ECLI:NL:RBDHA:2024:17546

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
24/956
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Woo-verzoek en vernietiging van het besluit van de minister van Veiligheid en Justitie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn Woo-verzoek door de minister van Veiligheid en Justitie. Eiser, die verdachte is in een strafrechtelijk onderzoek met de codenaam '[codenaam 4]', had om openbaarmaking van documenten verzocht die verband houden met zijn strafzaak, waaronder informatie over de versleutelde berichtendienst SkyECC. De minister heeft het verzoek afgewezen op basis van verschillende bijzondere openbaarmakingsregimes, waaronder het Wetboek van Strafvordering en de Wet politiegegevens. De rechtbank oordeelt dat de minister zijn beslissing niet zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank benadrukt dat de minister beter moet motiveren hoe hij heeft gezocht naar relevante documenten en welke weigeringsgronden van toepassing zijn. De rechtbank bepaalt ook dat de minister het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/956
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2024 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. J.C. Reisinger),
en
de minister van Veiligheid en Justitie,verweerder
(gemachtigde: mr. N. Bontje).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn Woo-verzoek. [1]
1.1. Verweerder heeft het Woo-verzoek met het besluit van 12 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 december 2023 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2024 op zitting behandeld gelijktijdig met het beroep in zaak SGR 23/7359. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder, vergezeld door mr. [naam].
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is verdachte geweest in een strafrechtelijk onderzoek met de codenaam ‘[codenaam 4]’. In dit onderzoek spelen onderschepte berichten van de versleutelde berichtendienst SkyECC en de internationale samenwerking tussen opsporingsdiensten in een Joint Investigation Team (JIT) een rol. In de strafrechtelijke procedure bij deze rechtbank heeft eiser op meerdere momenten onderzoekswensen ingediend, waarin hij heeft gevraagd om een groot aantal documenten (onder meer) over de strafrechtelijke onderzoeken naar de berichten van SkyECC (met de codenamen [codenaam 1], [codenaam 2], [codenaam 3] en [codenaam 4]).
2.1. Ook heeft eiser op 15 april 2022 bij verweerder een Woo-verzoek ingediend (identiek aan het Woo-verzoek dat voorwerp is van het beroep in zaak SGR 23/7359). Samengevat heeft eiser om openbaarmaking van twee categorieën van informatie verzocht. Het gaat om:
Documenten die zien op de totstandkoming van en besluitvorming binnen de onderzoeken [codenaam 1], [codenaam 2] en [codenaam 3]. Uit deze onderzoeken zijn gegevens verkregen die zijn gebruikt in onderzoek [codenaam 4]. En documenten die zien op de totstandkoming en besluitvorming binnen het JIT. (hierna: deel 1 van het Woo-verzoek)
Documenten (onder meer offertes, boekingsbevestigingen, aankoopbewijzen en declaraties) over algemene aangelegenheden, besluitvorming en beleidsdocumenten die zijn opgemaakt naar aanleiding van rapportages, keuringen, wetswijzigingen en de doorwerking van politieke besluitvorming op het gebied van digitale opsporing en gegevensverwerking door de politie en het Openbaar Ministerie (hierna: deel 2 van het Woo-verzoek)
2.2. Verweerder heeft deel 1 van het Woo-verzoek afgewezen, omdat de verzochte informatie buiten de reikwijdte van de Woo valt [2] en onder de bijzondere openbaarmakingsregelingen van het Wetboek van Strafvordering (Sv), [3] de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Wet politiegegevens (Wpg). Deel 2 van het Woo-verzoek is afgewezen met toepassing van weigeringsgronden uit de Woo. [4] Deze zaak gaat over de vraag of verweerders de Woo-verzoeken van eiser op deze gronden hebben mogen afwijzen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Allereerst heeft verweerder het Woo-verzoek ten onrechte integraal geweigerd met toepassing van diverse bijzondere openbaarmakingsregimes en zonder de Woo toe te passen. Verweerder heeft niet zorgvuldig gehandeld, omdat hij geen inzicht heeft gegeven in de aangetroffen informatie en zijn beschrijving van het inventarisatieproces onvoldoende inzicht geeft. Zo heeft verweerder ten onrechte niet duidelijk gemaakt welke zoektermen zijn gehanteerd en ook is er geen duidelijke afbakening van de geraadpleegde bronnen en personen. Eiser verzoekt de rechtbank daarom om op grond van 8:29 Awb de onderliggende documenten op te vragen, zodat de wijze van inventariseren en de geïnventariseerde informatie gecontroleerd kunnen worden.
