Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvragen van eisers terecht niet in behandeling heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Totstandkoming van de bestreden besluiten
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
5. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1990 en eiseres op [geboortedatum] 1989. Beiden hebben de Azerbeidzjaanse nationaliteit. Hun (minderjarige) kinderen zijn geboren op [geboortedatum] 2015 en [geboortedatum] 2017 en hebben ook de Azerbeidzjaanse nationaliteit. Op 15 maart 2024 hebben zij de asielaanvragen ingediend. De minister heeft deze aanvragen niet in behandeling genomen, omdat volgens de minister Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling hiervan. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 28 juni 2023 en eiseres op 27 juli 2023 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. Daarom is op 29 april 2024 de Duitse autoriteiten verzocht om eisers terug te nemen op grond van de Dublinverordening. Die zijn hiermee op 3 mei 2024 akkoord gegaan.
De (samengevatte) standpunten van eisers
6. Eisers stellen zich op het standpunt dat de minister de asielaanvragen ten onrechte niet in behandeling heeft genomen en beroepen zich op artikel 17 van de Dublinverordening omdat volgens hen sprake is van zodanige omstandigheden dat een overdracht aan Duitsland in hun geval van onevenredige hardheid getuigt. Door wat eisers eerder in Duitsland hebben meegemaakt, zijn zij het vertrouwen in de Duitse autoriteiten verloren. Zij voelden zich niet gehoord en vinden dat hun asielzaak daar niet serieus en met aandacht is behandeld. Om die reden kan volgens eisers niet van hen verwacht worden dat zij klagen bij de autoriteiten. Om serieus te klagen hadden zij bijvoorbeeld hulp nodig van een advocaat en die was er niet. Zij zijn ook bang dat zij, na een overdracht aan Duitsland, terug moeten naar Azerbeidzjan. Zij kunnen niet terug naar Azerbeidzjan, omdat ze daar in gevaar zijn. Daarnaast zijn de moeder en broer van eiser inmiddels ook in Nederland en hebben hier asiel aangevraagd. Eisers willen bij hun familie in Nederland blijven. Verder heeft één van de (minderjarige) kinderen (medische en) psychische klachten, waarvoor een GZA-arts is ingeschakeld. Daarvan zijn in beroep medische stukken overgelegd (overigens ook van eiser, de vader). Daaruit blijk dat die psychische problemen er zijn en nu in kaart worden gebracht. Eisers maken zich zorgen, omdat deze klachten als stressklachten te herkennen zijn. Eisers wijzen er op dat het belang van de kinderen moet worden vastgesteld en meegenomen in de besluitvorming. Dat belang gaat in de visie van eisers verder dan dat de kinderen niet van de ouders gescheiden zullen worden bij een overdracht aan Duitsland. Onderzocht moet worden wat voor een effect de overdracht aan Duitsland heeft op de kinderen en of dat wel in hun belang is. Zij verwijzen naar het Informatiebericht 2022/77 en de Werkinstructie 2019/8. De minister heeft hier naar de mening van eisers onvoldoende aandacht aan besteed, zodat de besluiten niet voldoende zijn voorbereid en niet deugdelijk zijn gemotiveerd. Eisers vinden tot slot dat de uitkomst van de zaak bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), waar op 20 september 2024 zitting wordt gehouden en waarin vragen zijn gesteld aan de minister, relevant is voor hun zaak.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat Duitsland (in beginsel) verantwoordelijk is voor de behandeling van de verzoeken om internationale bescherming van eisers. De rechtbank stelt verder vast – en dat is op de zitting ook bevestigd – dat niet in geschil is dat bij Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De vraag die in deze beroepen nog voorligt is of de minister aanleiding had moeten zien om de asielaanvragen van eisers desondanks aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Asielmotieven / indirect refoulement / medische situatie van eiser
