ECLI:NL:RBDHA:2024:17956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
NL24.36375, NL24.36376, NL24.36379 en NL24.36380
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en voorlopige voorzieningen in het kader van Dublin-overdracht naar Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2024, worden de beroepen van twee Syrische eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De rechtbank behandelt ook de verzoeken om voorlopige voorzieningen. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Bulgarije als verantwoordelijk land is aangewezen. De rechtbank oordeelt dat de beroepen kennelijk ongegrond zijn, omdat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de overdracht aan Bulgarije hen in een situatie zou brengen die in strijd is met hun mensenrechten, zoals vastgelegd in artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

De rechtbank wijst erop dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank stelt vast dat de Bulgaarse autoriteiten in het algemeen voldoen aan de vereisten van de Dublinverordening en dat er geen reden is om aan te nemen dat de eisers bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten van de minister zorgvuldig zijn genomen en voldoende gemotiveerd zijn.

De verzoeken om voorlopige voorzieningen worden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beroepen ongegrond zijn verklaard. De rechtbank benadrukt dat de eisers geen recht hebben op vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.36375, NL24.36376, NL24.36379 en NL24.36380
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker 1], V-nummer: [V-nummer 1]

[eiser/verzoeker 2], V-nummer: [V-nummer 2]
tezamen: eisers/verzoekers (hierna: eisers)
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak de verzoeken om een voorlopige voorziening van eisers. Verweerder heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 17 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. De beroepen zijn namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eisers stellen de Syrische nationaliteit te hebben en op [geboortedag] 2005 en [geboortedag] 2004 te zijn geboren. Verweerder heeft hun asielaanvragen niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vinden eisers in beroep?
4. Allereerst verzoeken eisers om wat zij in de zienswijze naar voren hebben gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. De overdracht aan de Bulgaarse autoriteiten is onrechtmatig, nu eisers in Bulgarije in strijd met artikel 4 van het Handvest [2] zijn behandeld en de ondergrens van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening is bereikt. Er moet dan ook een zorgvuldige belangenafweging plaatsvinden in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. De Bulgaarse autoriteiten hebben geaccordeerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening, maar niet is gebleken op welke wijze de intrekking van hun asielverzoeken heeft plaatsgevonden en of dit vrijwillig of onder dwang, druk of (valse) toezeggingen is gebeurd. Verder stellen eisers dat in het voornemen enkel algemeenheden zijn opgenomen. Voorts is er een patroon in Bulgarije, aangezien eisers aldaar gedwongen werden om hun vingerafdrukken te geven, gedetineerd werden en asiel moesten aanvragen om uit detentie te komen. Eisers verwijzen daarnaast naar het AIDA rapport van april 2024 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 13 augustus 2024. [3] Uit het AIDA rapport blijkt dat er in Bulgarije tekortkomingen zijn met betrekking tot de opvangomstandigheden, de behandeling van vreemdelingen, en de toegang tot tolken, rechtshulp en de asielprocedure. Ook zijn eisers slachtoffer geworden van bendes in de Bulgaarse opvanglocatie. Het overdragen aan Bulgarije getuigt dan ook van onevenredige hardheid. Uit voormelde uitspraak van zittingsplaats Amsterdam volgt dat verweerder de detentieomstandigheden moet betrekken in de toets van artikel 17 van de Dublinverordening. Daarbij komt ook de wijze waarop eisers zijn behandeld door de autoriteiten, de pushbacks, het niet optreden tegen de bendes en de dreiging te worden teruggestuurd naar Syrië. Ook in de bestreden besluiten ontbreekt een belangenafweging. Die zijn dan ook onzorgvuldig genomen en ondeugdelijk gemotiveerd. Verweerder had de asielaanvragen van eisers aan zich moeten trekken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Herhaald en ingelast
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eisers eerder in de zienswijze naar voren hebben gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eisers van mening zijn dat de bestreden besluiten onjuist zijn. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding de bestreden besluiten te vernietigen.
Standaard voornemen