3.1. Niet alle opgevraagde informatie valt onder de bijzondere openbaarmakingsregelingen. Documenten over bestuurlijke aangelegenheden, zoals de gemaakte belangenafwegingen, kosten, communicatie, voorbereiding van meetings, de mediastrategie, budgettaire besluiten en reiskosten, vallen niet onder de artikelen 30 en 34 Sv. Ook kan niet alle verzochte informatie onder artikel 365 Sv vallen, omdat sommige informatie nooit onderdeel was van het strafdossier. Bovendien kan informatie, zoals kostenplaatjes, presentaties, gespreksnotities, opgesteld door personen die op geen enkel moment kennis hebben gehad van een strafdossier en de daarin voorkomende natuurlijke personen niet herleidbaar zijn tot natuurlijke personen of anderszins zijn aan te merken als gegevens in de zin van de Wjsg.
Op de informatie die niet onder de bijzondere openbaarmakingsregimes valt, is de Woo van toepassing. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de uitzonderingsgronden hier gelden voor hele (categorieën van) documenten.
3.2. Verder is het bestreden besluit in strijd met de geest van de Woo, die uitgaat van een recht op informatie en geen gunst. Ook kan eiser niet onderbouwen dat er klemmende redenen zijn waarom de informatie aan hem moet worden verstrekt, [5] omdat hij de inhoud en de omvang van de documenten niet kent. Tot slot is nog niet (volledig) beslist op deel 2 van het Woo-verzoek.
Wat zijn de regels?
4. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ontvankelijkheid van het beroep over deel 2 van het Woo-verzoek
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen het onderdeel van het besluit van 12 juli 2022 waarin verweerder heeft beslist op deel 2 van het Woo-verzoek. Volgens verweerder is het beroep van eiser voor zover het gaat over deel 2 van het Woo-verzoek daarom niet-ontvankelijk. [6]
5.1. De rechtbank is dit niet met verweerder eens en is van oordeel dat het beroep tegen deel 2 van het Woo-verzoek ontvankelijk is. In zijn bezwaarschrift heeft eiser namelijk vermeld dat zijn Woo-verzoek integraal is afgewezen en dat hij zich daarmee niet kan verenigen. Eiser heeft daarbij geen onderscheid gemaakt tussen deel 1 en deel 2 van zijn Woo-onderzoek. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift juist expliciet melding gemaakt van (onder meer) het drietal weigeringsgronden uit artikel 5.1 van de Woo [7] (mede) op grond waarvan verweerder deel 2 van het Woo-verzoek heeft afgewezen. Daarnaast heeft eiser in de alinea’s onder d, e en f van zijn bezwaarschrift bezwaargronden gericht tegen het weigeren van deel 2 van het Woo-verzoek.
Mocht verweerder deel 2 van het Woo-verzoek afwijzen?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn beslissing om deel 2 van het Woo-verzoek af te wijzen niet zorgvuldig heeft voorbereid en niet goed heeft gemotiveerd. [8] De rechtbank licht hierna toe waarom dat zo is.
