ECLI:NL:RBDHA:2024:18051

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
NL24.34100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Nigeriaan door minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser had op 28 november 2022 een aanvraag ingediend, maar deze werd op 28 augustus 2024 afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister bevoegd was om het besluit te nemen, ondanks dat het ondertekend was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelt dat het besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden gepasseerd. Eiser betoogde dat de minister ten onrechte het nieuwe beleid voor de beoordeling van asielaanvragen had toegepast, maar de rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat het nieuwe beleid onmiddellijk van toepassing was.

Eiser heeft zijn asielrelaas gebaseerd op bedreigingen door een cult waar zijn overleden broer leider van was. De rechtbank oordeelt dat de minister de geloofwaardigheid van eisers verklaringen terecht in twijfel heeft getrokken, omdat eiser geen objectieve documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn asielmotieven. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen als ongegrond, en dat eiser geen recht heeft op proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, en is openbaar gemaakt op 1 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34100

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en heeft op 28 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 28 augustus 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de ongegrondverklaring van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de minister bevoegd om het bestreden besluit te nemen?
3. Eiser betoogt dat de minister het bestreden besluit onbevoegd heeft genomen. Hij heeft dit betoog ter zitting nader aangevuld. Volgens eiser is het huidige mandaatbesluit niet zo uitvoerig als de vorige mandaatbesluiten, de minister benoemt in het mandaatbesluit niet aan wie welke bevoegdheden worden gemandateerd. Daarnaast is het bestreden besluit ondertekend door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en niet door de minister van Asiel en Migratie. Dit terwijl het bestreden besluit op 28 augustus 2024 is genomen en de bevoegdheid per 2 juli 2024 is overgegaan op de minister. Het moet voor eiser duidelijk zijn door wie het bestreden besluit is genomen, daarom kan dit gebrek – zeker door het tijdsverloop – niet langer met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden gepasseerd.
3.1.
Op de zitting heeft de minister erkend dat het besluit ten onrechte is genomen (ondertekend) namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De bevoegdheid tot het nemen van besluiten ligt sinds 2 juli 2024 alleen bij de minister, daarom is er sprake van een gebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren en verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 september 2024. [2] In deze uitspraak is ook ingegaan op de door eiser genoemde mandaatregeling. De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel en merkt verder op dat de minister in de zaak van eiser op de zitting heeft aangegeven dat het bestreden besluit voor zijn rekening komt. Gelet op de aard van het gebrek ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister eisers asielaanvraag ten onrechte beoordeelt volgens het nieuwe beleid?
4. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte toepassing heeft gegeven aan het nieuwe beleid, neergelegd in werkinstructie (WI) 2024/6, voor het beoordelen van de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas. Volgens eiser had de minister bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas nog het oude beleid, neergelegd in WI 2014/10, moeten toepassen. Het nieuwe beleid is namelijk op 1 juli 2024 in werking getreden. De minister heeft het bestreden besluit wel na de inwerkingtreding van het nieuwe beleid, op 28 augustus 2024, genomen, maar eiser heeft al op 28 november 2022 een asielaanvraag ingediend. Als de minister tijdig op zijn asielaanvraag had beslist was er toepassing gegeven aan het oude, gunstigere, beleid.
4.1.
De rechtbank volgt het door de minister ter zitting ingenomen standpunt dat het nieuwe beleid met onmiddellijke ingang van toepassing is en oordeelt dat de minister het bestreden besluit in lijn met het nieuwe beleid – WI 2024/6 - mocht nemen. Het uitgangspunt is in het bestuursrecht immers dat een besluit wordt genomen op basis van het op dat moment geldende beleid. Dat kan anders zijn als er sprake is van overgangsrecht of als dat uit (andere) wetgeving volgt, maar dat is bij het beslissen op asielaanvragen niet het geval. De beroepsgrond slaagt niet.
