ECLI:NL:RBDHA:2024:17706

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
10672739 EL 23-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in effectenleasezaak tussen DEXIA NEDERLAND B.V. en gedaagde over leaseovereenkomsten en schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen DEXIA NEDERLAND B.V. en een gedaagde partij met betrekking tot effectenleaseovereenkomsten. DEXIA vorderde een verklaring voor recht dat zij aan al haar verbintenissen heeft voldaan en niets meer aan de gedaagde verschuldigd is, met uitzondering van een bedrag van € 16,58. De gedaagde voerde verweer en stelde dat hij nog een vordering op DEXIA had vanwege resterende termijnen en een onaanvaardbaar zware financiële last door de leaseovereenkomsten.

De procedure begon met een dagvaarding op 22 februari 2023, gevolgd door verschillende conclusies van partijen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de leaseovereenkomsten tussen DEXIA en de gedaagde zijn aangegaan in een periode waarin effectenleaseproducten veel werden verkocht, maar dat veel afnemers na het instorten van de aandelenmarkt met restschulden en verliezen zijn geconfronteerd. De rechter heeft jurisprudentie van de Hoge Raad en het Hof van Justitie in acht genomen en geconcludeerd dat DEXIA haar zorgplichten heeft geschonden, waardoor de gedaagde schade heeft geleden.

De kantonrechter heeft de bedingen die DEXIA aanspraak geven op resterende termijnen vernietigd en geoordeeld dat DEXIA nog een bedrag van € 268,28 aan de gedaagde moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechter heeft ook geoordeeld dat de gedaagde een deel van de schade zelf moet dragen, maar dat DEXIA in de proceskosten moet worden veroordeeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Den Haag
Zaaknummer: 10672739 EL 23-14
vonnis van de kantonrechter van 24 oktober 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna Dexia en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 februari 2023;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek, tevens houdende akte (voorwaardelijke) wijziging van eis;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[contractnummer 1]
24-04-1998
Feestplan II
II.
[contractnummer 2]
19-06-1997
WinstVerdubbelaar
III.
[contractnummer 3]
25-02-1998
WinstVerDriedubbelaar
IV.
[contractnummer 4]
13-11-1997
Beleggen met korting
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
24-04-2007
+ € 148,86
Ja, door Dexia.
II.
14-12-2004
- € 24,87
Ja, door [gedaagde] .
III.
26-02-2001
+ € 4.307,28
Ja, door Dexia.
IV.
13-11-2000
+ € 1.687,46
Ja, door Dexia.
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [gedaagde] verder op grond van overeenkomst I. tot en met VI. – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 4.506,79 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [gedaagde] op grond van overeenkomst I. € 852,52 aan dividenden ontvangen en € 856,65 aan fiscaal voordeel genoten.
2.4.
Bij brief van 21 december 2022 heeft Dexia [gedaagde] uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. Partijen zijn niet tot afronding van het dossier gekomen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert thans, na (voorwaardelijke) wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat:
zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers [contractnummer 1] , [contractnummer 2] , [contractnummer 3] en [contractnummer 4] , na betaling van een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, aan al haar verbintenissen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is,
[gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gedaagde] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gedaagde] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
4.4.
Dexia vordert onder meer een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gedaagde] verschuldigd met uitzondering van een bedrag van € 16,58 met betrekking tot overeenkomst II.
4.5.
[gedaagde] meent nog een vordering op Dexia te hebben vanwege in rekening gebrachte resterende termijnen bij de eindafrekening van overeenkomst I. en omdat het aangaan van die overeenkomst op hem een onaanvaardbaar zware financiële last legde.
met betrekking tot overeenkomst I.
4.6.
Hierna zal achtereenvolgend worden ingegaan op:
  • de vaststelling van de schade wegens termijnen en de schade wegens restschuld;
  • resterende termijnen;
  • het op de schade in mindering brengen van het genoten voordeel;
  • de eigen schuld (art. 6:101 BW);
  • een wel of niet onaanvaardbaar zware financiële last;
  • de consequenties van het voorgaande voor de verdeling van de (resterende) schade;
  • wat elke partij gelet op het voorgaande nog aan de andere partij verschuldigd is;
  • wettelijke rente en proceskosten.