6.1. In het bestreden besluit heeft verweerder dit deel van het primaire besluit van 12 juli 2022 ongewijzigd in stand gelaten. In het primaire besluit is in algemene bewoordingen vermeld dat deel 2 van het Woo-verzoek wordt afgewezen met toepassing van artikel 5.1, eerste lid en onder a van de Woo (veiligheid van de Staat), artikel 5.1, tweede lid en onder c van de Woo (opsporing en vervolging van strafbare feiten) en artikel 5.1, vijfde lid, van de Woo (onevenredige benadeling vanwege samenloop met andere Woo-verzoeken). Met deze algemene bewoordingen heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt hoe hij heeft gezocht naar documenten die relevant zijn voor deel 2 van het Woo-verzoek. Hij heeft ook niet duidelijk gemaakt hoe hij vervolgens de aangetroffen documenten heeft beoordeeld en wat, per document, de uitkomst van die beoordeling is geweest. Verweerder heeft daarbij niet aannemelijk gemaakt dat hij deel 2 van het Woo-verzoek op documentniveau heeft beoordeeld.
Is de Woo van toepassing op de informatie bedoeld in deel 1 van het Woo-verzoek?
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet zorgvuldig voorbereid en niet goed gemotiveerd heeft beslist dat de informatie die eiser met deel 1 van zijn Woo-verzoek heeft gevraagd buiten de reikwijdte van de Woo valt. [9] De rechtbank legt hierna uit hoe ze tot dit oordeel komt.
7.1. Uit artikel 8.8 van de Woo volgt dat de Woo niet van toepassing is op informatie waarvoor een bepaling geldt die is opgenomen in de bijlage bij de wet. Alle vier de bijzondere openbaarmakingsregelingen die verweerder aanhaalt, zijn opgenomen als bijzondere regeling in deze bijlage. Dit betekent dat de Woo niet van toepassing is als (één van) deze bijzondere openbaarmakingsregelingen gelden.
7.2. In het bestreden besluit heeft verweerder uiteengezet dat bij het Landelijk Parket en de arrondissementsparketten Den Haag en Amsterdam uitvraag is gedaan op basis van het Woo-verzoek van eiser. Daarbij is steeds gezocht in algemene mailboxen en in de persoonlijke mailboxen van onder andere officieren van justitie, parketsecretarissen en teamleiders over de onderzoeken en/of verdachten. De JIT-stukken zijn doorzocht en alle stukken die zijn gebruikt voor de bij de rechter-commissaris ingediende vorderingen. Ook is gezocht in de stukken die aan het doelonderzoek [codenaam 4] zijn gevoegd. Daarbij is de informatie die onder de politie berust in de bezwaarfase opnieuw is geïnventariseerd. Verder heeft verweerder verwezen naar het besluit op bezwaar in zaak SGR 23/7359 waarin is toegelicht dat uitvraag is gedaan bij de dienst landelijke recherche van de Landelijk Eenheid en bij de politie-eenheid Den Haag. Hierbij is per onderdeel van het Woo-verzoek om alle informatie gevraagd die in het Woo-verzoek is genoemd. Binnen de dienst landelijke recherche is gezocht op al het e-mailverkeer en binnen de politie-eenheid Den Haag is gezocht naar alle documenten over het doelonderzoek [codenaam 4]. Verweerder heeft uit deze inventarisaties de conclusie getrokken dat de aangetroffen informatie niet onder de reikwijdte van de Woo valt.
Op de zitting heeft verweerder nader toegelicht dat er geen inventarislijst is gemaakt van de aangetroffen informatie, maar dat de informatie wel “apart is gezet” om te kunnen worden beoordeeld. Volgens verweerder volgt uit de (ruime) formulering van het Woo-verzoek en de aard van de informatie dat alle informatie onder de bijzondere openbaarmakingsregimes valt. Alle informatie uit alle opgevraagde stukken is volgens verweerder te herleiden naar SkyECC en verdachte. Het betreft een zeer grote hoeveelheid informatie van zo’n 1.000 onderzoeken, aldus verweerder.
