ECLI:NL:RBDHA:2024:17795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/669333 / FA RK 24-4983
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing met betrekking tot minderjarige en kinderalimentatie

Op 29 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, alsook de wijziging van het gezag en de vaststelling van kinderalimentatie. De vader heeft verzocht om mede belast te worden met het gezag over zijn kind, terwijl de moeder zich hiertegen verzet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is om samen met de moeder het gezag uit te oefenen, gezien de ernstige zorgen over de ontwikkeling van het kind en de verstoorde relatie tussen de ouders. De rechtbank heeft besloten dat het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag af te wijzen, omdat er geen goede basis is voor samenwerking tussen de ouders. De omgangsregeling tussen de vader en het kind zal onder regie van de jeugdbeschermer plaatsvinden, waarbij toegewerkt zal worden naar minimaal één weekend in de veertien dagen. Tevens is de kinderalimentatie vastgesteld op € 315,- per maand, met een lagere bijdrage van € 240,- per maand voor de periode dat het kind in een jeugdhulpaanbieder verblijft. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-4983
Zaaknummer: C/09/669333
Datum beschikking: 29 oktober 2024
Gezag, omgang c.q. verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie

Beschikking op het op 10 juli 2024 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
advocaat: mr. J.M.C. Wittens te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. B.H. van der Zwan, te Rotterdam.
Als informant wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- de brief van 27 september 2024, met bijlagen, namens de vader;
- het bericht van 1 oktober 2024, met bijlage namens de moeder.
Op 1 oktober 2024 heeft op de zitting van deze rechtbank een
gecombineerde behandelingplaatsgevonden van zowel dit verzoek als het verzoek tot ondertoezichtstelling en van de machtiging uithuisplaatsing van [kind] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (C/09/671104 en JE RK 24-1508). Op dit laatste verzoek is op de zitting mondeling beslist, waarbij deze verzoeken zijn toegewezen. Deze beslissing wordt uitgewerkt bij afzonderlijke beschikking.
Op de gecombineerde zitting zijn verschenen:
-de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-namens de Raad [naam 1] en [naam 2] ;
-namens de gecertificeerde instelling [naam 3] .

Feiten

- De vader en de moeder hebben ongeveer een jaar een affectieve relatie met elkaar gehad.
- Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
- [kind] ( [kind] ), geboren op [geboortedag] 2015 te ’ [geboorteplaats] .
- De vader heeft [kind] erkend.
- [kind] verblijft bij de moeder.
- De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over [kind] belast.

Verzoek en verweer

Het verzoekschrift strekt tot:
-primair: te bepalen dat de vader mede belast zal worden met het gezag over [kind] ;
-subsidiair: te bepalen dat het eenhoofdig gezag over [kind] van de moeder zal worden
overgeheveld naar de vader;
-een omgangs- c.q. zorgregeling vast te leggen volgens het volgende voorstel:
 [kind] zal op basis van een week-op-week-af-regeling bij de vader verblijven, waarbij de wisselmomenten op maandag via school zullen verlopen;
 de vakanties- en feestdagen overeenkomstig onderstaand schema tussen de ouders te verdelen:
-zomervakantie eerste drie weken bij de vader, de daaropvolgende drie
weken bij de moeder
-Meivakantie even jaren de tweede week bij de vader, oneven jaren eerste
week bij de vader
-Kerstvakantie even jaren de tweede week bij de vader, oneven jaren eerste
week bij de vader
-Goede vrijdag volgens reguliere regeling
-Eerste paasdag ieder jaar bij de moeder
-Tweede paasdag ieder jaar bij de vader
-Koningsdag even jaren bij de vader, oneven jaren bij de moeder
-Hemelvaartsdag oneven jaren bij de vader, even jaren bij de moeder
-Eerste Pinksterdag ieder jaar bij de moeder
-Tweede Pinksterdag ieder jaar bij de vader
-Sinterklaas even jaren bij de vader, oneven jaren bij de moeder
tot 6 december naar school
-Eerste kerstdag even jaren bij de vader, oneven jaren bij de moeder
-Tweede Kerstdag even jaren bij de moeder, oneven jaren bij de vader
-Oudejaarsavond even jaren bij de vader, in oneven jaren bij de
moeder vanaf 12.00 uur
-Nieuwjaarsdag even jaren bij de vader, oneven jaren bij de moeder
tot 12.00 uur
-Moederdag bij de moeder
-Vaderdag bij de vader
-verjaardag [kind] in de even jaren bij de vader, in oneven jaren bij de
moeder
-verjaardag vader bij de vader
-verjaardag moeder bij de moeder
 althans zodanige omgangs- dan wel zorgregeling als de rechtbank juist acht;
-een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten
rechtens.