4.7.
Waar hierna sprake is van ‘leasetermijnen’ ‘restschuld’, ‘dividenden en claims’, ‘waarde effecten’, ‘restant hoofdsom beëindiging’, ‘uitkering’ en ‘fiscaal voordeel’ wordt gedoeld op de bedragen die bij de (betreffende) overeenkomst worden vermeld op het (meest recent) door Dexia overgelegde financiële overzicht (de laatste twee genoemde onder het kopje ‘Overige voordelen’). Nu [gedaagde] de juistheid van de daarop vermelde gegevens niet (voldoende gemotiveerd) heeft betwist wordt daarvan uitgegaan.
de vaststelling van de schade wegens termijnen en de schade wegens restschuld
4.8.
De schade die als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia is ontstaan bestaat uit de schade wegens de door [gedaagde] verschuldigde termijnen, dat wil zeggen zowel de betaalde termijnen als de bij de eindafrekening nog achterstallige termijnen, en uit een (eventuele) restschuld.
resterende termijnen
4.9.
Tussen partijen is in geschil of Dexia op grond van bedingen in de (Bijzondere voorwaarden bij de) overeenkomst bij de eindafrekening een bedrag van € 268,26 bij [gedaagde] in rekening mocht brengen wegens de voortijdige beëindiging van de overeenkomst. [gedaagde] heeft een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van bovenbedoelde bedingen, onder meer omdat dit volgens hem ‘oneerlijk bedingen’ vormen als bedoeld in de Richtlijn 93/13 EEG (hierna: de Richtlijn).
4.10.
In zijn prejudiciële beslissing van 21 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:773) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een beding in de algemene voorwaarden van Dexia op grond waarvan Dexia in het geval van een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst wegens nalatigheid van de zijde van de wederpartij bevoegd is om zonder meer het onbetaalde restant van de overeengekomen leasesom(men) op te eisen, een beding is dat op grond van de Richtlijn als oneerlijk moet worden beschouwd. Om die reden is de rechter gehouden om een dergelijk beding op grond van artikel 6:233 BW te vernietigen voor zover dit betrekking heeft op termijnen die ten tijde van de beëindiging op grond van die bepaling nog toekomstig waren. Op die termijnen kan dan niet langer op grond van de contractuele Bijzondere voorwaarden aanspraak worden gemaakt.
4.11.
De vraag of de beëindiging van de overeenkomst moet worden aangemerkt als een beëindiging op grond van contractuele bepalingen, dan wel als een ontbinding in de zin van artikel 6:265 BW, is naar het oordeel van de kantonrechter niet relevant voor de vraag of het beding in de Bijzondere Voorwaarden op grond waarvan Dexia aanspraak maakt op resterende termijnen ‘oneerlijk’ is in de zin van de Richtlijn (vergelijk Hof Den Bosch 12 februari 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:515). Bovenbedoelde beslissing van de Hoge Raad wordt ook in de onderhavige zaak van toepassing geacht.
4.12.
Evenmin wordt relevant geacht of de beëindiging van de overeenkomst is geschied door Dexia of door [gedaagde] . Dit is immers niet van invloed op de kwalificatie van de bedingen, op grond waarvan Dexia aanspraak heeft gemaakt op betaling wegens resterende termijnen, als zijnde ‘oneerlijk’ als bedoeld in de Richtlijn.
4.13.
Dit leidt tot de conclusie dat de bedingen die Dexia aanspraak geven op na beëindiging van de overeenkomst nog resterende termijnen dienen te worden vernietigd.
4.14.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van 21 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) volgt dat bij vernietiging van het beding in de (Bijzondere voorwaarden bij) de overeenkomst Dexia evenmin op grond van de wet aanspraak heeft op (gehele of gedeeltelijke) vergoeding van de schade die zij door de voortijdige beëindiging van de overeenkomst heeft geleden.