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat de asielmotieven van eisers in deze zaken (en daarmee beroepen) die gaan over een Dublin-overdracht niet ter beoordeling voorliggen. Dat eisers bang zijn dat zij vanuit Duitsland dan teruggestuurd zullen worden naar Azerbeidzjan, waar eisers stellen gevaar te lopen (indirect réfoulement), valt verder niet binnen het beoordelingskader van de Dublinprocedure.Vast staat dat bij Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Met het claimakkoord hebben de Duitse autoriteiten bovendien gegarandeerd dat de opvolgende asielaanvraag van eisers in behandeling zal worden genomen, in overeenstemming met hun internationale verplichtingen. Dit omvat dan ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd zal zijn met het verbod van réfoulement. Als eisers vinden dat zij of hun opvolgende asielaanvraag niet volgens de regels wordt behandeld, dan kan en mag van hen worden verlangd dat zij daar in Duitsland rechtsmiddelen tegen aanwenden of daarover klagen bij hogere autoriteiten. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er (voor hen) niet is, dat deze onvoldoende is dan wel bij voorbaat kansloos is of dat zij niet voldoende rechtsbescherming zullen krijgen of geholpen zullen worden. Daarbij is ook niet gebleken dat eisers eerder (zonder resultaat) hebben geklaagd bij de Duitse autoriteiten. Dat eisers geen vertrouwen meer hebben in de Duitse autoriteiten door wat zij stellen eerder te hebben meegemaakt, is hiervoor onvoldoende. De minister is in de bestreden besluiten ook voldoende en deugdelijk gemotiveerd ingegaan op hun eerdere ervaringen in Duitsland en op hun gestelde vrees als zij worden overgedragen aan Duitsland. In wat eisers daarover in beroep hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding daar anders over te oordelen. De minister hoefde dus niet om die redenen de asielaanvraag van eisers aan zich te trekken. Dat geldt overigens ook voor de medische situatie van eiser als hij wordt overgedragen aan Duitsland: hij heeft in beroep weliswaar medische stukken overgelegd, maar (daarmee) niet aannemelijk gemaakt dat hij in Duitsland niet de behandeling zal krijgen die hij nodig heeft (zie ook wat over de beschikbaarheid van de medische voorzieningen in Duitsland in r.o. 13 wordt overwogen). Op de zitting is overigens nog toegelicht dat de medische informatie van eiser ‘ter informatie’ is overgelegd. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
Belangen van de minderjarige kinderen, in het bijzonder de medische situatie van [kind 1]
9. De rechtbank overweegt dat hierbij voorop staat dat in punt 13 van de considerans van de Dublinverordening is vermeld dat overeenkomstig het IVRKen het Handvest voor de lidstaten bij de toepassing van de Dublinverordening het belang van het kind voorop moet staan. Artikel 3 van het IVRK en artikel 24 van het Handvest hebben in het bijzonder uitdrukking gevonden in artikel 6 van de Dublinverordening. De in artikel 6, eerste lid, geformuleerde norm is daarbij nader uitgewerkt in het derde lid van dat artikel. Gelet op deze nadere uitwerking is het aan de rechter om te toetsen of de minister de in artikel 6, derde lid, van de Dublinverordening genoemde factoren, voor zover hierover iets is aangevoerd, in zijn belangenafweging heeft betrokken.Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Dublinverordening moet de minister het belang van het kind vooropstellen in de Dublinprocedure. De belangen van het kind kunnen relevant zijn bij de beoordeling of de minister gebruik had moeten maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening om een asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen. Gelet op wat in het Informatiebericht 2022/77 en de (nu niet meer geldige) Werkinstructie 2019/8 staat, doet de minister dat ook.
10. De rechtbank vindt voor de beoordeling van de beroepen van eisers allereerst het volgende van belang. Vast staat dat van meet af aan duidelijk is (ook voor de minister) dat eisers samen met hun (minderjarige) kinderen een gezin vormen en dat dus ‘het gezin’ het uitgangspunt is geweest. In beide voornemens wordt naar de andere ouder verwezen en de kinderen zijn betrokken bij het voornemen van eiseres. Vervolgens is in het claimverzoek aan Duitsland gewezen op het (gelijktijdige) claimverzoek van de andere ouder, en beide kinderen zijn betrokken in het claimverzoek van eiseres. Het claimakkoord van Duitsland ziet bovendien op het hele gezin samen. De minister heeft ook verklaard dat het hele gezin samen zal worden overgedragen aan Duitsland en de rechtbank ziet – mede gelet op het voorgaande – geen aanleiding daaraan te twijfelen.
