ECLI:NL:RBDHA:2024:17811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
AWB 23/14276
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens onvoldoende binding met Turkije

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf. De aanvraag werd door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 20 juli 2023, en het bezwaar daartegen werd op 8 november 2023 eveneens afgewezen. Eiser, geboren in 1998 en van Turkse nationaliteit, had verzocht om een visum om zijn oom en diens echtgenoot te bezoeken. De rechtbank heeft op 17 oktober 2024 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen.

De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij na zijn verblijf in Nederland tijdig zal terugkeren naar Turkije. De afwijzing was gebaseerd op het gebrek aan bewijs van sociale en economische binding met Turkije. Eiser stelde dat hij verantwoordelijk was voor zijn familie en een geregistreerd dienstverband had, maar de rechtbank vond de overgelegde documenten niet overtuigend genoeg. De rechtbank benadrukt dat het aan de aanvrager is om zijn verblijfsdoel en terugkeer aannemelijk te maken, en dat verweerder een ruime beoordelingsmarge heeft bij het beoordelen van de feiten.

De rechtbank concludeert dat de sociale en economische binding van eiser met Turkije onvoldoende is aangetoond, wat leidt tot twijfel over zijn voornemen om tijdig terug te keren. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet verplicht was om eiser te horen in bezwaar, omdat er geen twijfel bestond dat het bezwaar niet tot een andere uitkomst kon leiden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/14276