4.15.
De vernietiging en de gevolgen daarvan strekken zich slechts uit tot het gedeelte van de overeenkomst dat oneerlijk is en zien daarmee alleen op de nog verschuldigde rentetermijnen. De overeenkomst moet voor het overige zonder wijzigingen voortbestaan (ECLI:EU:C:2021:68, punt 62). Voor zover Dexia op grond van de Bijzondere voorwaarden bij de beëindiging van de overeenkomst de nog verschuldigde hoofdsom contant dient te maken, is zij ten gunste van [gedaagde] van de wettelijke regeling afgeweken. Niet gebleken is dat de overeenkomst in zoverre niet in stand kan blijven als het gedeelte daarvan dat oneerlijk is wordt vernietigd. In dit verband wordt verwezen naar het arrest van hof Amsterdam van 14 september 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:2826).
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat de post die ziet op de resterende termijnen in de eindafrekening van € 268,28 komt te vervallen, zodat de uitbetaling van Dexia op 25 april 2007 te laag was. Dit betekent dat Dexia nog gehouden is een bedrag van € 268,28 aan [gedaagde] te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van eindafrekening, derhalve vanaf 24 april 2007.
het op de schade in mindering brengen van het genoten voordeel
4.17.
Op de door [gedaagde] geleden schade dient eerst in mindering te worden gebracht het voordeel als bedoeld in artikel 6:100 BW. Dit bestaat uit de in verband met de betreffende overeenkomst ontvangen inkomsten uit ‘Dividenden en claims’ en het genoten fiscaal voordeel. Een eventueel reeds door Dexia betaalde (gedeeltelijke) schadevergoeding behoort niet tot de hier bedoelde voordelen.
4.18.
Indien daarvan sprake is behoort tot het op de schade in mindering te brengen voordeel eveneens het batig saldo uit andere effectenleaseovereenkomsten tenzij deze meer dan een jaar vóór het aangaan van de overeenkomst waarbij de schade zich voordoet zijn beëindigd. Onder batig saldo wordt verstaan hetgeen aan opbrengst resteert nadat alle betalingen door de afnemer in mindering zijn gebracht.
4.19.
Voor zover sprake is van voordeel als hiervoor bedoeld dient dit eerst in mindering te worden gebracht op de schade die [gedaagde] heeft geleden wegens verschuldigde termijnen. Resteert dan nog een niet verrekend deel van het voordeel en is er sprake van meerdere verlieslatende overeenkomsten, dan dient vervolgens verrekening plaats te vinden met de schade wegens termijnen uit de volgende verlieslatende overeenkomst(en), en daarna met de restschuld, tot alle voordeel is verrekend.
de eigen schuld (art. 6:101 BW), wel of niet een onaanvaardbare financiële last
4.20.
Op grond van artikel 6:101 BW dient [gedaagde] een deel van de na verrekening van eventuele voordelen als hiervoor bedoelde resterende schade, (hierna: de resterende schade) wegens eigen schuld zelf te dragen. Daarbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de resterende schade bestaande uit de verschuldigde termijnen en de resterende schade bestaande uit een (eventuele) restschuld.
4.21.
Onderzocht moet worden of nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van deze overeenkomst had behoren te ontraden, omdat daardoor naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [gedaagde] werd gelegd. Indien het aangaan van de overeenkomsten voor [gedaagde] een onaanvaardbaar zware financiële last met zich bracht dient [gedaagde] een derde deel van de resterende schade uit zowel verschuldigde termijnen (de inleg) als de restschuld zelf te dragen. Indien geen sprake was van een dergelijke last dient de afnemer de resterende schade wegens verschuldigde termijnen geheel zelf te dragen en van de schade wegens restschuld een derde deel. Of sprake is van een zodanig onaanvaardbaar zware financiële last wordt beoordeeld door toepassing van de zogenoemde Hof-formule als weergegeven in het arrest van hof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981). [gedaagde] dient de gegevens die nodig zijn voor deze beoordeling te verstrekken en met stukken te onderbouwen.
