ECLI:NL:RVS:2019:2004

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
201802509/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur en Wet politiegegevens in het kader van een burenruzie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de korpschef van politie tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een verzoek van [wederpartij] om openbaarmaking van informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de Wet politiegegevens (Wpg) in het kader van een burenruzie. Op 4 februari 2016 heeft [wederpartij] de korpschef verzocht om alle informatie die betrekking heeft op deze burenruzie, alsook om informatie over hemzelf die in de politiedossiers is verwerkt. De korpschef heeft het verzoek afgewezen, stellende dat [wederpartij] niet beoogde de informatie openbaar te maken voor eenieder, maar enkel voor zichzelf. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat de korpschef het verzoek ten onrechte niet als een Wob-verzoek heeft aangemerkt en heeft hem de gelegenheid gegeven om het gebrek te herstellen. In de einduitspraak van 19 februari 2018 heeft de rechtbank het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit van de korpschef vernietigd, omdat deze niet had voldaan aan de zorgvuldigheids- en motiveringsvereisten. De korpschef heeft hoger beroep ingesteld, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzoek van [wederpartij] zowel een Wob- als een Wpg-verzoek betreft. De Afdeling bevestigt de eerdere uitspraken en oordeelt dat de korpschef opnieuw moet beslissen op het bezwaar van [wederpartij] met betrekking tot de gevraagde informatie.

Uitspraak

201802509/1/A3.
Datum uitspraak: 26 juni 2019

AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:
de korpschef van politie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 19 februari 2018 in zaak nr. 16/4084 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpartij]), wonend te Guttecoven, gemeente Sittard-Geleen
en
de korpschef.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2016 heeft de korpschef besloten op een verzoek van [wederpartij] om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) en het verstrekken van informatie op grond van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg).
Bij besluit van 10 november 2016 heeft de korpschef het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 15 december 2017 heeft de rechtbank de korpschef in de gelegenheid gesteld om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in het besluit van 10 november 2016 te herstellen.
Bij brief van 20 december 2017 heeft de korpschef de rechtbank meegedeeld dat aan het besluit van 10 november 2016 geen gebrek kleeft en dat het daarom niet kan worden hersteld. In de brief heeft de korpschef zijn standpunt nader toegelicht.
Bij uitspraak van 19 februari 2018 heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen het besluit van 10 november 2016 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de korpschef opgedragen binnen twaalf weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak en bepaald dat de korpschef aan [wederpartij] een dwangsom van € 100,- (met een maximum van € 15.000,-) verbeurt zolang hij in gebreke blijft na ommekomst van de in deze uitspraak gestelde beslistermijn opnieuw op het bezwaar te beslissen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de korpschef hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 26 maart 2018 heeft de korpschef opnieuw beslist op het bezwaar van [wederpartij].
[wederpartij] heeft hiertegen beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft de Afdeling de toestemming verleend, bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2019, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. A.J. Ruiter, en [wederpartij A] en [wederpartij B], vertegenwoordigd door mr. R. Brouwer, advocaat te Zoetermeer, zijn verschenen.
Ter zitting is afgesproken dat [wederpartij] inzage krijgt in het gehele dossier van 845 pagina’s en dat partijen daarna aan de Afdeling meedelen waartoe de inzage heeft geleid.
Bij brief van 18 februari 2019 heeft [wederpartij] de Afdeling meegedeeld gebruik te hebben gemaakt van de mogelijkheid tot inzage. Naar aanleiding van de inzage heeft hij verzocht om verstrekking van zes documenten uit het dossier.
Bij besluit van 27 maart 2019 heeft de korpschef het verzoek van [wederpartij] gedeeltelijk afgewezen. De documenten 1, 4, 5 en 6 heeft hij openbaar gemaakt na de politiegegevens eruit te hebben weggelakt. De als document 2 en 3 aangeduide stukken heeft de korpschef niet openbaar gemaakt.
[wederpartij] heeft hiertegen beroep ingesteld.
Partijen hebben de Afdeling schriftelijk meegedeeld dat zij ermee instemmen dat in deze zaak uitspraak wordt gedaan zonder dat nadere behandeling ter zitting plaatsvindt.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De van belang zijnde bepalingen uit de Wob en de Wpg zijn opgenomen in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [ wederpartij] woont aan de [locatie] te Guttecoven. Hij is ongewild betrokken geraakt bij een burenruzie tussen de bewoner van nummer 17 en de bewoner van nummer 21. In deze kwestie is de politie geregeld ingeschakeld en op allerlei wijzen betrokken geweest. Op 4 februari 2016 heeft [wederpartij] de korpschef met een beroep op de Wob verzocht om alle informatie die betrekking heeft op deze burenruzie. Daarnaast verzoekt hij met een beroep op de Wpg om alle informatie over hemzelf, zoals verwerkt in de politiedossiers.