Het asielrelaas
5. Eiser legt aan zijn asielaanvraag – samengevat - ten grondslag dat zijn broer leider was van de [organisatie]. Omdat de broer van eiser is overleden, wil de cult dat eiser de rol van zijn broer overneemt. Eiser is daarom meerdere keren bedreigd. Zijn winkel en zijn huis zijn vernield en leden van de cult hebben eiser aangevallen met een machete. Ook hebben ze gedreigd om eiser te vermoorden als hij geen lid van de cult wordt. Dit is voor eiser de aanleiding geweest om Nigeria te verlaten.
5.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- De problemen met de [organisatie];
De minister acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Eiser heeft zijn identiteit en nationaliteit weliswaar niet aangetoond met documenten, maar de minister houdt in deze procedure de door eiser zelf genoemde persoonsgegevens aan. De minister acht het asielmotief problemen met de [organisatie] niet geloofwaardig. Eiser heeft zijn verklaringen in de eerste plaats niet onderbouwd met objectieve documenten die zijn asielmotief volledig onderbouwen. De minister heeft verder beoordeeld of het asielmotief alsnog geloofwaardig is en beantwoord deze vraag ontkennend. Eiser voldoet namelijk niet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) want zijn verklaringen vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel. Volgens de minister heeft eiser onvoldoende gedetailleerd verklaard over de cult en de rol van zijn broer daarin, en over het overlijden van zijn broer. Daarbij vindt de minister het vreemd dat eiser naar de politie zou zijn gegaan terwijl hij zelf heeft verklaard dat die samenspannen met de cult en hem niet zullen helpen, en dat eiser naar het ziekenhuis gaat en daarna weer terug naar huis terwijl hij weet dat de cult hem aan het zoeken is.
Vormen eisers verklaringen een samenhangend en aannemelijk geheel?
6. Niet in geschil is dat eiser het asielmotief over de problemen met de cult niet met objectieve documenten heeft onderbouwd. Wel in geschil is of eisers verklaringen een samenhangend en aannemelijk geheel vormen.
Gedetailleerder verklaren over de cult en doorvragen naar overlijden broer
6.1.
Eiser betoogt dat de minister ten onrechte stelt dat van hem mag worden verwacht dat hij gedetailleerder over de cult en rol van zijn broer binnen de cult kan verklaren. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dit redelijkerwijs van eiser verwacht mag worden. Eiser was namelijk geen lid van de geheime cult en zijn broer wilde niet dat hij zou toetreden. Ook gelden er voor cultleden strikte regels met betrekking tot geheimhouding en is niet gebleken dat voor eisers broer andere regels golden. Eiser had geen zicht op de activiteiten van zijn broer binnen de cult omdat zijn broer periodes van huis was en eiser had hier ook geen interesse in. Hij leidde zijn eigen leven met een eigen sociaal netwerk, wekelijks kerkbezoek en een eigen winkel. Pas na het overlijden van zijn broer werd hij bedreigd door de cult. Daarnaast stelt de minister zich ten onrechte op het standpunt dat het uiterst bevreemdend is dat eiser geen verdere vragen heeft gesteld over het overlijden van zijn broer. De minister heeft in het nader gehoor echter niet doorgevraagd naar de omstandigheden rondom het overlijden, de contacten met [naam] en binnen welke periode na het overlijden van zijn broer eiser zelf in de problemen is gekomen.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat van eiser verwacht mag worden dat hij gedetailleerder kan verklaren. Eisers broer had immers een belangrijke rol binnen de cult en het overlijden van eisers broer en de bedreiging door de cult vormen de kern van eisers asielrelaas. De minister verwacht niet ten onrechte dat eiser meer details kan geven over wat de cult doet en waar zij voor staan. Eiser woonde immers samen met zijn broer, hierdoor verwacht de minister niet ten onrechte dat eiser meer over de rol van zijn broer binnen de cult kan verklaren. Hierbij is van belang dat eiser zelf heeft verklaard dat het gebruikelijk is dat familieleden een overleden cult-lid vervangen. Dan heeft de minister het vreemd kunnen achten dat zijn broer hem daar niets over zou vertellen. Eiser stelt op de zitting weliswaar dat hij gehandicapt is aan zijn arm waardoor duidelijk was dat hij zijn broer niet kon opvolgen en zijn broer dit ook niet wilde. Eiser