ECLI:NL:RBDHA:2024:17956
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvragen en voorlopige voorzieningen in het kader van Dublin-overdracht naar Bulgarije
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2024, worden de beroepen van twee Syrische eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De rechtbank behandelt ook de verzoeken om voorlopige voorzieningen. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Bulgarije als verantwoordelijk land is aangewezen. De rechtbank oordeelt dat de beroepen kennelijk ongegrond zijn, omdat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de overdracht aan Bulgarije hen in een situatie zou brengen die in strijd is met hun mensenrechten, zoals vastgelegd in artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De rechtbank wijst erop dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank stelt vast dat de Bulgaarse autoriteiten in het algemeen voldoen aan de vereisten van de Dublinverordening en dat er geen reden is om aan te nemen dat de eisers bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten van de minister zorgvuldig zijn genomen en voldoende gemotiveerd zijn.
De verzoeken om voorlopige voorzieningen worden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beroepen ongegrond zijn verklaard. De rechtbank benadrukt dat de eisers geen recht hebben op vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.