ECLI:NL:RBDHA:2024:17867

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
NL24.5136
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag op basis van inburgerings- en middelenvereiste met motiveringsgebrek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De aanvraag is afgewezen door de minister op 6 februari 2023, omdat niet voldaan zou zijn aan het inburgeringsvereiste en het middelenvereiste. Eisers, een moeder en haar twee minderjarige kinderen van Iraakse nationaliteit, willen naar Nederland komen om bij de referent, de echtgenoot van eiseres, te verblijven.

De rechtbank oordeelt dat de minister zich onterecht op het standpunt heeft gesteld dat het inburgeringsvereiste aan eiseres kan worden tegengeworpen. Dit is gebaseerd op een eerdere uitspraak van de rechtbank waarin is geoordeeld dat het inburgeringsvereiste discriminatoir is. De rechtbank constateert een motiveringsgebrek van de minister, die onvoldoende heeft onderbouwd dat het gemaakte onderscheid naar nationaliteit gerechtvaardigd is. De rechtbank komt niet toe aan de inhoudelijke toetsing van het inburgeringsvereiste, omdat deze beroepsgrond slaagt.

Daarnaast wordt het middelenvereiste tegengeworpen aan de referent, die een Ziektewet-uitkering ontvangt. De rechtbank oordeelt dat eisers niet hebben aangetoond dat het inkomen van referent voldoende is om aan het middelenvereiste te voldoen. De rechtbank concludeert dat de minister alle relevante omstandigheden bij de belangenafweging heeft betrokken en dat het beroep ongegrond is. De afwijzing van de mvv-aanvraag blijft in stand, en eisers krijgen geen griffierecht of proceskostenvergoeding terug.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.5136
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiser 2] en [eiser 3], V-nummers: [V nummer 1] , [V nummer 2] , [V nummer 3] , eisers
(gemachtigde: mr. D. Gürses), en
de Minister van Asiel en Migratie1, (gemachtigde: mr. R. Wouters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] (referent)’.
2. De minister heeft met het besluit van 6 februari 2023 de aanvraag afgewezen omdat niet aan het inburgeringsvereiste en het middelenvereiste is voldaan. Met het bestreden besluit van 16 januari 2024 op het bezwaar van eisers is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister. Eisers en referent waren niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de mvv-aanvraag van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. Eisers hebben de Iraakse nationaliteit. Zij behoren tot een gezin; een moeder en twee minderjarige kinderen. Eiseres is getrouwd met referent en beoogt met haar gezin naar Nederland te komen en bij haar echtgenoot te verblijven.
6. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
Het inburgeringsvereiste
7. De minister heeft de aanvraag om een mvv afgewezen omdat eiseres niet voldoet aan het inburgeringsvereiste. Eiseres heeft niet onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat zij zich voldoende heeft ingezet en heeft gedaan wat zij kan om zich voor te bereiden op het examen en om (onderdelen van) het examen af te leggen. Er is volgens de minister ook geen reden voor een ontheffing van het inburgeringsvereiste, omdat geen sprake is van individuele omstandigheden die gezinshereniging voor eiseres onmogelijk of erg moeilijk maken als zij eerst moet voldoen aan het inburgeringsvereiste.
8. Eisers voeren ter zitting primair aan dat de minister het inburgeringsvereiste niet aan eiser kan tegenwerpen omdat dit vereiste in strijd is met artikel 14 van het EVRM. Hierbij doen eisers een beroep op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 15 juli 20242. Daarin is geoordeeld dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat het gemaakte onderscheid naar nationaliteit gerechtvaardigd is vanwege buitenlandse betrekkingen en economische belangen en/of vanwege de bevordering van de integratie. Daarom is er sprake van een motiveringsgebrek. Bovendien heeft de minister niet deugdelijk gemotiveerd dat zij met het stellen van de inburgeringsplicht personen niet selecteert. Dit is in strijd met artikel 7, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
9. Daarnaast voeren eisers aan dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de individuele omstandigheden die tot ontheffing van het inburgeringsvereiste zouden moeten leiden. Ten onrechte is er geconcludeerd dat er geen reden was om eiseres te ontheffen van de plicht om te slagen voor het inburgeringsexamen. Eisers voeren in dit kader verschillende bijzondere omstandigheden aan, zoals het opleidingsniveau van eiseres en het feit dat ze moeite heeft met lezen en schrijven. Daarnaast liggen de zorg- en opvoedingstaken voor de twee jonge kinderen bij eiseres en heeft ze gezondheidsklachten; maagzweer, Prikkelbare Darm Syndroom en psychosomatische klachten. Bovendien kan ze niet studeren en leren omdat het examenpakket niet in het Koerdisch Sorani- haar moedertaal- is opgesteld. Ook is eiseres niet in staat om naar de examenlocatie buiten Irak af te reizen. Het tegenwerpen van het inburgeringsvereiste is volgens eisers in strijd met artikel 8 EVRM.
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich onterecht op het standpunt heeft gesteld dat het inburgeringsvereiste aan eiseres kan worden tegengeworpen, aangezien in de eerder genoemde uitspraak van deze rechtbank geoordeeld is dat het inburgeringsvereiste discriminatoir is. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd dat het gemaakte onderscheid naar nationaliteit gerechtvaardigd is en dat het stellen van de inburgeringsplicht personen niet selecteert. Daarom is er sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank komt aan de inhoudelijke toetsing van het inburgeringsvereiste niet toe. Deze beroepsgrond slaagt.