De besluitvorming
3. Bij het besluit van 16 juni 2016 heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat [wederpartij] met het Wob-verzoek niet beoogt om de gevraagde documenten voor een ieder openbaar te maken, maar alleen om zelf over de stukken te beschikken. Hij heeft het verzoek daarom afgewezen. Ten aanzien van het Wpg-verzoek kan [wederpartij] een afspraak maken zodat hem mondeling wordt meegedeeld welke gegevens er over hem worden verwerkt.
Het bezwaar tegen dit besluit heeft de korpschef ongegrond verklaard. Volgens hem ziet het Wob-verzoek niet op een publiek belang. Verder heeft de korpschef zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de gegevens die onder de Wpg vallen niet via de Wob kunnen worden verstrekt. Voor zover er nog een gedeelte resteert waarop de Wob wel van toepassing is, heeft de korpschef de informatie geweigerd omdat het belang van openbaarmaking niet opweegt het belang van de persoonlijke levenssfeer of het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen dan wel van derden.
Het oordeel van de rechtbank
4. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de korpschef het verzoek ten onrechte niet als Wob-verzoek heeft aangemerkt. Hij heeft ten onrechte niet beoordeeld of de gevraagde informatie openbaar kan worden gemaakt. Om het zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek te herstellen heeft de rechtbank de korpschef de gelegenheid gegeven:
- het onderzoek naar bij hem berustende documenten over de informatie die eisers vragen volledig te maken;
- de bij hem berustende documenten over de informatie die [wederpartij] vraagt met toepassing van de Wob en de Wpg te beoordelen;
- als de documenten informatie bevatten die onder de Wpg valt, te motiveren waarom de Wpg daarop van toepassing is en
- de overige informatie met toepassing van de Wob te beoordelen en als informatie wordt geweigerd, te motiveren op welke grond in artikel 10 en 11 van de Wob en, zo nodig, waarom die grond zwaarder weegt dat het publieke belang.
5. In de einduitspraak van 19 februari 2018 heeft de rechtbank overwogen dat uit de brief van 20 december 2017 volgt dat de korpschef geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen, omdat er volgens hem geen gebrek kleeft aan het besluit van 10 november 2016. Om die reden heeft de rechtbank aanleiding gezien het beroep van [wederpartij] gegrond te verklaren en het besluit van 10 november 2016 te vernietigen. De korpschef moet een nieuw besluit op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep van de korpschef
6. De korpschef betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het verzoek van 4 februari 2016 alleen als Wpg-verzoek moet worden opgevat en niet als Wob-verzoek. [wederpartij] heeft kennis genomen van de hem betreffende politiegegevens. Subsidiair betoogt de korpschef dat als het ook een Wob-verzoek is, de Wob dan niet kan worden toegepast omdat de Wob geen mogelijkheid geeft tot openbaarmaking van informatie aan alleen de verzoeker. Met het Wob-verzoek wordt geen openbaarmaking voor een ieder beoogd, aldus de korpschef.
6.1.
In het verzoek van 4 februari 2016 wordt uitdrukkelijk een beroep gedaan op de Wob voor zover het informatie betreft over de burenruzie. Daarnaast verzoekt [wederpartij] met een beroep op de Wpg om informatie over hemzelf in de politiedossiers. In de nadere motivering van het verzoek van 8 maart 2016 is nogmaals expliciet vermeld dat het verzoek zowel een Wob-verzoek als een Wpg-verzoek is. Hij verzoekt om alle documentatie, waaronder meldingen, aangiftes, registraties, verslagen, nota’s, instructies, beslissingen, memoranda, waarin niet alleen de bewoners genoemd worden, maar ook andere instanties, zoals de gemeente, het veiligheidshuis en het Openbaar Ministerie. In de nadere motivering van het verzoek van 24 maart 2016 vermeldt [wederpartij] dat hij met het verzoek openbaarmaking voor een ieder beoogt. Hij wil dat een ieder kennis kan nemen van de inhoud van de documenten zodat een beeld kan worden gevormd over hoe deze situatie is ontstaan.
