en/of artikel 231, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (WvSr). Eiser heeft daarna een strafbeschikking ontvangen omdat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan het ter beschikking stellen van een reisdocument/identiteitsbewijs aan een derde (artikel 231, eerste lid, van het WvSr). Eiser heeft hiertegen verzet aangetekend en de militaire politierechter heeft hem vervolgens van het ten laste gelegde feit vrijgesproken. Tegen deze vrijspraak is geen hoger beroep aangetekend. Eiser heeft verweerder verzocht de politiegegevens omtrent dit incident te verwijderen. Mocht verweerder niet tot verwijdering overgaan, dan verzoekt eiser om rectificatie van de gegevens. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder het verzoek terecht heeft afgewezen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt dat verweerder geen (juist) antwoord geeft op het ingediende verzoek. De registratie in het politiesysteem BPS en in BVI-ID kunnen nog altijd vrijelijk door opsporingsambtenaren worden benaderd, ondanks dat zijn rol is aangepast van verdachte naar betrokkene. De noodzaak voor de verwerking van zijn gegevens is komen te vervallen door de vrijspraak door de militaire politierechter. Verweerder stelt ten onrechte dat eiser geen hinder zal ondervinden van de antecedenten bij het inreizen van Nederland. Bij controle en bevraging kan hij namelijk ten onrechte de classificering “vervalser van een reispas” (lees: paspoort) krijgen. Verder voert eiser aan dat het bestreden besluit een aantal feitelijke onjuistheden bevat en betoogt hij dat verweerder met het bestreden besluit op de stoel van de politierechter is gaan zitten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Met verweerder merkt de rechtbank op dat eiser geen verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens heeft gedaan. [1] Eiser heeft direct verzocht om het vernietigen van zijn antecedenten, dan wel het rectificeren van de politiegegevens, dan wel het opnemen van de vrijspraak bij de politiegegevens. Het bestreden besluit bevat geen overzicht van de politiegegevens die verweerder heeft verwerkt, maar uitsluitend een samenvatting. Op zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat inderdaad geen verzoek om inzage is gedaan; in het kader van de strafzaak heeft eiser het strafdossier ontvangen, eiser neemt aan dat de verwerkte gegevens op die stukken zien.
6. Op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wpg heeft een betrokkene het recht op rectificatie van de hem betreffende onjuiste politiegegevens en het recht om onvolledige politiegegevens te laten aanvullen. Betrokkene kan op grond van het tweede lid van datzelfde artikel verzoeken om vernietiging van de politiegegevens indien de gegevens in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt of om te voldoen aan een wettelijke verplichting. Voor zover het verzoek betrekking heeft op feiten, is het aan de verzoeker om aannemelijk te maken dat deze feiten onjuist zijn. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is het in dit artikel neergelegde correctierecht niet bedoeld om indrukken, meningen en conclusies, waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen te corrigeren of te verwijderen. [2] Er geldt bovendien slechts een verplichting tot vernietiging als aan een van de voorwaarden - strijd met een wettelijk voorschrift of om te voldoen aan een wettelijke verplichting - wordt voldaan. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat met een verzoek om verwijdering niet kan worden bereikt dat die gegevens ook direct worden vernietigd. Uit artikel 14, eerste lid, van de Wpg volgt dat verwijderde gegevens nog vijf jaar bewaard blijven.
7. De rechtbank stelt voorop dat de verkrijging en verwerking van de gegevens van eiser destijds niet feitelijk onjuist of onrechtmatig zijn geweest. Eiser was immers verdachte van een strafbaar feit, waarvoor dergelijke gegevens ingevolge de Wpg kunnen worden opgenomen. De verwerking van politiegegevens eiser betreffende, die in het kader van het strafrechtelijk onderzoek hebben plaatsgevonden, vond zijn rechtsgrond in artikel 8 van de Wpg, namelijk in de uitvoering van de dagelijkse politietaak. Voorgaande maakte dat, in het kader van die uitvoering van de politietaak, er de noodzakelijkheid bestond om politiegegevens eiser betreffende te verwerken.
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat het besluit inhoudelijk niet zou kloppen omdat hij is vrijgesproken en zich niet schuldig zou hebben gemaakt aan enig strafbaar feit. Daarbij verwijst eiser naar de samenvatting die verweerder in het besluit geeft. Anders dan eiser meent wordt hiermee niet bedoeld dat eiser op verkeerde gronden is vrijgesproken. Het betreft immers enkel een samenvatting van de verwerkte politiegegevens, te weten de mutaties waarin is vastgelegd wat ten tijde van de gebeurtenis is geconstateerd. Latere bevindingen, die niet door de verbalisanten of andere beambten van de KMar zijn geconstateerd, maken hiervan geen deel uit.
9. Voorts heeft verweerder te kennen gegeven dat, om eiser tegemoet te komen, zijn status is aangepast van ‘verdachte’ naar ‘betrokkene’, nu hij is vrijgesproken door de militaire politierechter van het hem ten laste gelegde artikel 231, eerste lid, van het WvSr. Eiser is uiteindelijk niet vervolgd voor artikel 136, eerste lid, van het WvMSr. Verweerder heeft toegelicht dat hij de status van eiser in het kader van dat artikel niet heeft aangepast naar ‘betrokkene’. De rechtbank overweegt dat hiertoe ook geen wettelijke verplichting bestond voor verweerder en ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder de gegevens anderszins had moeten wijzigen.
10. Verder betoogt eiser dat, nu hij is vrijgesproken, de noodzaak voor de verwerking van zijn gegevens is komen te ontbreken en dat de gegevens om die reden in zijn geheel moeten worden verwijderd. De rechtbank volgt eiser niet. Zo heeft verweerder ter zitting terecht gesteld dat de gegevens nog altijd van belang zijn in het kader van de uitvoering van de dagelijkse politietaak, waarbij de KMar (ook achteraf) op de hoogte moet zijn van incidenten die hebben plaatsgevonden en waarbij de geregistreerde gegevens als rechtvaardiging kunnen dienen voor het handelen door verweerder. Als verweerder dergelijke gegevens niet zou mogen registreren of als deze verwijderd zouden moeten worden, dan zou dat zijn informatiepositie te zeer beperken. De rechtbank overweegt verder dat uit een vrijspraak niet zonder meer voortvloeit dat de over dat feit geregistreerde gegevens niet langer mogen worden bewaard. Zoals genoemd geldt slechts een verplichting tot vernietiging als aan een van de voorwaarden van artikel 28, tweede lid, van de Wpg - strijd met een wettelijk voorschrift of om te voldoen aan een wettelijke verplichting - wordt voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan geen sprake. Dit betekent overigens niet dat de gegevens voor altijd bewaard blijven. Verweerder heeft in het bestreden besluit gewezen op de bewaartermijnen zoals deze gelden op grond van de Wpg.
11. Eiser wijst verder nog op de mogelijke gevolgen van de verwerkte gegevens. In reactie daarop stelt verweerder dat de omstandigheid dat eiser betrokken is geweest bij een incident doorgaans geen reden is om iemand bij het in- of uitreizen van Nederland aan een nadere controle te onderwerpen of anderszins actie te ondernemen. Eiser heeft tot op heden ook geen nadeel ondervonden. Voor zover eiser al nadeel zou ondervinden van de politiegegevens, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ook geen beslissingsruimte om op grond van een belangenafweging het verzoek alsnog toe te wijzen. [3] Wat eiser hieromtrent aanvoert, leidt dus niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het verzoek terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 25 van de Wpg.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3002.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2509, r.o. 7.1 laatste alinea.