De moeder heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
De moeder heeft tevens zelfstandig –voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad– verzocht om:
-te bepalen dat de omgangsregeling tussen de vader en [kind] tijdelijk zal worden
opgeschort, waarbij de omgangsregeling zal worden hervat en uitgebreid onder begeleiding
van de betrokken hulpverlenende instantie(s);
-primair: te bepalen dat de vader met ingang van de datum van indiening van het verzoek tot
vaststellen van een bedrag aan kinderalimentatie zal bijdragen in de kosten van verzorging
en opvoeding van [kind] met een bedrag van € 400,- per maand, bij vooruitbetaling aan de
moeder te voldoen;
-subsidiair: te bepalen dat de vader met ingang van de datum van indiening van het verzoek
tot vaststellen van een bedrag aan kinderalimentatie zal bijdragen in de kosten van
verzorging en opvoeding van [kind] met een bedrag van € 368,- per maand, bij
vooruitbetaling aan de moeder te voldoen.

Beoordeling

Eindbeschikking of tussenbeschikking
Op de zitting hebben de advocaten namens de ouders de rechtbank verzocht om in ieder geval voor de verzoeken tot het gezag een eindbeslissing te nemen. Daarnaast heeft de vader verzocht om het verzoek tot omgang en kinderalimentatie aan te houden in afwachting van het verloop van de ondertoezichtstelling.
De rechtbank is van oordeel dat een aanhouding van deze procedure niet in het belang van [kind] is, omdat de druk op hem en de moeder dan blijft bestaan, terwijl beiden hun aandacht nodig hebben voor de hulpverleningstrajecten die zij nu volgen. De rechtbank zal daarom een eindbeschikking geven en beslissen op alle verzoeken.
Stand van zaken
Uit de stukken en wat op de zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank het volgende gebleken. Op 23 mei 2024 heeft de jeugdbeschermingstafel plaatsgevonden. De jeugdbeschermingstafel heeft tot een raadsonderzoek besloten. De Raad heeft vervolgens
–gelet op de ernstige zorgen die in het kader van dit onderzoek naar voren zijn gekomen over de ontwikkeling van [kind] –het verzoek tot ondertoezichtstelling van [kind] alsmede het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing ingediend, welke gecombineerd met dit verzoek op de zitting zijn behandeld. Op deze laatste verzoeken heeft de rechtbank op de zitting beslist, waarbij de verzoeken zijn toegewezen.
Gezag
Juridisch kader
Uit artikel 1:253c, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten. Het verzoek wordt op grond van het tweede lid van dit artikel slechts afgewezen, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het uitgangspunt van de wet is dat het gezag over een kind gezamenlijk door de ouders wordt uitgeoefend.
De vader verzoekt primair hem samen met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over [kind] . Volgens de vader is er geen sprake van een situatie waarin [kind] klem of verloren zou raken tussen de ouders. Sterker nog, uit het verslag van de jeugdbeschermingstafel van 23 mei 2024 volgt dat er juist meer voordelen zouden zijn om hem ook te belasten met het ouderlijk gezag, omdat een schriftelijke aanwijzing bijvoorbeeld alleen aan een gezagdragende ouder kan worden gegeven. Ook zou het mede belasten met het gezag mogelijk een prikkel voor de moeder zijn om mee te werken aan het verbeteren van de verstoorde relatie tussen de ouders, wat in het belang van [kind] is. De vader stelt het gezamenlijk gezag niet te zullen frustreren. Hij wil juist zijn verantwoordelijkheid nemen.
Voor zover de rechtbank vanwege de ernstig verstoorde relatie niet de ouders wenst te belasten met het gezamenlijk gezag, meent de vader dat bekeken moet worden wie van de ouders dan het gezag toekomt en de vader meent dat dan niet direct de conclusie gerechtvaardigd is dat het gezag bij de moeder moet blijven rusten. Volgens de vader blijkt uit de stukken op dit moment voldoende zorgen rondom de draagkracht van de moeder en de onwelwillendheid om de vader op enige manier in het ouderschap te betrekken en om haar te ondersteunen.