4.22.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last moeten alle bekende omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de financiële ruimte van een belegger in aanmerking worden genomen. De hiervoor gehanteerde vuistregel, de Hof-formule luidt: X - W - A- B- C < Y + 0,1 xY + 0,15 x (X-Y).
De factor X staat voor het besteedbare netto-maandinkomen van [gedaagde] . De factor Y betreft de NIBUD-basisnorm voor het betrokken type huishouden. De factor W staat voor de maandelijkse huur-of hypotheeklasten voor de eigen dan wel gehuurde woning voor zover deze het daarvoor door het NIBUD gehanteerde basisbedrag overtreffen. De factor A staat voor de verplichtingen die voortvloeien uit de leaseovereenkomst, factor B staat voor eventuele financiële verplichtingen uit andere, eerder aangegane lease-overeenkomsten. De factor C staat voor eventuele (daadwerkelijk bestaande) rente- en aflossingsverplichtingen uit andersoortige eerdere kredietovereenkomsten.
wel of geen onaanvaardbaar zware financiële last in dit geval
4.23.
Tussen partijen is (onder meer) in geschil of door het aangaan van de overeenkomst voor [gedaagde] een onaanvaardbaar zware financiële met zich bracht. Tussen partijen is in het bijzonder in geschil of [gedaagde] bijzondere ziektekosten onder factor D. mocht meenemen in de berekening, of [gedaagde] de woonlasten correct berekend heeft en of [gedaagde] onder factor A. onterecht geen rekening heeft gehouden met de korting op de vooruitbetaling bij de overeenkomst.
factor D. ziektekosten
4.24.
[gedaagde] heeft onder verwijzing naar een Biljet van een Proces onder factor D. kosten aan kinderopvang opgenomen en kosten die hij gemaakt heeft vanwege de handicap en de opvang van zijn gehandicapte zoon. Dexia stelt dat [gedaagde] deze ziektekosten onterecht heeft meegenomen in de berekening, omdat onvoldoende bewijs overgelegd is om te kunnen stellen dat sprake is van een structureel karakter van deze gestelde kosten. Ook is de ernst van de aandoening onduidelijk en onvoldoende onderbouwd, bijvoorbeeld door het overleggen van een doktersverklaring waaruit de noodzaak en/of kosten zouden blijken.
4.25.
Overwogen wordt als volgt. In de Hof-formule is geen factor D begrepen. Dat neemt evenwel niet weg dat, indien [gedaagde] aantoont dat in zijn specifieke situatie sprake is van bijzondere uitgaven die van invloed zijn op zijn financiële ruimte, daarmee rekening gehouden moet worden. Met betrekking tot de kinderopvangkosten geldt dat deze niet reeds verdisconteerd zijn in de Nibud-normen, zodat zij – mits zij voldoende onderbouwd zijn – van invloed kunnen zijn op de voor de beoordeling relevante bestedingsruimte van een afnemer. [gedaagde] heeft gewezen op de bedragen aan kinderopvang zoals die zijn opgenomen in de Biljetten van een Proces. Daarmee heeft hij voldoende gemotiveerd onderbouwd dat zij dergelijke kosten gemaakt heeft, nu de Belastingdienst dergelijke kosten kennelijk aanvaard heeft. Dexia heeft verder de gezinssituatie van [gedaagde] niet betwist en onvoldoende gemotiveerd betwist dat de door [gedaagde] gestelde kosten in verband met de handicap en de opvang van zijn zoon door hem gemaakt zijn, zodat deze ook meegenomen worden in de berekening.
4.26.
De geschilpunten ten aanzien van de overige factoren kunnen onbeslist blijven, nu zij, ook indien de stellingen van Dexia voor het overige gevolgd zouden worden, niet leiden tot een ander oordeel dan dat door het aangaan van de overeenkomst een onaanvaardbaar zware financiële last ontstond. Verwezen wordt naar de berekening van [gedaagde] (productie A5 bij conclusie van antwoord).
de consequenties voor de verdeling van de (resterende) schade.