heeft dit standpunt echter niet nader onderbouwd of toegelicht waarom hij als broer van een van de cultleiders zijn broer niet zou moeten of kunnen vervangen. Daarbij verhoudt de stelling dat het duidelijk was dat hij zijn broer niet kon opvolgen en daarom ook niet voorbereid behoefde te worden, zich ook niet met de stelling dat de cult, waarvan zijn broer leider was, kennelijk wél meende dat hij zijn broer moest opvolgen. Daarnaast is van belang dat de beste vriend van eisers broer, [naam], bij hen woonde en ook lid was van de cult. Ook was [naam] bezorgd over eiser en raadde hem aan om Nigeria te verlaten. De minister stelt daarom niet ten onrechte dat eiser en [naam] elkaar kenden en een band hadden, en het daarom bevreemdend is dat eiser niet aan de beste vriend van zijn broer heeft gevraagd hoe zijn broer om het leven is gekomen. Het betoog van eiser dat de minister niet zou hebben doorgevraagd slaagt niet. Ter onderbouwing verwijst de rechtbank naar de volgende passage:
Pagina 20 nader gehoor:

Wie was de beste vriend van uw broer over wie u vertelde?’Antwoord eiser: ‘
[naam]’. [3]
‘Was dat ook de vriend die bij u thuis kwam eten?’Antwoord eiser: ‘
Ja’.
‘Heeft hij aan u verteld wie uw broer om het leven hebben gebracht?Antwoord eiser:
‘Nee, dat heeft hij niet verteld. Hij vertelde alleen dat er een vechtpartij was
tussen twee groepen’.
‘Heeft hij verteld wat er toen gebeurd is’.Antwoord eiser: ‘
Nee’.
Hieruit blijkt dat de minister wel heeft gevraagd naar wat eiser wist van het overlijden van zijn broer en wat [naam] hem heeft verteld. De beroepsgrond slaagt niet.
Ongestoord verblijf in het ziekenhuis, tijdelijk bezoek aan huis, en bescherming politie
7. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte stelt dat omdat eiser heeft verklaard dat de cult hem overal in Nigeria kan vinden, ervan mag worden uitgegaan dat ze eiser ook in het ziekenhuis hadden kunnen opsporen. Eiser betoogt dat de minister zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt stelt dat het ongerijmd is dat eiser teruggaat naar zijn huis, terwijl hij weet dat de cult op de hoogte is van waar hij woont. Dat eiser een risico nam of dat het wellicht een onverstandige keuze was om terug te keren, maakt alleen nog niet dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat de terugkeer van eiser naar zijn woning ongerijmd en ongeloofwaardig is. De minister heeft eisers belangen om terug te keren naar zijn huis niet in de beoordeling betrokken en niet gekeken naar de voorzorgsmaatregelen die eiser heeft genomen. Daarnaast betoogt eiser dat de minister ten onrechte niet geloofwaardig acht dat hij naar de politie is gestapt, terwijl eiser ook vreest dat de cult daar handlangers heeft. Hij had namelijk geen alternatief, omdat er geen andere instanties zijn die eiser kunnen beschermen.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser in het nader gehoor zelf heeft verklaard dat de cult eiser overal in Nigeria zou kunnen vinden en dat de dreiging voor de cult daarom overal geldt. Eiser heeft echter een maand in het ziekenhuis verbleven en is daar niet gevonden. Gelet op eisers eigen verklaringen verwacht de minister daarom niet ten onrechte dat de cult eiser ook kan vinden tijdens zijn ziekenhuisverblijf. Daarnaast stelt de minister niet ten onrechte dat eiser betoogt dat hij is aangevallen door de cult en dat hij vreest voor zijn leven, waardoor het ongerijmd is dat eiser teruggaat naar zijn woning om spullen te halen als de cult weet waar hij woont. Verder stelt de minister zich op de zitting terecht op het standpunt dat als uitgangspunt geldt dat een vreemdeling eerst zelf bescherming zoekt bij de eigen autoriteiten, in het geval de minister het asielrelaas geloofwaardig acht. Het asielmotief van eiser wordt echter niet geloofwaardig geacht. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser stelt dat hij te vrezen heeft voor de cult, dat de cult handlangers heeft bij de politie die hen vertellen over eventuele aangiften en die de cult beschermen tegen vervolging. Het is– ongeacht de vraag tot welke instantie eiser zich anders kan wenden voor bescherming – ongeloofwaardig dat hij bescherming bij de politie zoekt terwijl hij zelf zegt dat dit enerzijds gevaarlijk is omdat dit aan de cultleden wordt doorverteld, en anderzijds geen zin heeft omdat de politie de cult toch beschermt.