De moeder verweert zich tegen de verzoeken van de vader. Volgens de moeder is de vader niet in staat om samen met haar het gezag uit te oefenen. De vader heeft problemen met zijn emotie-regulatie. Dit heeft ertoe geleid dat de ouders niet in staat zijn met elkaar te communiceren. Ondanks de inzet van diverse hulpverlenende instanties heeft het niet geleid tot verbetering van de verstandhouding tussen de ouders. Ook hebben de ouders compleet verschillende visies over de opvoeding van [kind] . Anders dan de vader, meent de moeder dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling niet zou moeten leiden om ook de vader met het gezamenlijk gezag te belasten. De moeder wijst er verder op dat de Raad al heeft aangegeven dat [kind] klem zit tussen zijn ouders. Het wijzigen van het gezag zou de positie van [kind] alleen maar doen verslechteren. Daarnaast stelt de moeder dat zij veel hupverleningstrajecten voor [kind] heeft kunnen doorzetten, omdat zij alleen belast was met het gezag. De vader beschouwde de hulp als onnodig en heeft zich daarom bewust afgezonderd van de betrokken hulpverlening. De moeder wil nu rust, structuur en duidelijkheid voor haar en [kind] .
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de vader verweert de moeder zich eveneens. Volgens de moeder heeft zij de vader diverse kansen gegeven om een rol te spelen in het leven van [kind] , maar heeft hij deze kansen niet gegrepen. Daarbij komt dat de negatieve houding van de vader richting de moeder ongewijzigd is, waardoor het de samenwerking tussen de ouders onmogelijk maakt. Verder is het standpunt van de hulpverleners duidelijk dat klinisch opname het meest in het belang van [kind] is. De vader moet zich hierbij neerleggen en zal zich moeten inzetten om de samenwerking met de hulpverlenende instanties aan te gaan. Tot slot stelt de moeder vanaf de geboorte van [kind] de hoofdverzorger te zijn geweest. De vader weet niet wat er in het leven van [kind] speelt, noch is hij betrokken bij de ontwikkeling van [kind] , mede door zijn eigen afkeurende/weigerachtige houding. Hij zal daarom niet in staat zijn gezag gerelateerde beslissingen te nemen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het op dit moment nog te prematuur om over te gaan tot een wijziging van het gezag, in die zin dat de vader voortaan samen met de moeder wordt belast met het gezag over [kind] . Zoals in het kader van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing is overwogen, staat vast dat er ernstige zorgen zijn over [kind] . Hiervoor is het noodzakelijk om de benodigde hulpverlening voor [kind] , maar ook voor de ouders op te starten. De moeder heeft de afgelopen periode in het vrijwillige kader al diverse hulpverlening ingezet. Uit de stukken is de rechtbank gebleken dat door de weigerachtige houding en opstelling van de vader de hulpverlening die was ingezet om de ontwikkelingsbedreiging van [kind] weg te nemen de afgelopen periode onvoldoende van de grond is gekomen. De vader geeft aan open te staan voor hulpverlening, maar het opstarten daarvan lukt niet. De vader lijkt zijn emoties en frustraties niet onder controle te hebben op het moment dat de hulpverlening niet loopt zoals hij wil met als gevolg dat er veel weerstand tegen de hulpverlening bestaat. Indien de vader ook met het ouderlijk gezag wordt belast, zou de vader de hulpvragen die voor [kind] noodzakelijk zijn, kunnen belemmeren, wat de rechtbank niet in het belang van [kind] vindt. De komende periode zal de vader daarom eerst moeten laten zien dat hij in staat is de belangen van [kind] voorop te stellen. Hij zal individuele hulpverlening moeten inzetten om zijn emoties en frustraties te reguleren. Verder is niet in geschil dat er de afgelopen periode ook geen rechtstreeks contact tussen de vader en de moeder heeft plaatsgevonden. De verstandhouding tussen de ouders is op dit moment nog dusdanig verstoord dat er geen goede basis is om het gezag gezamenlijk uit te oefenen. Het zal de ouders daarom nu niet lukken om gezamenlijk gezagsbeslissingen over [kind] te nemen. De ouders zullen eerst in het kader van de ondertoezichtstelling moeten werken aan het verbeteren van hun onderlinge communicatie en vertrouwen, hopelijk met als resultaat dat zij samen als ouders van [kind] ook gezagsbeslissingen kunnen nemen. Op korte termijn verwacht de rechtbank nog niet dat de communicatie tussen de ouders zal verbeteren, mede ook gelet op de uitgesproken ondertoezichtstelling.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vader om hem samen met de moeder met het gezag over [kind] te belasten afwijzen.