Uit het verzoek en de nadere motiveringen van het verzoek blijkt dat [wederpartij] uitdrukkelijk een beroep heeft gedaan op de Wob en dat hij openbaarmaking voor een ieder beoogt. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de korpschef het verzoek als zodanig had moeten opvatten. Nu hij dat niet gedaan heeft, heeft de rechtbank het beroep van [wederpartij] terecht gegrond verklaard en het besluit van 10 november 2016 terecht vernietigd.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep van de korpschef is ongegrond. De tussenuitspraak en de einduitspraak van de rechtbank dienen te worden bevestigd.
Het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 26 maart 2018
8. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de korpschef op 26 maart 2018 opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] beslist en het bezwaar gegrond verklaard. Hij heeft 845 pagina’s aangetroffen die onder het verzoek vallen. Volgens de korpschef is met het verzoek geen openbaarmaking voor een ieder beoogd. Het is alleen een Wpg-verzoek en geen Wob-verzoek. [wederpartij] heeft al kennis genomen van de over hem verwerkte politiegegevens. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend. De overige verzochte informatie betreft politiegegevens over derden. Dit zijn geen op [wederpartij] betrekking hebbende politiegegevens in de zin van artikel 25 van de Wpg. Het verzoek is dan ook in zoverre terecht afgewezen. Bovendien hebben de documenten betrekking op een kleine groep personen die bij de burenruzie betrokken waren. Het overgrote deel van de gegevens is herleidbaar tot individuele personen. Er is dan ook geen ruimte voor toepassing van de Wob, aldus de korpschef.
Subsidiair stelt de korpschef zich op het standpunt dat voor zover er nog een gedeelte is waarop de Wob wel van toepassing is, de informatie terecht is geweigerd omdat het gaat om bijzondere persoonsgegevens en omdat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer of het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen dan wel van derden. De korpschef beroept zich op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, en het tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob. Het gaat om privacygevoelige informatie. Het openbaar maken van de informatie is niet bevorderlijk voor de leefomgeving en maakt inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van onder meer de bewoners aan de Dorpsstraat 17 en 21. Het kan leiden tot verslechtering van de onderlinge verhoudingen in de buurt. Openbaarmaking kan ook niet in geanonimiseerde vorm omdat de informatie dan nog steeds tot de betrokkenen is te herleiden. In dat kader wijst de korpschef erop dat er media-aandacht is geweest over deze burenruzie waardoor vele inwoners van de gemeente en de provincie op de hoogte zijn van de situatie. Hierdoor zijn de betrokkenen makkelijk herkenbaar. Verder heeft de korpschef de belangen uit artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wob aan de weigering ten grondslag gelegd. Openbaarmaking van de informatie kan tot het herleven van het geschil leiden en ervoor zorgen dat het in de toekomst moeilijker is voor de politie om op te treden. Wellicht zullen politieambtenaren minder volledig rapporteren in de toekomst als deze informatie openbaar wordt gemaakt. Na het schonen van de documenten, gelet op de ingeroepen weigeringsgronden, blijft er feitelijk zo weinig informatie over dat openbaarmaking zinledig is. Om onnodige herhalingen te voorkomen heeft de korpschef niet per document of onderdeel gemotiveerd waarom de belangen zich tegen openbaarmaking verzetten, aldus de korpschef.
9. [ wederpartij] betoogt dat de korpschef zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij geen openbaarmaking voor een ieder beoogt. Verder heeft hij zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het hele dossier onder de reikwijdte van de Wpg valt. Andere gegevens dan politiegegevens vallen niet onder de Wpg, maar onder de Wob. Hij heeft weliswaar inzage gehad in het politiedossier, maar niet in het volledige dossier van 845 pagina’s. Inzet van politie valt onder de Wob, aldus [wederpartij].
[wederpartij] betoogt dat de korpschef de gevraagde informatie ten onrechte heeft geweigerd in zijn subsidiaire standpunt krachtens de door hem ingeroepen weigeringsgronden uit artikel 10 van de Wob. Niet is gebleken dat derden bezwaar hebben tegen openbaarmaking van de informatie. Het gaat hem bovendien niet zozeer om wat is geschreven over de andere buren, maar om de controle op de handelwijze van de betrokken organisaties. Hij wil weten hoe hij betrokken heeft kunnen raken in de burenruzie door de verschillende organisaties en wat er door hen is afgesproken. Verder heeft de korpschef ten onrechte dat wat overblijft geweigerd omdat dat zinledig zou zijn. Al zou er maar één document overblijven, dan nog moet dit openbaar worden gemaakt. Het is aan de verzoeker om te bepalen of de overblijvende informatie relevant is en niet aan de korpschef. De motivering van de weigering is niet te herleiden tot de gevraagde documenten, aldus [wederpartij].