Litteken nek en aanleiding FMO onderzoek
8. Eiser betoogt dat het litteken in zijn nek bewijs vormt voor zijn asielrelaas. De minister heeft ten onrechte niet onderzocht en geen aanleiding gezien om een Forensisch Medisch Onderzoek (FMO onderzoek) op te starten. Het FMO kan door het verrichten van medisch onderzoek vaststellen of de verwonding in eisers nek is aangebracht met een machete en of dit is gebeurd in lijn met de verklaringen die eiser hierover heeft afgelegd.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank ziet de minister terecht geen aanleiding om een FMO onderzoek uit te laten voeren. De minister kan namelijk een FMO onderzoek uitvoeren om de causaliteit tussen een litteken of verwonding en het asielrelaas vast te stellen. Uit het beleid dat is neergelegd in paragraaf C1/4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), volgt dat de minister bij het vaststellen of een FMO onderzoek relevant is kijkt naar verschillende omstandigheden. Het gaat dan onder andere om de vraag of de uitslag van een FMO onderzoek van doorslaggevend belang is voor de beslissing op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister stelt zich op het standpunt dat eisers asielmotief op basis van zijn verklaringen ongeloofwaardig is. Dat maakt dat de vaststelling hoe het litteken in eisers nek tot stand is gekomen – anders dan eiser op de zitting heeft betoogd - niet doorslaggevend is voor de beslissing op eisers asielaanvraag. Het litteken in eisers nek kan immers allerlei oorzaken hebben, ook als het door een machete zou zijn aangebracht. De minister heeft ter onderbouwing van dit standpunt op de zitting terecht verwezen naar de uitspraken van de Afdeling van 7 juni 2022 [4] en 25 augustus 2014 [5] . Uit de Afdelingsuitspraak van 7 juni 2022 volgt namelijk dat de minister bij de vraag of er een FMO onderzoek moet worden uitgevoerd beoordelingsruimte toekomt. De minister vormt bij de vraag of een FMO onderzoek moet worden uitgevoerd vaak een voorlopig oordeel over het asielrelaas en de geloofwaardigheid daarvan. Uit de uitspraak van 25 augustus 2014 volgt dat, omdat de minister de aanleiding voor de gestelde mishandelingen gemotiveerd ongeloofwaardig had geacht, er geen nadere beoordeling hoefde plaats te vinden van het litteken en de klachten van de vreemdeling. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de ongegrondverklaring van eisers asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Rb. Den Haag, zp. Arnhem van 18 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:15520.
3.De rechtbank stelt vast dat schrijfwijze van de naam van de vriend van eisers broer in het nader gehoor afwijkt van de schrijfwijze in het besluit. De rechtbank houdt in de uitspraak de schrijfwijze van de minister in het besluit aan.
4.ABRvS van 7 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1584.
5.ABRvS van 25 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3262.