7.3. Uit deze in het bestreden besluit en in beroep gegeven toelichting op hoofdlijnen is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk geworden hoe verweerder heeft bepaald in welke bronnen gezocht moest worden naar informatie die relevant is voor deel 1 van het Woo-verzoek van eiser. Zo is niet duidelijk geworden hoe verweerder heeft bepaald welke van de naar zijn zeggen ongeveer 1.000 onderzoeken relevant zijn voor het Woo-verzoek van eiser, en welke dossiers of andere gegevensbronnen vervolgens per relevant bevonden onderzoek doorzocht moesten worden.
Verweerder heeft naar zijn zeggen een selectie gemaakt van te onderzoeken dossiers, onderzoeken, mailboxen en gegevensbronnen, maar hij heeft niet inzichtelijk gemaakt wat er binnen zijn selectie valt. Ook heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt hoe (met welke zoektermen) hij vervolgens binnen die selectie heeft gezocht naar informatie waar eiser om heeft verzocht.
Verder is niet duidelijk geworden hoe verweerder heeft beoordeeld of de aangetroffen informatie onder een bijzonder openbaarmakingsregime valt, en zo ja onder welk. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder per aangetroffen document heeft beoordeeld of dit voor openbaarmaking in aanmerking komt. De enkele stelling op de zitting dat hij dit wel heeft gedaan is daarvoor, zonder enige onderbouwing, onvoldoende. De rechtbank weegt hierbij mee dat verweerder op dezelfde zitting ook heeft verklaard dat de beoordeling of documenten aan eiser moeten worden verstrekt in de strafrechtelijke procedure thuishoort en niet in een procedure op grond van de Woo. Dit duidt er eerder op dat verweerder bij de beoordeling van de bezwaren van eiser heeft volstaan met een principiële beslissing op het Woo-verzoek van eiser, zonder de onderliggende individuele documenten per stuk inhoudelijk te beoordelen. Verweerder heeft daarom ook niet aannemelijk kunnen maken dat de, volgens hem zeer grote hoeveelheid documenten, in het geheel geen gegevens bevatten die onder de Woo vallen. De ruime formulering van het Woo-verzoek van eiser geeft aanleiding om te vermoeden dat er ook documenten kunnen zijn aangetroffen, waarop de Woo wel van toepassing is.
7.4. Het bestreden besluit is, gelet op overwegingen 6-7.3, niet zorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. Verweerder moet een nieuw besluit op bezwaar nemen. Verweerder moet beter motiveren hoe hij heeft gezocht naar documenten die relevant zijn voor deel 1 van het Woo-verzoek en welke weigeringsgrond uit de Woo op welk document van toepassing is. Verder moet verweerder zijn beoordeling van deel 1 van het Woo-verzoek beter motiveren: welke selectie heeft verweerder gemaakt van te onderzoeken dossiers en gegevensbronnen en hoe is hij tot deze selectie gekomen? Ook moet verweerder beter motiveren op welke manier hij heeft gezocht binnen de aldus geselecteerde bronnen. Daarnaast moet verweerder, na kennisname van de aangetroffen informatie, beter motiveren waarom de gevraagde informatie, geen informatie bevat die onder de Woo valt. Verweerder zal hiervoor meer informatie moeten verstrekken over het soort documenten dat is aangetroffen en waarom is uitgesloten dat er informatie in staat waarop de Woo van toepassing is of zal, eventueel steekproefsgewijs aan de hand van een inventarislijst, alsnog moeten nagaan of er inderdaad alleen Wjsg-, Wpg-, 30 Sv-, 34 Sv- of 365 Sv-gegevens zijn aangetroffen.