Dit alles leidt er eveneens toe dat de rechtbank het subsidiaire verzoek van de vader zal afwijzen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank op dit moment geen grond om de moeder het gezag te ontnemen en de vader met het eenhoofdig gezag te belasten.
Omgangsregeling
Juridisch kader
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt dan wel, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang ontzegt.
Het is de rechtbank duidelijk geworden dat er nog veel moet gebeuren. De rechtbank vindt het daarom niet in het belang van [kind] – hoezeer de rechtbank de wens van de vader ook begrijpt – om op dit moment een concrete (opbouw)regeling tussen de vader en [kind] vast te stellen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat beide ouders het belangrijk vinden dat [kind] contact heeft met de andere ouder. Ook dat beide ouders op de zitting hebben aangegeven dat ze zich kunnen vinden in de ingezette hulpverlening en dat beide ouders hebben toegezegd, voor zover ze dat nog niet hebben gedaan, om individuele hulpverlening voor zich zelf in te zullen zetten. Verder staat vast dat [kind] binnenkort binnen een klinische setting zal worden behandeld bij Koraal. Hiervoor zal [kind] voor een periode van zes tot negen maanden worden opgenomen, waarbij hij vijf nachten per week bij Koraal slaapt en twee nachten per week met intensieve ambulante gezinsbegeleiding bij de moeder dan wel mogelijk bij de vader. In het kader van de ondertoezichtstelling zal onderzoek moeten worden gedaan naar de thuissituatie van de vader en zijn opvoedsituatie en moeten worden bezien op welke manier het contact tussen de vader en [kind] vorm kan worden gegeven. Daarbij zal rekening moeten worden gehouden met het feit dat de vader op dit moment al regelmatig contact met [kind] heeft. De rechtbank zal daarom bepalen dat het contact tussen de vader en [kind] onder regie van de jeugdbeschermer zal plaatsvinden, waarbij de opbouw, de wijze, de duur en de frequentie van het contact door de jeugdbeschermer nader zal worden bepaald, met inachtneming van het volgende. Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321) is het immers niet wenselijk om een omgangsregeling gedurende de ondertoezichtstelling te bepalen waarin de volledige regie bij de jeugdbeschermer ligt. Het vaststellen van een minimum zorgregeling of een bandbreedte, waarbij de jeugdbeschermer de verdere regie heeft, is het meest in lijn te achten met deze uitspraak. Dat betekent hier dat –gelet op de aanstaande doordeweekse opname bij Koraal en dat er geen zicht is op de wijze van het contact tussen de vader en [kind] bij de vader thuis – de rechtbank zich kan voorstellen dat [kind] in het begin van de opname niet in de weekenden bij de vader zal verblijven, maar dat de rechtbank zal bepalen dat in elk geval moet worden toegewerkt dat [kind] één weekend in de veertien dagen –indien nodig met intensieve ambulante gezinsbegeleiding – bij de vader zal zijn, zoals nu ook is. De rechtbank benadrukt dat de jeugdbeschermer regie voert over de (verdere opbouw van de) contacten tussen [kind] en de vader. Bij een goed verloop van de omgang kan deze gedurende de ondertoezichtstelling in onderling overleg en in samenspraak met de jeugdbeschermer dan verder worden uitgebreid. Vanzelfsprekend zullen hierbij het belang van [kind] , [kind] draagkracht en de vooruitgang die [kind] maakt in zijn behandeling te allen tijde centraal moeten staan.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de moeder om de omgang tussen de vader en [kind] op te schorten afwijzen. De rechtbank vindt het belangrijk dat er regelmatig contact tussen de vader en [kind] bestaat, tenzij het belang van [kind] zich ertegen verzet. Zoals hiervoor overwogen, zal de rechtbank daarom voor de contactmomenten de regie bij de jeugdbeschermer laten. Juist op langere termijn vindt de rechtbank geen contact met de vader niet in belang van [kind] .
Zoals op zitting besproken, zal de rechtbank bevelen de beschikking, tot zover, ook aan Jeugdbescherming west Haaglanden te sturen.
Kinderalimentatie
De moeder verzoekt zelfstandig primair de kinderalimentatie op € 400,- per maand en subsidiair op € 368,- per maand vast te stellen.
