ECLI:NL:RBDHA:2024:17550

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
23/7962
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering paspoortaanvraag voor minderjarige wegens twijfel over identiteit en nationaliteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2024, wordt het beroep van eisers tegen de weigering van de minister van Buitenlandse Zaken om de paspoortaanvraag voor hun minderjarige dochter in behandeling te nemen, beoordeeld. De minister weigerde de aanvraag op basis van twijfels over de identiteit en nationaliteit van de minderjarige, die geboren is uit een bigaam huwelijk. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geweigerd de aanvraag in behandeling te nemen, omdat er onvoldoende bewijs is geleverd om de identiteit en nationaliteit van de minderjarige vast te stellen. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast bij de aanvrager ligt en dat documenten uit Somalië in Nederland niet erkend worden vanwege het ontbreken van centraal gezag. De rechtbank concludeert dat de identiteit van de minderjarige niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld, waardoor de paspoortaanvraag niet kan worden goedgekeurd. De eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7962

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit London (Verenigd Koninkrijk), en
[eiseres], uit Nairobi (Kenia), eisers,
namens hun minderjarige dochter
[minderjarige]
(gemachtigde: mr. H.K. Jap-A-Joe)
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. L.H.T. Geuzendam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de weigering de paspoortaanvraag ten behoeve van de dochter van eisers in behandeling te nemen.
1.1.
Verweerder heeft dit geweigerd met het besluit van 14 juli 2022. Met het bestreden besluit van 17 oktober 2023 op het bezwaar van eisers is verweerder bij zijn standpunt gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. [minderjarige] werd op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] , Somalië, geboren. Haar vader (de heer [eiser] , eiser) heeft in 2000 het Nederlanderschap verkregen en woont sinds 2004 in het Verenigd Koninkrijk. Haar moeder (mevrouw [eiseres] , eiseres) bezit de Somalische nationaliteit en heeft het Nederlanderschap nooit verkregen. Op 31 maart 2022 vroegen eisers voor hun minderjarige dochter een paspoort aan bij de Nederlandse ambassade in Nairobi, Kenia. Verweerder heeft de paspoortaanvraag niet in behandeling genomen. De reden hiervoor is dat verweerder vindt dat er geen zekerheid bestaat over de identiteit en nationaliteit van de minderjarige. [1] Ook zou de minderjarige geboren zijn uit een bigaam huwelijk, waardoor het in strijd met de openbare orde is om vast te stellen dat eiser haar vader in juridische zin is. Uit de Basisregistratie personen (Brp) blijkt namelijk dat eiser op [huewelijksdatum] 1988 in [plaatsnaam] , Somalië is gehuwd met [naam] . Volgens de Somalische echtscheidingsakte is dit huwelijk op 5 augustus 2004 door echtscheiding ontbonden. Uit de Somalische huwelijksakte blijkt dat eisers op [huwelijksdatum] 2017 zijn getrouwd in Mogadishu, Somalië.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eisers zijn het niet eens met het besluit. Eisers vinden dat is voldaan aan het vereiste om identiteitvaststellende documenten te overleggen. Verweerder gaat er op voorhand vanuit dat een Somalisch document vals is en daarom is volgens eiser onderzoek door het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (Bureau Documenten) zinloos. Met een DNA-onderzoek komt onomstotelijk vast te staan wie de ouders zijn. Eisers hebben dat onderzoek ook laten uitvoeren in het buitenland. Zij hebben aangeboden om in Nederland ook een DNA-onderzoek te laten uitvoeren, maar daar is verweerder niet op ingegaan.
3.1.
Daarnaast heeft verweerder volgens eisers niet voldaan aan zijn vergewisplicht door het Bureau Documenten alleen te bellen en om uitleg te vragen. Eisers hebben aangekaart dat het Bureau Documenten twijfels heeft over het identiteitsbewijs en de geboorteakte omdat ze op dezelfde dag zijn afgegeven en hetzelfde nummer hebben. Maar in een identiteitsbewijs staan gegevens die zijn ontleend aan een geboorteakte. Ook heeft de conclusie van het onderzoek van Bureau Documenten de laagste graad van waarschijnlijkheid.
3.2.
Tot slot vragen eisers zich af welk DNA-onderzoek een echtscheidingsakte zou kunnen ondersteunen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder mocht concluderen dat er geen zekerheid bestaat over de nationaliteit en identiteit van minderjarige. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kunnen de identiteit en nationaliteit van minderjarige worden vastgesteld?
5. Iedere Nederlander heeft recht op een Nederlands paspoort. [2] Nederlander is het kind waarvan ten tijde van zijn of haar geboorte de vader of de moeder Nederlander is. [3] Voor de vaststelling van de identiteit moet de aanvrager van een paspoort geldige identiteits- of reisdocumenten overleggen zoals een paspoort en een geboorteakte. [4] Het is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter dat de bewijslast om de nodige zekerheid te verschaffen over het gestelde Nederlanderschap bij de aanvrager berust. [5] De wetgever hecht een groot belang aan het bevorderen van het behoud van het vertrouwen in de Nederlandse reisdocumenten, met name vanwege de onmisbare rol die deze documenten vervullen als een bewijs op het eerste gezicht van identiteit en nationaliteit. Dit betekent dat de identiteit en nationaliteit van de aanvrager buiten twijfel moeten zijn. [6]
5.1.