11. Verder constateert de rechtbank dat eisers in eerste instantie niets hebben gezegd over (de belangen van) de kinderen in relatie tot een overdracht aan Duitsland. Zij hebben in hun aanmeldgehoren (los van de feitelijke vaststelling van de gezinssamenstelling) hier geen opmerkingen over gemaakt, ook niet toen hen uitdrukkelijk werd gevraagd naar mogelijke bezwaren tegen overdracht aan Duitsland. Er zijn geen correcties & aanvullingen gemaakt op de gehoren. In de (gezamenlijke) zienswijze (naar aanleiding van het voornemen om hen aan Duitsland over te dragen) is ook niets over (de belangen van) de kinderen gezegd. Pas in beroep worden de belangen van de minderjarige kinderen aangevoerd. De minister kon dus in de besluitvorming ook geen rekening houden met de nu in beroep aangevoerde belangen, anders dan met het algemene belang dat het gezin bij elkaar wordt gehouden en de kinderen daarom samen met hun ouders zullen worden overgedragen aan Duitsland. Daar was op dat moment op grond van de verklaringen van eisers en op hun zienswijze ook geen aanleiding voor. Dat hebben eisers op de zitting bevestigd en daarbij nog toegelicht dat de minister in zoverre geen verwijt wordt gemaakt. Het gaat eisers erom dat de belangen van de kinderen (en dan met name die van [kind 1]) die nu in beroep worden opgeworpen en zijn onderbouwd worden betrokken bij de beoordeling. Daarover heeft de minister zich op de zitting op het standpunt gesteld dat dit – alhoewel laat opgeworpen – bij de beoordeling in beroep wordt betrokken, maar dit onvoldoende is voor een ander standpunt over toepassing (vanwege de belangen van de kinderen) van artikel 17 van de Dublinverordening.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich – ook op de zitting, nadat pas in beroep daar concreet aandacht voor is gevraagd, dat is toegelicht en is onderbouwd – voldoende rekenschap gegeven van de belangen van beide minderjarige kinderen van eisers (die negen en zeven zijn), in het bijzonder [kind 1]. Daarbij is van belang dat de waarborgen die het IVRK biedt hun weerslag hebben gevonden in de Dublinverordening en dat er niet toe heeft geleid dat minderjarigen zijn uitgezonderd van de werking daarvan. Een op goede gronden op de Dublinverordening gebaseerde overdracht kan op zichzelf dan ook niet al zodanig ingrijpend worden geacht dat de belangen van de kinderen reeds daardoor worden geschaad. In de situatie van eisers is niet gebleken van omstandigheden die er toe zouden moeten leiden dat het in het belang van hun minderjarige kinderen is om niet aan Duitsland overgedragen te worden maar om in Nederland te blijven omdat overdracht aan Duitsland hun belangen schaadt. De minister heeft daarbij terecht betrokken dat de kinderen samen met hun ouders zullen worden overgedragen aan Duitsland.