De vader verweert zich hiertegen en stelt dat hij slechts € 25,- per maand aan kinderalimentatie kan betalen.
Ingangsdatum
Uit proceseconomische overwegingen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum van de kinderalimentatie beoordelen.
De moeder verzoekt de kinderalimentatie met ingang van de datum indiening (zelfstandig) verzoekschrift (13 september 2024) vast te stellen. De vader heeft zich hiertegen niet verweerd, zodat de rechtbank 13 september 2024 (de datum van de indiening van het (zelfstandig) verzoek ter griffie van de rechtbank) als ingangsdatum zal hanteren.
Behoefte
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind (de behoefte) zijn. De behoefte van [kind] is tussen de ouders in geschil. De rechtbank zal daarom hierna de behoefte vaststellen.
Omdat de ouders nooit met [kind] in gezinsverband hebben samengewoond, moet de behoefte van [kind] worden bepaald aan de hand van het gemiddelde van de behoefte bij iedere ouder. Dit wordt dus berekend door de behoefte op basis van het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de ene ouder (inclusief het door haar of hem ontvangen kindgebonden budget) vast te stellen en de behoefte berekend op basis van het inkomen van de andere ouder (inclusief het fictief te ontvangen kindgebonden budget) vast te stellen. Het gemiddelde hiervan is uiteindelijk de behoefte.
De moeder heeft onbetwist gesteld dat zij op het moment van uit elkaar gaan over een NBI van € 1.509,- per maand beschikte, behorend bij een jaarinkomen van € 21.785,-.
Niet is tussen partijen in geschil dat de vader op het moment van het uit elkaar gaan geen inkomen dan wel uitkering had.
De moeder stelt dat voor de bepaling van de behoefte bij de vader moet worden uitgegaan van zijn huidige inkomen, omdat dit hoger is dan het netto besteedbare gezinsinkomen van partijen (NBGI) op het moment van uit elkaar gaan.
De vader verweert zich hiertegen en stelt dat uitgegaan moet worden van het inkomen van het moment dat zij uit elkaar zijn gegaan.
De rechtbank overweegt dat een aanzienlijke inkomensstijging van een van beide ouders invloed behoort uit te oefenen op de vaststelling van de behoefte. Daarom wordt door de Expertgroep Alimentatie aanbevolen om de behoefte opnieuw te berekenen als één ouder een inkomen (zonder bijtelling van een fictief kindgebonden budget) verkrijgt dat hoger is dan de feitelijke inkomens van de beide ouders bij de vorige vaststelling van de behoefte bij elkaar opgeteld (de drempel).
In geschil is de vraag van welk huidig inkomen bij de berekening van het NBI van de vader in 2024 moet worden uitgegaan. De vader werkt als ZZP-er in de zorg. Hij drijft een eenmanszaak “Yahnick zorg”. De moeder stelt dat moet worden uitgegaan van de gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2022, 2023 en 2024, waarbij voor 2024 vanwege het gebrek aan een prognose de gemiddelde winst over 2022 en 2023 moet worden geëxtrapoleerd met 10%. De vader betwist dit en stelt dat moet worden uitgegaan van zijn gemiddelde privé onttrekkingen over de jaren 2022 en 2023, aangezien dit volgens de vader het inkomen was waar hij feitelijk van heeft geleefd.
Anders dan de vader betoogt, zal de rechtbank bij de berekening van zijn NBI uitgaan van de gemiddelde winst uit onderneming, zoals dat ook gebruikelijk is bij een eenmanszaak. De rechtbank zal daarbij het gemiddelde van de winst uit onderneming over 2022 en 2023 nemen, omdat hiervan stukken voorhanden zijn. Uit de door de vader overgelegde jaarrekeningen/aangiftes IB 2022 en 2023 blijkt een gemiddelde winst uit onderneming van afgerond € 35.000 ( (€ 33.134 + € 37.786): 2).
Uitgaande van deze gemiddelde winst uit onderneming en van de aan de vader toekomende fiscale kortingen berekent de rechtbank volgens de aangehechte berekening het gemiddelde NBI van de vader op € 2.680,- per maand in 2024 (tarief 2024-2).
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het NBI van de vader op dit moment hoger is dan de feitelijke inkomens van de beide ouders bij elkaar opgeteld in 2015. De rechtbank zal daarom voor de behoeftebepaling uitgaan van het NBI van de ouders in 2024. Daarbij zal de rechtbank het eigen aandeel berekenen zoals hiervoor overwogen voor de berekening van het eigen aandeel van ouders die nooit hebben samengewoond, maar dan op basis van de actuele inkomens van de beide ouders.