7.5. Met het oog op de nieuw te nemen beslissing op bezwaar overweegt de rechtbank dat het op voorhand niet evident is, dat alle informatie waarom eiser in deel 1 van zijn Woo-verzoek vraagt zonder meer onder de artikelen 30 en 34 van het Sv valt. Zo heeft eiser bijvoorbeeld gevraagd om stukken die zien op de mediastrategie, voorbereidende documenten (en declaraties) van een JIT-meeting en documenten die zien op het aangaan, voorbereiden en sluiten van de JIT-overeenkomst met de Belgische en Franse opsporingsdiensten. De rechtbank wijst er daarbij op dat de strafkamer van deze rechtbank oordeelde dat niet alle informatie waar eiser tijdens het strafproces om verzocht relevant is voor de toetsing aan de artikelen 348 en 350 Sv tijdens het strafproces. [10] Ook dit vormt een indicatie dat niet alle stukken waar eiser om verzocht onder de artikelen 30 en 34 Sv vallen.
7.6. Verweerder zal in het nieuw te nemen besluit op bezwaar ook moeten motiveren waarom (een deel van) de gevraagde informatie van deel 1 van het Woo-verzoek onder de Wjsg, de Wpg en/of onder artikel 365 Sv valt, en dat om die reden de Woo daarop niet van toepassing is. De enkele stelling van verweerder dat alle informatie onder één van deze bijzondere openbaarmakingsregimes valt omdat het herleidbaar is naar eiser of SkyECC, is daarvoor onvoldoende motivering. Daar komt nog bij dat de omstandigheid dat een document politiegegevens bevat, niet met zich meebrengt dat het hele document als zodanig onder de werking van de Wpg valt, ook voor zover dit document andere gegevens dan politiegegevens bevat. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat gegevens die zijn vervat in documenten die zijn opgesteld in het kader van de uitvoering van de politietaak, integraal onder het regime van de Wpg vallen. [11] De rechtbank acht dit uitgangspunt ook van toepassing op de Wjsg. Tot slot wijst de rechtbank erop dat artikel 365 Sv alleen gaat over een afschrift van het vonnis en proces-verbaal, en deel 1 van het Woo-verzoek daartoe niet is beperkt.
7.7. Tot slot zal verweerder in het nieuw te nemen besluit op bezwaar inzichtelijk moeten maken hoe hij heeft gezocht naar documenten die relevant zijn voor deel 2 van het Woo-verzoek en wat, per document, de uitkomst van zijn beoordeling is.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing op het bezwaarschrift te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus).
8.1. De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. [12] De rechtbank geeft verweerder hiervoor tien weken.
8.2. Omdat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Om dezelfde reden krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in beginsel € 1.750,-.
8.3. De rechtbank heeft gelijktijdig met deze zaak ook de zaak SGR 24/956 ter zitting behandeld. Bij uitspraak van dezelfde datum zijn beide beroepen gegrond verklaard. De rechtbank ziet aanleiding om deze zaken aan te merken als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De samenhangende beroepen zijn gelijktijdig door de bestuursrechter behandeld, de rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon, van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek waren. De beroepsgronden zagen in alle zaken op dezelfde rechtsvraag en waren (nagenoeg) gelijkluidend.
8.4. Volgens de Bijlage bij het Bpb, onder C2, wordt voor minder dan vier samenhangende zaken een wegingsfactor van 1 toegepast. Toegepast op het hiervoor vermelde bedrag levert dat een proceskostenvergoeding op van € 1.750,- (€ 1.750,- × 1). Dit bedrag moet worden gedeeld door het totaal aantal samenhangende zaken (€ 1.750,- ÷ 2) zodat de proceskostenvergoeding voor iedere zaak € 875,- bedraagt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 15 december 2023 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 15 december 2023;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.C. Korbee, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE

Wet open overheid (Woo)

Artikel 5.1 Uitzonderingen
1. Het openbaar maken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
[…]
b. de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden;
[…]
2. Het openbaar maken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
[…]
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
[…]
5. In uitzonderlijke gevallen kan openbaarmaking van andere informatie dan milieu-informatie voorts achterwege blijven indien openbaarmaking onevenredige benadeling toebrengt aan een ander belang dan genoemd in het eerste of tweede lid en het algemeen belang van openbaarheid niet tegen deze benadeling opweegt. Het bestuursorgaan baseert een beslissing tot achterwege laten van de openbaarmaking van enige informatie op deze grond ten aanzien van dezelfde informatie niet tevens op een van de in het eerste of tweede lid genoemde gronden.
