ECLI:NL:RBDHA:2024:17811
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens onvoldoende binding met Turkije
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf. De aanvraag werd door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 20 juli 2023, en het bezwaar daartegen werd op 8 november 2023 eveneens afgewezen. Eiser, geboren in 1998 en van Turkse nationaliteit, had verzocht om een visum om zijn oom en diens echtgenoot te bezoeken. De rechtbank heeft op 17 oktober 2024 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen.
De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij na zijn verblijf in Nederland tijdig zal terugkeren naar Turkije. De afwijzing was gebaseerd op het gebrek aan bewijs van sociale en economische binding met Turkije. Eiser stelde dat hij verantwoordelijk was voor zijn familie en een geregistreerd dienstverband had, maar de rechtbank vond de overgelegde documenten niet overtuigend genoeg. De rechtbank benadrukt dat het aan de aanvrager is om zijn verblijfsdoel en terugkeer aannemelijk te maken, en dat verweerder een ruime beoordelingsmarge heeft bij het beoordelen van de feiten.
De rechtbank concludeert dat de sociale en economische binding van eiser met Turkije onvoldoende is aangetoond, wat leidt tot twijfel over zijn voornemen om tijdig terug te keren. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet verplicht was om eiser te horen in bezwaar, omdat er geen twijfel bestond dat het bezwaar niet tot een andere uitkomst kon leiden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.