De rechtbank zal bij de vader uitgaan van het hiervoor berekende NBI van € 2.680,- per maand. Bij dit NBI heeft de vader (fictief) recht op een kindgebonden budget van € 491,- per maand, zodat de rechtbank daarmee rekening zal houden. Op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen 2024, leidt het voorgaande tot een behoefte van € 422,- per maand voor [kind] . De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening.
Tussen partijen is in geschil van welk inkomen bij de moeder moet worden uitgegaan. De moeder stelt dat moet worden uitgegaan van een bruto loon van € 1.870,39 per maand verminderd met de schuld van de gemeente [gemeente] van € 522,45 vanwege inhouding op haar loon, zodat de moeder maandelijks een bedrag van € 1.347,94 aan loon ontvangt. De vader stelt dat bij gebrek aan onduidelijkheid moet worden uitgegaan van het uit de jaaropgave 2023 blijkende jaarinkomen van € 32.686,-. Alles afwegende vindt de rechtbank het redelijk om bij de moeder uit te gaan van de door haar als productie 19 overgelegde salarisspecificatie over augustus 2024. Hieruit blijkt dat de moeder een bruto loon ontvangt van afgerond € 1.870,- per maand exclusief vakantietoeslag en vermeerderd met een eindejaarsuitkering. Omdat uit de stukken niet blijkt wat het exacte bedrag van de eindejaarsuitkering is, zal de rechtbank uitgaan van een volledig maandsalaris. De rechtbank houdt verder rekening met de ingehouden pensioenpremies.
Anders dan partijen, zal de rechtbank geen rekening houden met de dubbele kinderbijslag per kwartaal van € 1.308,- per jaar als netto inkomsten, omdat dit bedrag aan de moeder is toegekend vanwege extra kosten voor [kind] en dit naar het oordeel van de rechtbank kosten zijn die niet vallen in de tabel kosten kinderen. In het tabelbedrag zijn immers alle gebruikelijke kosten van de kinderen begrepen. Bepaalde extra kosten kunnen zo uitzonderlijk zijn dat deze niet betaald kunnen worden uit de standaardbedragen van de kinderbijslag en/of de tabel. Naar de rechtbank begrijpt is de dubbele kinderbijslag bedoeld als compensatie voor bijzondere kosten van [kind] en deze kosten zijn niet verdisconteerd in het tabelbedrag. Daarom zal de rechtbank dit bedrag niet als netto inkomsten bij de moeder meenemen.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank het NBI van de moeder in 2024 op € 2.056,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Bij dit NBI heeft de vrouw recht op een kindgebonden budget van € 493,- per maand, zodat de rechtbank daarmee rekening zal houden. Op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen 2024, leidt het voorgaande tot een behoefte van € 318,- per maand voor [kind] .
De gemiddelde behoefte van [kind] bedraagt in 2024 volgens de aangehechte berekening € 370,- per maand ((€ 422 (behoefte bij de vader
)+ € 318 (behoefte bij de moeder
)):2).
Draagkracht ouders
De ouders moeten in de behoefte van [kind] voorzien naar rato van hun draagkracht. De rechtbank zal hierna de draagkracht van beide ouders beoordelen. Dit doet de rechtbank aan de hand van hun NBI in 2024. Vervolgens moet het bedrag aan draagkracht volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie in 2024 berekend worden aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.270)]. Voor de lager inkomens beneden een NBI van € 2.065,- per maand zijn vaste bedragen van toepassing.
NBI en draagkracht vader
Zoals hiervoor berekend, zal de rechtbank voor het bepalen van de draagkracht van de vader eveneens uitgaan van zijn NBI in 2024 van € 2.680,- per maand. Op grond van dit inkomen beschikt de vader volgens de aangehechte berekening over een draagkracht van € 424,- per maand voor [kind] .
NBI en draagkracht moeder
Voor het bepalen van de draagkracht gaat de rechtbank uit van het hiervoor berekende NBI van de moeder in 2024 van € 2.549,- per maand.
De moeder stelt dat rekening moet worden gehouden met een aflossing op een schuld aan de gemeente [gemeente] van € 522,45 per maand. Ter onderbouwing heeft de moeder een e-mail bericht van haar werkgever overgelegd waaruit blijkt dat per 1 september 2024 inderdaad een bedrag van € 522,45 per maand op haar loon zal worden ingehouden.