Het middelenvereiste

11. Eisers stellen zich verder op het standpunt dat de minister ten onrechte het middelenvereiste tegenwerpt aan referent. In de beroepsgronden voeren eisers aan dat referent voldoende inkomen heeft uit zijn Ziektewet-uitkering. Zij verwijzen naar artikel
3.24b van het VV 2000 en de Afdelingsuitspraak van 3 juni 20203, waarin wordt besproken
dat uitkeringen uit sociale verzekeringen, zoals de Ziektewet, als inkomsten verkregen uit arbeid in loondienst moeten worden beschouwd. Eisers voeren in beroep verder nog aan dat referent volledig arbeidsongeschikt is en dat dit hem vrijstelt van de inkomenseis. Dit blijkt uit de overgelegde brief van het UWV van 12 oktober 2023, getiteld ‘plan van aanpak’.
12. De minister betoogt dat er onvoldoende middelen zijn, aangezien deze niet voldoen aan het normbedrag. Ter zitting heeft de minister verder aangevoerd dat onduidelijk is hoe lang de middelen nog beschikbaar zijn. Uit de eerder genoemde brief van het UWV blijkt dat referent op dat moment arbeidsongeschikt is voor zijn eigen werk, maar wel mogelijkheden voor re-integratie heeft. Eisers hebben volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat referent een aaneengesloten periode van een jaar voldoende inkomen uit arbeid in loondienst heeft gehad en dat hij ten minste zes maanden in de toekomst zal beschikken over voldoende middelen. Er is ook nog geen Eerstejaars Ziektewet-beoordeling uitgevoerd, waardoor het volgens de minister onduidelijk is of de Ziektewet-uitkering wordt voortgezet.
12. Eisers hebben een aantal door de minister in het bestreden besluit aangevoerde punten niet betwist. Ten eerste heeft de minister gesteld dat er tegenstrijdigheden zijn met betrekking tot het inkomen van referent bij restaurant Sicilia. Eisers hebben dat niet betwist. De informatie die is aangeleverd over het inkomen komt niet overeen met andere bij de minister bekende informatie. Ten tweede stelt referent dat hij doorbetaald kreeg tijdens de lange periodes dat hij bij zijn gezin in Irak verbleef omdat hij veel overuren had opgespaard. De minister heeft hierover gesteld dat referent dat niet heeft aangetoond met bewijsstukken. Daarnaast zou referent 3 weken nadat hij zou zijn begonnen met werken ruim 6 weken in Irak zijn geweest. Eisers hebben dit ook niet betwist.
12. De rechtbank kan de minister volgen in diens standpunt. Eisers hebben niet betwist dat het inkomen dat referent krijgt uit de Ziektewet-uitkering niet voldoende is. Daarmee voldoet referent al niet aan het middelenvereiste, nog los van de vraag of het inkomen duurzaam beschikbaar is.
De rechtbank oordeelt bovendien dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om referent vrij te stellen van het middelenvereiste. Voor dit oordeel is van belang dat niet is gebleken dat referent voldoet aan de vrijstellingsvoorwaarden van artikel
3.22
van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) in samenhang met paragraaf B7/2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), omdat referent niet volledig en blijvend arbeidsongeschikt is. De rechtbank constateert dat er geen toekenningsbeschikking van het UWV is waaruit blijkt dat referent in aanmerking komt voor een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) of er anderszins sprake is van een uitkering vanwege blijvende arbeidsongeschiktheid. Uit de overlegde brief van het UWV blijkt weliswaar dat referent ziek is en momenteel volledig arbeidsongeschikt voor zijn eigen werk, maar er zijn ook re-integratiemogelijkheden. Dit betekent dat zijn arbeidsongeschiktheid niet als duurzaam en volledig kan worden aangemerkt in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), waardoor hij niet voldoet aan de voorwaarden van dat beleid. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 8 van het EVRM