4.27.
Uit het voorgaande volgt de resterende schade wegens restschuld voor 1/3 deel voor rekening van [gedaagde] blijft.
wat elke partij nog aan de andere partij verschuldigd is
4.28.
Nu de overeenkomst niet rechtsgeldig is vernietigd of ontbonden zal [gedaagde] aan de daaruit voortkomende betalingsverplichtingen dienen te voldoen. Anderzijds zal Dexia de resterende schade dienen te vergoeden die volgens het bovenstaande voor haar rekening komt.
4.29.
Op grond van het voorgaande en de door Dexia (meest recent) overgelegde financiële gegevens van de onderhavige overeenkomsten zullen partijen in staat zijn te berekenen:
a. wat de schade is aan verschuldigde termijnen en restschuld;
b. wat de in mindering te brengen voordelen zijn (inclusief eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten) en wat na aftrek daarvan aan schade resteert;
c. of en zo ja tot welk bedrag [gedaagde] een resterende schade wegens termijnen en wegens restschuld dient te dragen;
d. wat [gedaagde] op grond van nakoming van betalingsverplichtingen uit de overeenkomst in totaal aan Dexia verschuldigd is.
4.30.
[gedaagde] heeft in verband met de onderhavige overeenkomst jegens Dexia aanspraak op schadevergoeding indien en voor zover [gedaagde] ter zake van de overeenkomst méér aan Dexia heeft betaald dan het onder d. bedoelde bedrag verminderd met het totaal van de onder c. bedoelde bedragen en verminderd met een (eventueel) reeds door Dexia betaalde schadevergoeding (exclusief wettelijke rente).
de wettelijke rente en proceskosten.
4.31.
Een aanspraak op wettelijke rente over nadeel, dat bij de voordeelstoerekening wordt verrekend met de voordelen, moet worden geacht niet te zijn ontstaan, aangezien die de schadeberekening te zeer zou compliceren. Slechts over het nadeel dat na voordeelstoerekening resteert, kan overeenkomstig de uitspraak van de Hoge Raad van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198) wettelijke rente worden toegewezen (Hoge Raad 3 februari 2017 ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). De wettelijke rente wordt, als onvoldoende bestreden, toegewezen over het bedrag aan schadevergoeding voor zover deze nog door Dexia verschuldigd is. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 ECLI:NL:RBAMS:2021:7910).
met betrekking tot overeenkomsten II. tot en met IV.
4.32.
[gedaagde] heeft de vordering van Dexia met betrekking tot deze overeenkomsten niet betwist, zodat er vanuit wordt gegaan dat Dexia op grond van deze overeenkomsten niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is, met uitzondering van een bedrag van € 16,58, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, ter zake overeenkomst II.
met betrekking tot alle overeenkomsten
proceskosten4.33. De vorderingen van Dexia zullen worden toegewezen als na te melden. Omdat [gedaagde] inhoudelijk grotendeels gelijk krijgt is Dexia aan te merken als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 677,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
vernietigt de bedingen op grond waarvan Dexia resterende termijnen in rekening heeft gebracht,
5.2.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot overeenkomst I. niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 268,28, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 april 2007 tot aan de dag der algehele voldoening en nadat is overgegaan tot uitbetaling van het bedrag dat Dexia volgens r.o. 4.30. nog verschuldigd is aan [gedaagde] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover te berekenen vanaf het moment dat alle voordeel is verrekend en met toepassing van de uitgangspunten als geformuleerd in r.o. 4.31. tot de dag van algehele voldoening,
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot overeenkomst II., na betaling van een bedrag van € 16,58, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 januari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is,
5.4.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot overeenkomsten III. en IV. niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is,
5.5.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] tot en met heden worden vastgesteld op € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.6.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: FM

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).