De man verweert zich hiertegen en stelt dat hiermee geen rekening moet worden gehouden, omdat onduidelijk is waarop deze schuld ziet, hoe lang de afbetaling daarvan zal lopen en of sprake is van een vermijdbare en verwijtbare schuld.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:40) dient bij het bepalen van de draagkracht rekening te worden gehouden met alle schulden, ongeacht of op deze schulden wordt afgelost en ongeacht wanneer deze schulden zijn aangegaan.
De moeder heeft het bestaan van de aanzienlijke schuld aan de gemeente [gemeente] en de noodzaak van aflossing daarop naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. De rechtbank zal voor de berekening van de draagkracht van de moeder daarom rekening houden met een redelijke aflossing van € 522,- per maand op de schuld bij de gemeente [gemeente] .
Anders dan de moeder in haar berekening heeft gedaan, zal de rechtbank niet direct haar loon met dit bedrag verminderen omdat de aflossing een netto bedrag betreft, maar zal de rechtbank bij het bepalen van haar draagkracht de aflossing van € 522 als extra lasten (post 134a) opnemen. Op grond van het NBI van de moeder van € 2.549,- per maand en rekening houdend met de aflossing van € 522,- per maand beschikt de moeder volgens de aangehechte berekening over geen draagkracht voor [kind] .
Gezamenlijke draagkracht ouders
De draagkracht van de vader bedraagt € 424,- per maand en de moeder heeft geen draagkracht. De ouders hebben samen voldoende om in de behoefte van [kind] te voorzien. De rechtbank zal gelet op geen draagkracht bij de moeder geen draagkrachtvergelijking maken. Van de vader wordt verwacht dat hij het totale bedrag van de berekende behoefte van [kind] (dit is € 370,-) zal betalen aan de moeder.
Zorgkorting
Gelet op de door de rechtbank vast te stellen zorgregeling, waarbij toegewerkt zal worden
–evenals nu geldt– naar dat één weekend in de veertien dagen bij de vader verblijft, vindt de rechtbank het redelijk een zorgkorting van 15% voor de vader toe te passen. Dit betekent dat 15% van de behoefte, zijnde afgerond € 55,- (15% van € 370) per maand in mindering komt op de bijdrage van de vader van € 370,- per maand, waardoor per saldo de vader aan de moeder met ingang van 13 september 2024 een kinderalimentatie voor [kind] moet betalen van € 315,- per maand (€ 370 minus € 55). De rechtbank zal dit bepalen voor de situatie dat [kind] weer alle dagen bij de moeder verblijft.
Voor de periode dat [kind] doordeweeks elders zal verblijven is het redelijk, zoals ook ter zitting is besproken, het bovengenoemde tabelbedrag te verminderen. Immers doordeweeks hoeft de moeder in die situatie niet te zorgen voor zijn verblijfskosten. De rechtbank zal hiervoor het voornoemde tabelbedrag van € 370,- verminderen met een korting van 35 %, te weten afgerond € 130,-. De vader dient derhalve in de periode dat [kind] doordeweeks is opgenomen bij Koraal zijnde een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, een bijdrage te betalen van € 240,- (€ 370,- minus € 130,-).
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.
al een kennisgeving van deze beschikking, zoals op de zitting is besproken, per post zenden Jeugdbescherming west Haaglanden.
BeslissingDe rechtbank:
*
bepaalt dat de minderjarige [kind] , geboren op [geboortedag] 2015 te
’ [geboorteplaats] en de vader naar bevinden van en onder regie van de jeugdbeschermer van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden contact met elkaar hebben, waarbij toegewerkt zal worden naar minimaal één weekend in de veertien dagen mits dit in het belang van [kind] is en hij dit aankan;
*
bepaalt dat de vader, met ingang van 13 september 2024 een kinderalimentatie ten behoeve van de hiervoor genoemde minderjarige,(bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt) met uitzondering van de periode dat de genoemde minderjarige verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, van € 315,- per maand aan de moeder zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en in de periode dat de genoemde minderjarige ook verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder
€ 240,- per maand;
en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte;
*
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van de kennisgeving van deze beschikking te zenden naar:
Jeugdbescherming west Haaglanden.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, kinderrechter, bijgestaan door
mr. M.G. Coopmans-Veraa als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 oktober 2024.