Artikel 8.8 Verhouding met andere wetten
De artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 zijn niet van toepassing op informatie waarvoor een bepaling geldt die is opgenomen in de bijlage bij deze wet.
Bijlage bij artikel 8.8 van de Wet open overheid
De artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 van de Wet open overheid zijn niet van toepassing voor zover de volgende bepalingen gelden.
[…]
 Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens: de titels 2 tot en met 3b
[…]
 Wet politiegegevens: de artikelen 3, derde lid, en 7
[…]
 Wetboek van Strafvordering: de artikelen 30, 257h, tweede lid, 365, vierde en vijfde lid, en 415 juncto 365, vierde en vijfde lid
[…]

Wetboek van Strafvordering

Artikel 30
1. De kennisneming van de processtukken wordt de verdachte op diens verzoek tijdens het voorbereidende onderzoek verleend door de officier van justitie. De kennisneming wordt de verdachte in elk geval toegestaan vanaf het eerste verhoor na aanhouding.
2. Indien de officier van justitie in gebreke blijft de kennisneming te verlenen, kan hem op verzoek van de verdachte door de rechter-commissaris een termijn worden gesteld binnen welke de kennisneming van processtukken wordt verleend. Alvorens op het verzoek te beslissen, hoort de rechter-commissaris de officier van justitie.
3. Niettemin kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit vordert, de verdachte de kennisneming van bepaalde processtukken onthouden.
4. De verdachte wordt in het geval, bedoeld in het derde lid, schriftelijk medegedeeld dat de hem ter inzage gegeven stukken niet volledig zijn. De verdachte kan binnen veertien dagen na dagtekening van de mededeling, bedoeld in de vorige volzin, en daarna telkens na periodes van dertig dagen, een bezwaarschrift indienen bij de rechter-commissaris. Alvorens te beslissen, hoort de rechter-commissaris de officier van justitie en stelt hij de verdachte in de gelegenheid om opmerkingen te maken.
Artikel 34
1. De verdachte kan de officier van justitie verzoeken specifiek omschreven stukken die hij van belang acht voor de beoordeling van de zaak bij de processtukken te voegen. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan en is met redenen omkleed.
2. Met het oog op de onderbouwing van zijn verzoek kan de verdachte de officier van justitie toestemming verzoeken om kennis te nemen van de stukken, bedoeld in het eerste lid.
3. Indien de officier van justitie in gebreke blijft te beslissen over het voegen van de stukken onderscheidenlijk de kennisneming daarvan, kan hem op verzoek van de verdachte door de rechter-commissaris een termijn worden gesteld binnen welke een beslissing wordt genomen. Alvorens op het verzoek te beslissen, hoort de rechter-commissaris de officier van justitie en de verdachte.
4. De officier van justitie kan het voegen van de stukken onderscheidenlijk de kennisneming daarvan weigeren indien hij van oordeel is dat de stukken niet als processtukken kunnen worden aangemerkt dan wel indien hij dit onverenigbaar acht met een van de in artikel 187d, eerste lid, vermelde belangen. Hij behoeft daartoe een schriftelijke machtiging, op diens vordering te verlenen door de rechter-commissaris.
Artikel 365
[…]
3. Zoodra het vonnis is geteekend en in ieder geval na afloop van den termijn in het eerste lid vermeld, kan de verdachte, zijn raadsman of de benadeelde partij daarvan en van het proces-verbaal der terechtzitting kennis nemen. De voorzitter verstrekt desgevraagd een afschrift van het vonnis en het proces-verbaal aan de verdachte, zijn raadsman en de benadeelde partij.
