ECLI:NL:RBDHA:2024:17950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
NL24.35586
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft eerder op 13 september 2024 een voorlopige voorziening toegewezen aan eiser. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 september 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting, omdat het beroep kennelijk ongegrond is.

Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft zijn asielaanvraag ingediend, maar verweerder heeft deze niet in behandeling genomen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft in zijn zienswijze aangevoerd dat het opvangniveau in Kroatië onder de minimumgrens van het acceptabele is geraakt en dat terugkeer naar Kroatië zou leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Kroatië die een reëel risico op een onmenselijke behandeling met zich meebrengen.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35586

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. D.S. Harhangi-Asarfi),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorlopige voorziening van eiser is door deze rechtbank op 13 september 2024 toegewezen. [1] Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [2] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en op [geboortedag] 1989 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser verwijst allereerst naar wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd. Verweerder heeft dit niet afdoende weerlegd. Verder stelt eiser dat de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 17 juli 2024 [3] , die hij in de zienswijze heeft genoemd, zijn standpunt onderschrijft dat het opvangniveau in Kroatië onder de minimumgrens van het acceptabele is geraakt. Eiser verzoekt de rechtbank te beoordelen of het gebrek aan opvangcapaciteit in Kroatië van dien aard is dat gesteld kan worden dat terugkeer naar dat land voor eiser zal leiden tot een schending van artikel 3 EVRM [4] dan wel van artikel 4 van het Handvest [5] . Daarnaast verwijst eiser naar de al in de zienswijze genoemde voorlopige voorziening die zittingsplaats Den Bosch op 6 augustus 2024 in een andere zaak heeft getroffen [6] , waaruit blijkt dat er gerede twijfel is over het niveau van de opvangcapaciteit in Kroatië. Het standpunt van verweerder kan dan ook geen stand houden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser eerder in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
6. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt hangt af van de gegevens in de zaak.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. De hoogste bestuursrechter heeft in de uitspraak van 13 september 2023 [7] geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Kroatië voor Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit uitgangspunt heeft de Afdeling recentelijk nog bevestigd in haar uitspraak op het hoger beroep van verweerder tegen voormelde uitspraak van zittingsplaats Amsterdam van 17 juli 2024. [8] Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om van het oordeel van de Afdeling van 13 september 2023 af te wijken. Gelet op het recente oordeel van de Afdeling over Kroatië kan de verwijzing van eiser naar de uitspraak van zittingsplaats Den Bosch hem niet baten. Verder mag van eiser worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen in de Kroatische opvangvoorzieningen of anderszins beklaagt bij de (hogere) Kroatische autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Kroatische autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het inroepen van hulp bij voorbaat zinloos is. Verweerder mocht dan ook uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van
J.F. Elzenaar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.NL24.35587.
2.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), ECLI:NL:RVS:2023:3411.
8.Zie de uitspraak van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.