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. [naam]),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een visum kort verblijf.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 20 juli 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 november 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn zonder voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1998 en heeft de Turkse nationaliteit. Op 14 juni 2023 heeft eiser verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf voor het bezoeken van zijn oom en haar echtgenoot, de mevrouw [naam] (referent). Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat eiser na zijn verblijf in Nederland tijdig zal terugkeren naar Turkije, nu hij zijn economische en sociale binding met Turkije niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Eiser gaat uit van intrekking van de afwijzingsgrond doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf, nu in het bestreden besluit nergens wordt ingegaan op deze afwijzingsgrond. Eiser vindt dat in het bezwaar uitvoerig is ingegaan op de familieband tussen eiser en referent en heeft hiervoor diverse bewijsstukken overgelegd. Daarnaast is het bestreden besluit onvoldoende duidelijk waarom er twijfel is over eisers voornemen om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten. Eiser is sociaal gebonden aan Turkije, omdat hij daar al zijn hele leven samen met zijn familie woont. Daarbij voert eiser aan dat zijn familie voor een groot deel afhankelijk van hem is, omdat hij een deel van zijn verdiende salaris afdraagt aan de familie en als een van de weinigen in het dorp beschikt over een rijbewijs. Met betrekking tot de economische binding stelt eiser dat hij een geregistreerd dienstverband heeft in Turkije en dat dit dienstverband na verblijf in Nederland nog bestaat. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser in beroep loonlijsten van maart 2023 tot en met september 2023 overgelegd. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel omdat in 2016 wel een visum kort verblijf is toegekend aan de zwager van referent. Gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd had verweerder niet mogen afzien van horen in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5. De rechtbank overweegt dat het aan de aanvrager van een visum is om zijn verblijfsdoel en zijn tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie beschikt verweerder over een ruime beoordelingsmarge bij de beoordeling van de relevante feiten om te bepalen of één van de weigeringsgronden uit artikel 32, eerste lid, van de Visumcode van toepassing is. [1] De rechter kan het besluit van verweerder hierover daarom slechts terughoudend toetsen.
Vestigingsgevaar
6. Voor de vraag of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten toetst verweerder de sociale en economische binding van de aanvrager met zijn land van herkomst. Naarmate de binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten toe- of afnemen. Het is dan ook aan eiser om aannemelijk te maken dat de sociale en/of economische binding met Turkije dusdanig is dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat tijdige terugkeer gewaarborgd is.
Sociale binding
6.1.
Verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser zijn sociale binding met Turkije onvoldoende heeft aangetoond dan wel gering is gebleken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de zorg heeft voor directe familieleden. Eiser heeft niets overgelegd waaruit blijkt dat zijn directe familieleden hulpbehoevend zijn en dat hij de daadwerkelijke zorg draagt. Ook is niet gebleken dat sprake is van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiser zouden dwingen tijdig naar het land van herkomst terug te keren. Eisers stelling dat hij ongehuwd is, thuiswonend is en dat zijn sociale binding met Turkije zodanig sterk is omdat zijn ouders in Turkije verblijven, doet daar niet aan af. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de in beroep overgelegde documenten eisers sociale binding onvoldoende aannemelijk maken, omdat de documenten niet objectief verifieerbaar zijn en hieruit niet is gebleken dat eiser een bijzondere zorgtaak heeft.
Economische binding
6.2.
Hoewel eiser stelt dat het in Turkije gebruikelijk is om te werken zonder een schriftelijke arbeidsovereenkomst en dat betalingen vaak in cash wordt gedaan, neemt dat niet weg dat het op de weg van eiser ligt om zijn inkomen te onderbouwen met bijvoorbeeld een deugdelijke administratie. De uitspraak van zittingsplaats Middelburg [2] waar eiser op heeft gewezen leidt niet tot een ander oordeel, omdat geen sprake is van een vergelijkbare zaak. In deze zaak ging het om op verzoek van eisers overgelegde werkgeversverklaringen en salarisstroken. Hoewel eiser in onderhavige zaak een werkgeversverklaring en (onvertaalde) salarisstroken heeft overgelegd, mocht verweerder terecht oordelen dat aan de overgelegde verzekeringsregistratie en de werkgeversverklaring beperkte bewijswaarde toekomt, nu zij verschillende startdatums van de arbeidsrelatie noemen. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat aan de overgelegde documenten in onderhavige zaak dezelfde waarde kan worden gehecht als het geval was in de uitspraak van de rechtbank Middelburg.
6.3.
Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat sprake is van een geringe economische binding met Turkije omdat niet is gebleken dat eiser over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt om zelfstandig in zijn levensonderhoud te voorzien. Hoewel eiser stukken heeft overgelegd, blijkt hieruit niet wanneer het dienstverband van eiser startte. Ook heeft eiser bij zijn aanvraag en in bezwaar geen andere financiële stukken overgelegd om zijn dienstverband te onderbouwen, bijvoorbeeld salarisstroken en bankafschriften. De in beroep overgelegde stukken doen daar niet af, omdat de rechtbank in beroep ex tunc toetst. De overgelegde loonlijsten zijn bovendien in de Turkse taal opgesteld en niet vertaald naar het Nederlands.
6.4.
Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Het gaat immers om verschillende personen die in soortgelijke omstandigheden zitten. Eiser heeft niet met documenten onderbouwd dat sprake is van een vergelijkbare situatie.
6.5.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit daarom op het standpunt mogen stellen dat sprake is van een geringe sociale en economische binding met Turkije en dat daardoor twijfel ontstaat over het voornemen van eiser om tijdig terug te keren. Het standpunt van referent dat zij garant staat voor een tijdige terugkeer van eiser naar Turkije, doet hier niet aan af.
6.6.
Nu de hiervoor besproken weigeringsgrond de afwijzing van het visum zelfstandig kan dragen, behoeft de andere weigeringsgrond geen bespreking.
Horen in bezwaar
7. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser niet had hoeven horen. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [3] Verweerder heeft kunnen concluderen dat er geen twijfel over bestond dat het bezwaar niet tot een andere uitkomst kon leiden, omdat er onvoldoende objectieve bewijsstukken zijn overgelegd ter onderbouwing van zijn aanvraag. Deze stukken zijn zowel bij de aanvraag als in bezwaar niet dan wel onvoldoende overgelegd. Gelet hierop mocht verweerder afzien van het horen in bezwaar.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862, Koushkaki tegen Duitsland.
2.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 30 juli 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:8687.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.