4. De voorzitter verstrekt desgevraagd een afschrift van het vonnis en het proces-verbaal der terechtzitting aan ieder ander dan de verdachte of zijn raadsman, tenzij verstrekking naar het oordeel van de voorzitter ter bescherming van de belangen van degene ten aanzien van wie het vonnis is gewezen of van de derden die in het vonnis of in het proces-verbaal worden genoemd, geheel of gedeeltelijk dient te worden geweigerd. In het laatste geval kan de voorzitter een geanonimiseerd afschrift of een uittreksel van het vonnis en het proces-verbaal verstrekken.
5. Onder het vonnis zijn begrepen de stukken die aan de uitspraak zijn gehecht. Van andere tot het strafdossier behorende stukken wordt geen afschrift of uittreksel verstrekt.
[…]

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg)

Artikel 1 – definities
In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. justitiële gegevens: bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon inzake de toepassing van het strafrecht of de strafvordering, die in een gegevensbestand zijn of worden verwerkt;
b. strafvorderlijke gegevens: persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon die zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek en die het openbaar ministerie in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg in een gegevensbestand verwerkt;
c. persoonsdossier: een gestructureerd dossier waarin zijn opgenomen de aan rechterlijke autoriteiten uitgebrachte rapporten over onderzoeken naar het gedrag of de levensomstandigheden van een natuurlijk persoon in verband met tegen hem aanhangige strafzaken, de tenuitvoerlegging van aan hem opgelegde straffen of maatregelen of zijn reclassering;
d. tenuitvoerleggingsgegevens: persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon inzake de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen, die in een dossier of een ander gegevensbestand zijn of worden verwerkt;
e. gerechtelijke strafgegevens: persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon die zijn verkregen in het kader van het behandelen en beslissen van zaken waarop het Nederlandse strafrecht van toepassing is en die in een gegevensbestand zijn of worden verwerkt;
f. rechtspersoon: een rechtspersoon als bedoeld in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede de daarmee gelijkgestelde organisaties als bedoeld in artikel 51, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;
g. justitiële documentatie: een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende justitiële gegevens die langs geautomatiseerde weg wordt gevoerd;
[…]

Wet politiegegevens (Wpg)

Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. politiegegeven: elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012, met uitzondering van:
- de uitvoering van wettelijke voorschriften anders dan de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;
- de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, onder 1° en artikel 4, eerste lid, onderdeel f, van de Politiewet 2012;
b. persoonsgegeven: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
[…]

Voetnoten

1.De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is met ingang van 1 mei 2022 vervangen door de Wet open overheid (Woo). Deze nieuwe wet kent geen overgangsrecht, zie artikel 10.1, van de Woo. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. Dat geldt in principe ook voor besluiten op bezwaar of besluiten die worden genomen na een bestuurlijke of judiciële lus. De besluiten op bezwaar zijn genomen in 2023, dus na 1 mei 2022. Dat betekent dat in beide zaken de Woo van toepassing is.
2.Artikel 8.8 van de Woo in samenhang met de Bijlage bij de Woo.
3.Artikelen 30 en 34 Sv en artikel 365 Sv.
4.Verweerder heeft de weigeringsgronden uit artikel 5.1, tweede lid en onder c, uit artikel 5.1, eerste lid en onder b en uit artikel 5.1, vijfde lid, van de Woo toegepast.
5.Als bedoeld in artikel 5.6 van de Woo.
6.Artikel 6:13 van de Awb.
7.Artikel 5.1, eerste lid en onder b, van de Woo, artikel 5.1, tweede lid en onder c, van de Woo en artikel 5.1, vijfde lid, van de Woo.
8.In strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb.
9.In strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb.
10.Vonnis van de rechtbank Den Haag van 9 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3153.
11.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2004.
12.Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.