6. Over de stelling van eisers dat verweerder in de voornemens geen individuele argumenten heeft opgenomen, overweegt de rechtbank dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Ook als de verklaringen van eisers niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen hebben eisers door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. Bovendien volgt uit jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [4] dat een standaardvoornemen wel aan de vereisten kan voldoen. [5] De rechtbank stelt vast dat verweerder in de voornemens voldoende duidelijk uiteen heeft gezet op grond van welke redenen Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers en ook dat verweerder geen reden ziet om eisers’ asielaanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Eisers hebben dan ook voldoende mogelijkheid gehad om op de voornemens te reageren in de zienswijzen. Verder is verweerder in de besluiten ingegaan op alle relevante elementen die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen hebben geleid. Ook is in de bestreden besluiten kenbaar ingegaan op de verklaringen van eisers in de aanmeldgehoren en wat zij in de zienswijzen hebben aangevoerd.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eisers aannemelijk maken dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico lopen op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM [6] of artikel 4 van het Handvest. Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt, hangt af van de gegevens in de zaak.
7.1
Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. Onder verwijzing naar de recente rechtspraak van de Afdeling is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Bulgarije bij een Dublin-overdracht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [7] Uit die rechtspraak volgt namelijk dat er (in het algemeen) geen aanleiding is om te veronderstellen dat een vreemdeling bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een situatie die in strijd is met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. In deze rechtspraak, waarin ook wordt verwezen naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling, wordt ingegaan op de omstandigheden van asielzoekers die op grond van de Dublinverordening zijn overgedragen aan Bulgarije. Eisers’ verwijzing naar het AIDA-rapport 2023 (verschenen in april 2024) maakt het voorgaande niet anders. Reden daarvoor is dat dit rapport al door de Afdeling is betrokken in de hiervoor genoemde uitspraken. Met de verwijzing naar het AIDA-rapport hebben eisers dus niet aannemelijk gemaakt dat in Bulgarije sprake is van ernstige tekortkomingen in de asielprocedure.
7.2
Eisers hebben geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat Bulgarije zich ten opzichte van hen niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. De enkele stellingen van eisers dat niet is gebleken op welke wijze de intrekking van het asielverzoek heeft plaatsgevonden en dat eisers in Bulgarije werden gedwongen om hun vingerafdrukken te geven, gedetineerd werden, asiel moesten aanvragen om uit detentie te komen, te maken hebben gehad met pushbacks, en in de opvanglocatie slachtoffer zijn geworden van bendes terwijl de Bulgaarse autoriteiten hier niet tegen optraden, zijn, zonder dit te onderbouwen met stukken die eisers persoonlijk betreffen, daartoe onvoldoende. Voorts mag van eisers worden verwacht dat zij zich bij voorkomende problemen beklagen bij de (hogere) Bulgaarse autoriteiten. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hen niet is of dat de Bulgaarse autoriteiten hen niet kunnen of willen helpen. De bestreden besluiten zijn voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende gemotiveerd.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8. Verder hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gehouden was gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eisers geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden hebben aangevoerd dat deze maken dat hun overdracht aan Bulgarije van een zodanig onevenredige hardheid getuigt dat verweerder de asielverzoeken aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De verklaringen van eiser zijn hiertoe onvoldoende en zijn bovendien al betrokken in het kader van de vraag of er voor Bulgarije nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De verwijzing van eisers naar voormelde uitspraak van zittingsplaats Amsterdam kan daarom niet slagen.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom zijn de beroepen kennelijk ongegrond.
10. Nu er uitspraak is gedaan in de beroepen en er niet langer sprake is van connexiteit [8] , worden de verzoeken om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
11. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Uitspraak van de rechtbank Amsterdam, 13 augustus 2024, NL24.5037.
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).
5.Uitspraak van 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348.
6.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
7.Onder meer de uitspraken van 29 februari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:870), 22 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1195), 23 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2152), 3 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2274) en 27 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2647).
8.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.