ECLI:NL:RBDHA:2024:17562

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.39407
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 23 oktober 2024, werd de maatregel van bewaring van eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 19 juli 2024, getoetst. De rechtbank had eerder, op 2 augustus 2024, de rechtmatigheid van deze maatregel beoordeeld. De minister had op 9 oktober 2024 een kennisgeving van voortduren van de bewaring aan de rechtbank gestuurd, wat als een beroep werd beschouwd. De rechtbank besloot dat de zaak niet op zitting behandeld zou worden en het vooronderzoek op 16 oktober 2024 werd gesloten.

De rechtbank overwoog dat indien de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), zij het beroep gegrond kan verklaren en de maatregel kan opheffen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring tot het sluiten van het onderzoek op 30 juli 2024 rechtmatig was. Eiser betoogde dat het dossier onvolledig was, maar de rechtbank oordeelde dat de gemachtigde van eiser voldoende informatie had om een standpunt in te nemen. De rechtbank stelde vast dat er zicht op uitzetting naar Marokko was en dat de minister voldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. G.W.B. Heijmans in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39407

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

De minister heeft op 19 juli 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
De rechtbank heeft de oplegging van deze maatregel van bewaring getoetst bij uitspraak van 2 augustus 2024. [1]
De minister heeft op 9 oktober 2024 voor eiser een kennisgeving voortduren bewaring aan de rechtbank verzonden. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 16 oktober 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 2 augustus 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 30 juli 2024) rechtmatig is.
Is het dossier onvolledig?
3. Eiser betoogt dat het dossier onvolledig is, omdat het geen terugkeerbesluit en maatregel van bewaring bevat. De gemachtigde van eiser voert aan dat zij door de rechtbank aan deze zaak is gekoppeld en daardoor geen inzicht heeft in de voorgeschiedenis. Eiser kan daarom niet vaststellen of er nog zicht op uitzetting bestaat en of de minister voldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Bij een vervolgberoep plaatst de minister, anders dan bij een eerste beroep, in beginsel slechts een voortgangsrapportage in het digitale dossier [2] . Over het algemeen zal de gemachtigde van de vreemdeling ook beschikken over het gehele bewaringsdossier omdat hij of zij de vreemdeling ook in een eerste beroep en eventuele eerdere vervolgberoepen heeft bijgestaan, waardoor de voortgangsrapportage voldoende is om een standpunt in te kunnen nemen over de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring. In dit geval heeft de gemachtigde eiser ook bijgestaan bij het beroep tegen de oplegging van de maatregel van bewaring van 19 juli 2024 die heeft geleid tot de uitspraak van deze rechtbank van 2 augustus 2024. De gemachtigde van eiser heeft in die procedure kennis kunnen nemen van het terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring.
3.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Volgens vaste rechtspraak is er in zijn algemeenheid sprake van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. [3] Aan de Marokkaanse autoriteiten mag ook enige tijd worden gegund om de afgifte van een laissez-passer in orde te maken. Op het moment van het sluiten van het onderzoek in deze procedure (op 16 oktober 2024) bevat het dossier ook geen aanwijzing dat er geen lp zal worden verstrekt voor eiser.
3.3.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser naar Marokko. Uit de voortgangsrapportage van 4 oktober 2024 blijkt dat de minister op 23 augustus 2024 en 19 september 2024 vertrekgesprekken heeft gevoerd met eiser en dat hij op 22 augustus 2024, 12 september 2024 en 2 oktober 2024 heeft gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten ten aanzien van de lp-aanvraag van eiser. Dat is voldoende voor de conclusie dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser naar Marokko.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 2 augustus 2024, zaaknr. NL24.29072, ECLI:NL:RBDHA:2024:12352.
2.Zie het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken, artikel 8.4. en 8.5
3.ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.