13. Eisers wijzen bij de beoordeling van de belangen van hun kinderen in de kern op de psychische problemen van [kind 1]. Eisers hebben daarbij op de zitting toegelicht dat het gaat om – kort gezegd – de gevolgen voor de behandeling van [kind 1] (die nu eindelijk van de grond lijkt te komen) als zij wordt overgedragen aan Duitsland. Het gaat niet over de overdracht zelf. De rechtbank overweegt daarover dat als uitgangspunt geldt dat in de verantwoordelijke lidstaat (hier: Duitsland) de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in de andere lidstaten (hier: Nederland) en dat die ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten (als eisers). Het is aan eisers om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hiervan in het geval van Duitsland niet kan worden uitgegaan dan wel dat dit uitgangspunt in het geval van [kind 1] niet opgaat. Hier zijn eisers naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Eisers hebben niet onderbouwd (en overigens ook niet gesteld) dat de medische zorg in Duitsland niet voldoet of dat [kind 1] daar niet de zorg kan of zal krijgen die zij nodig heeft. De minister heeft daarbij (weliswaar in eisers besluit, maar dat besluit kan in samenhang worden gelezen met die van eiseres en de beide kinderen) terecht opgemerkt dat – als hiervoor toestemming wordt gegeven – op grond van artikel 32 van de Dublinverordening een uitwisseling van de medische gegevens kan plaatsvinden tussen Nederland en Duitsland, zodat de Duitse autoriteiten vóór de overdracht over de bijzondere medische behoeften worden geïnformeerd. Uit de medische informatie over [kind 1] volgt weliswaar dat zij (psychische) klachten heeft en dat die in kaart worden gebracht (waarbij ook wordt nagedacht over de vraag of een GGZ-verwijzing voor kinderen nodig is), maar alleen daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat een mogelijke behandeling van [kind 1] niet adequaat in Duitsland kan plaatvinden of dat Nederland het meest geschikte land is om haar te behandelen. De rechtbank onderkent de (begrijpelijke) wens van eisers dat het nu in Nederland (eindelijk) gestarte traject voor hun dochter [kind 1] wordt voortgezet en dat eisers zich zorgen maken dat een overdracht aan Duitsland wellicht tot vertraging of een terugval daarin zou kunnen leiden. Bovendien begrijp de rechtbank dat eisers (en hun beide kinderen) behoefte hebben aan rust en stabiliteit, mede door niet opnieuw te moeten vertrekken naar een ander land. Maar dat is onvoldoende doorslaggevend. De rechtbank is namelijk van oordeel eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de overdracht van (in het bijzonder) [kind 1] aan Duitsland een reëel en bewezen risico inhoudt op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van haar (psychische) gezondheidstoestand.Dat kan uit de beschikbare medische informatie niet worden afgeleid en er zijn ook geen andere medische stukken overgelegd waarmee dat wel wordt onderbouwd. Dat de problemen van [kind 1] nu in kaart worden gebracht en er dus nog geen andere informatie daarover beschikbaar is, vormt onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel hierover. Het enkele feit dat het traject nu loopt en mogelijk een (GGZ-)behandeling zal plaatsvinden, is niet genoeg om die conclusie (die een hoge medische drempel inhoudt) over de gevolgen voor [kind 1] van haar overdracht naar Duitsland te kunnen trekken. Daarover wordt ook niets gezegd in de medische stukken. De minister hoefde daarom ook niet (zoals eisers vragen) nader onderzoek te doen door een BMA-advies te vragen. Deze beroepsgrond slaagt daarom ook niet.
14. Voor zover eisers nog verwijzen naar de zaak die nu bij de Afdeling loopt, wijst de minister er terecht op dat daarin nog geen uitspraak is gedaan. Bovendien hebben eisers niet voldoende concreet gemaakt in welke zin die zaak relevant is voor hun beroepen, anders dan de algemene opmerking dat het ook in die zaak gaat over belangen van kinderen in het kader van de Dublinverordening en dat de minister die moet betrekken. In hun beroepen zijn deze belangen overigens betrokken, maar de minister kon zich daarover op het standpunt stellen dat dit niet betekent dat hij de asielaanvragen van eisers aan zich moet te trekken. Daarom slaagt ook deze beroepsgrond niet.
15. Eisers hebben tot slot verwezen naar de aanwezigheid van de moeder en broer van eiser in Nederland en dat zij hier een asielaanvraag hebben gedaan. De rechtbank overweegt dat de minister er allereerst terecht op wijst dat de Dublinverordening weliswaar beoogt om waarborgen te bieden om gezinsleden die asiel hebben aangevraagd zoveel mogelijk bijeen te houden, maar niet is bedoeld als route waarlangs gezinshereniging kan plaats vinden: daar bestaan afzonderlijke procedures voor.Bovendien kon de minister hierover overwegen dat de moeder en broer zelf nog in de asielprocedure zitten, waardoor zij nog geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland. Dat deze familieleden in Nederland zouden verblijven hoefde voor de minister ook geen dusdanig bijzondere omstandigheid te zijn dat daarom toepassing zou moeten worden gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Deze beroepsgrond slaagt tot slot dus evenmin.