15. Eisers voeren ten aanzien van de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM aan dat de minister ten onrechte de belangenafweging in het nadeel van eisers heeft laten uitvallen. Daarnaast stellen eisers dat niet alle relevante omstandigheden in de
belangenafweging zijn meegenomen, waardoor het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is.
16. Eisers wijzen erop dat de minister niet heeft onderbouwd hoe sterk het gezinsleven is of welke impact het heeft wanneer het gezinsleven niet wordt toegestaan. Eiseres woont met haar twee jonge kinderen bij familie in Irak. Ze heeft geen baan en wordt financieel onderhouden door referent. Deze situatie kunnen zij niet langer volhouden. Ten aanzien van de belangen van de kinderen wordt enkel aangegeven dat invulling kan worden gegeven aan het familieleven via moderne communicatiemiddelen. Dit maakt inbreuk op de belangen van kinderen. Bovendien is onvoldoende meegewogen dat referent al jarenlang in Nederland woont en werkt en in staat is om in zijn eigen levensonderhoud en dat van zijn gezin te voorzien. Daarnaast zijn er objectieve belemmeringen om naar Irak te verhuizen, aangezien referent dan al zijn opgebouwde rechten, vermogen en welvaart in Nederland zal verliezen.
16. De minister voert aan dat referent al tien jaar gescheiden leeft van zijn gezin. Het is niet gebleken dat referent eerder de wil had met hen in Nederland te wonen, want dit is de eerste aanvraag tot gezinshereniging. Referent is sinds 1998 in Nederland en heeft sinds 2007 een verblijfsvergunning. Referent heeft het grootste deel van zijn leven in Irak gewoond en heeft nadien regelmatig ook langere periodes in Irak verbleven. Hij heeft dus nog steeds sterke banden met het land. Hij heeft geen werk in Nederland. Mogelijk is de situatie in Irak minder goed dan in Nederland, maar er is geen reden om aan te nemen dat het niet mogelijk is om in Irak te wonen. De kinderen zijn jong en hebben geen band met Nederland. Niet is gebleken dat het noodzakelijk is dat eisers naar Nederland komen. Het is ook niet onmogelijk gebleken dat binnen een redelijke termijn alsnog aan de voorwaarden wordt voldaan. De minister kan ten slotte niet volgen dat er objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Irak uit te oefenen, aangezien referent regelmatig naar Irak terugkeert en daar langere tijd heeft verbleven.
16. De rechtbank stelt ten eerste vast dat niet in geding is dat sprake is van gezinsleven dat valt onder de reikwijdte van artikel 8 van het EVRM. Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister alle relevante omstandigheden bij de belangenafweging heeft betrokken. Tijdens de zitting hebben eisers bevestigd dat referent niet werkt, zodat dit geen omstandigheid is die de minister hoefde te betrekken in de belangenafweging. Hiervoor is geoordeeld dat referent ook niet voldoet aan het middelenvereiste. De minister heeft verder terecht gesteld dat geen sprake is van een objectieve belemmering, waardoor het onmogelijk zou zijn om het gezinsleven in Irak uit te oefenen. Referent is nota bene regelmatig in Irak. Uit het bestreden besluit en het verweerschrift blijkt dat de minister het langdurig verblijf van referent in Nederland en de belangen van de kinderen wel heeft betrokken bij de beoordeling.
De minister heeft vervolgens niet ten onrechte geconcludeerd dat de belangen van de minister zwaarder wegen en dit standpunt voldoende gemotiveerd. De rechtbank begrijpt dat eisers graag willen samenleven, maar artikel 8 van het EVRM biedt geen woonplaatskeuze ten aanzien van waar het gezinsleven plaatsvindt. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvraag in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van mr. L.W.M. van de Wijdeven, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.