Documenten uit Somalië worden in Nederland niet erkend wegens het ontbreken van centraal gezag in dat land. Verweerder voert het beleid dat het niet erkennen van dergelijke documenten onder bijzondere omstandigheden niet doorslaggevend is. Anders zou dit betekenen dat een kind dat in Somalië is geboren nooit het Nederlanderschap zou kunnen ontlenen aan één van de Nederlandse ouders en dus nooit een Nederlands paspoort zou kunnen krijgen. Dit vindt verweerder niet wenselijk. Daarom laat verweerder Somalische geboorte- en huwelijksakten toch onderzoeken door Bureau Documenten. In het geval de akten positief zijn beoordeeld, laat verweerder daarna DNA-onderzoek doen naar de relatie tussen het kind en de gestelde ouders. Bij een positieve uitslag van het DNA-onderzoek kan verweerder een Nederlands paspoort aan het kind verstrekken.
5.2.
Het Bureau Documenten heeft geen van de door eisers overgelegde documenten positief bevonden. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [7] is een door het Bureau Documenten opgestelde verklaring van onderzoek een deskundigenadvies. Verweerder mag op een advies van het Bureau Documenten afgaan, nadat hij is nagegaan of het advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.
5.3.
Het Bureau Documenten heeft in de Verklaring van Onderzoek van 13 juni 2022 geconcludeerd dat de overgelegde Somalische geboorteakte en identiteitsbevestiging waarschijnlijk niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven. Er zijn geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de inhoudelijke juistheid en de zorgvuldige totstandkoming van dit onderzoek. Allereerst vindt de rechtbank het niet onzorgvuldig dat het onderzoek en de conclusie van de documentonderzoeker gecontroleerd wordt door een documentdeskundige. Het argument van eisers dat het onbegrijpelijk is dat er in het onderzoek getwijfeld wordt aan het identiteitsbewijs en de geboorteakte vanwege dezelfde afgiftedatum en nummer, kan de rechtbank niet volgen. Uit de navraag van verweerder – en het onderzoeksrapport zelf – blijkt dat deze zin in het onderzoek genoemd werd om een koppeling te maken tussen de twee documenten. De conclusie van het onderzoek is hier niet op gebaseerd, maar op technische afwijkingen die inzake de twee documenten zijn vastgesteld. Daarnaast is ‘waarschijnlijk (niet)’ niet de laagste gradatie uit de waarschijnlijkheidsconclusies. Net als verweerder, ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de getrokken negatieve conclusie, door de lage gradatie van waarschijnlijkheid, gelijkgesteld moet worden met een positieve conclusie, zoals eisers betogen.
5.4.
Ook het door eisers overgelegde DNA-onderzoek waaruit de identiteit van hun minderjarige kind zou moeten blijken, maakt dit niet anders. [8] Daarbij is van belang dat met dergelijk onderzoek alleen een biologische afstammingsrelatie wordt vastgesteld en niet de identiteit. Daarom wordt volgens het beleid van verweerder pas een DNA-onderzoek gedaan als het onderzoek naar de geboorteakte positief is afgerond. Dat is hier niet het geval. Nu sprake is van twijfel over de identiteit en de daarmee samenhangende nationaliteit van de minderjarige dochter van eisers, kan ook niet de door eisers gewenste waarde aan het DNA-onderzoek worden toegekend.
5.5.
De rechtbank ziet in dat de bewijspositie van eisers moeilijk is. Eisers hebben ook het nodige gedaan om aan bewijsmiddelen te komen. Maar dat neemt niet weg dat de identiteit van minderjarige niet vast is komen te staan en dat in geval van twijfel aan de identiteit geen paspoort kan worden afgegeven.
5.6.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zelfs als de identiteit van de dochter van eisers wel had kunnen worden vastgesteld, dit in deze zaak evenmin tot afgifte van een paspoort had kunnen leiden. Hierbij is van belang dat er niet vanuit kan worden gegaan dat eiser gescheiden is van [naam] omdat de overgelegde echtscheidingsakte, om de redenen genoemd in overweging 5.1, niet als bewijs daarvan kan dienen, nog daargelaten dat de akte door Bureau Documenten vals is bevonden. Dit betekent dat ervan uit moet worden gegaan dat de dochter van eisers geboren is uit een bigaam huwelijk. Kinderen die uit een bigaam huwelijk worden geboren kunnen bij hun geboorte niet van rechtswege het Nederlanderschap verkrijgen. [9] Het is wel mogelijk dat een bigaam gehuwde vader met de Nederlandse nationaliteit een kind erkent en het kind daardoor het Nederlanderschap verkrijgt. [10] Daarbij geldt evenwel dat ook indien eiser deze mogelijkheid in de toekomst wenst te benutten daarvoor documenten zullen moeten worden overgelegd die de identiteit van de dochter van eisers met voldoende zekerheid aantonen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht heeft geweigerd om de paspoortaanvraag voor de minderjarige dochter van eisers in behandeling te nemen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.C. Korbee, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 9 van de Paspoortwet en artikel 52 van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 (Pub 2001).
2.Artikel 9 van de Paspoortwet.
3.Artikel 3, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
4.Artikel 36, vierde lid, van de Pub 2001 en artikel 2.1, tweede lid, van het Paspoortbesluit 2020.
5.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3490 en van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2344.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2483.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:197.
8.Zie ook bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 januari 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:254.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:721 en artikel 4 van de RWN.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:721.