9.1.
Gelet op het hiervoor onder 6.1 overwogene, bevat het verzoek van 4 februari 2016 niet alleen een Wpg-verzoek, maar ook een Wob-verzoek. Reeds hierom slaagt het betoog van [wederpartij], is zijn beroep tegen het besluit van 26 maart 2018 gegrond en komt dat besluit voor vernietiging in aanmerking. Gelet op het hierna volgende is de Afdeling van oordeel dat de rechtsgevolgen van dat besluit niet in stand kunnen worden gelaten.
9.2.
Hoewel om openbaarmaking op grond van de Wob is gevraagd, betekent dat niet per definitie dat de gevraagde documenten daarmee ook onder de Wob vallen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:265), bevat de Wpg een uitputtende regeling voor de verstrekking van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van die wet. Voor de beoordeling of gegevens als politiegegevens dienen te worden aangemerkt, is onder meer bepalend of die gegevens een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 29 september 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN8578), dient daarbij te worden beoordeeld of die gegevens alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor die persoon dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Bij deze beoordeling mogen alle middelen worden betrokken waarvan mag worden aangenomen dat zij redelijkerwijs door de verantwoordelijke dan wel enig ander persoon zijn in te zetten om die persoon te identificeren (Kamerstukken II 1997/98, 25 892, nr. 3, blz. 45-50). Zoals de Afdeling verder eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1202), heeft het verstrekkingenregime van de Wpg uitsluitend betrekking op politiegegevens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wpg en, anders dan de Wob, niet op documenten waarin ze zijn vervat. In dit stelsel brengt de omstandigheid dat een document politiegegevens bevat, niet met zich dat het document als zodanig onder de werking van de Wpg valt, ook voor zover dit document andere gegevens dan politiegegevens in voormelde zin bevat. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat gegevens die zijn vervat in documenten die zijn opgesteld in het kader van de uitvoering van de politietaak, integraal onder het regime van de Wpg vallen.
Na kennisneming van de onder geheimhouding overgelegde documenten is de Afdeling van oordeel dat de documenten weliswaar grotendeels uit politiegegevens bestaan - waarop de Wpg van toepassing is en niet de Wob -, maar niet uitsluitend. Zo bevatten de documenten naast aangiften en verklaringen van betrokkenen, die tot de desbetreffende natuurlijke persoon zijn te herleiden en wel politiegegevens zijn, bijvoorbeeld ook processen-verbaal van bevindingen en onderzoeken van politieambtenaren. Die stukken bestaan niet volledig uit politiegegevens. Het gaat onder meer om het mutatierapport met registratienummer PL2300-2014117060-1 en het stuk dat is geregistreerd onder nummer PL2300_2015054713_BVH. Voor zover het niet om politiegegevens gaat, vallen deze documenten onder de Wob. Ten aanzien van deze documenten dan wel gedeelten uit deze documenten die onder de Wob vallen, heeft de korpschef zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze konden worden geweigerd krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Alle tot geïdentificeerde of identificeerbare personen herleidbare gegevens zijn immers politiegegevens die zijn verwerkt in het kader van de uitoefening van de politietaak en daarop is de Wob niet van toepassing. Naast dat niet inzichtelijk is voor [wederpartij] welke documenten of gedeelten van documenten onder de Wpg vallen en welke onder de Wob, is evenmin voor hem inzichtelijk op welke documenten of gedeelten van documenten de overige ingeroepen weigeringsgronden uit de Wob zien.
Het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 27 maart 2019
10. Zoals afgesproken op de zitting bij de Afdeling heeft [wederpartij] na de zitting het volledige dossier van 845 pagina’s ingezien. Daarna heeft hij in zijn brief van 19 februari 2019 de korpschef specifiek verzocht om verstrekking van kopieën van zes documenten uit dat dossier, waaronder het document met nummer PL2400-2013028919.
Bij het besluit van 27 maart 2019 heeft de korpschef beslist over de zes verzochte documenten. [wederpartij] heeft aangegeven dat zijn bezwaar tegen dit besluit alleen nog gaat over het document met nummer PL2400-2013028919. De korpschef heeft het document met nummer PL2400-2013028919 verstrekt onder weglakking van de politiegegevens. Die gegevens heeft hij geweigerd omdat de Wpg een uitputtende regeling bevat die derogeert aan de Wob.
11. [ wederpartij] betoogt in zijn nadere reactie van 12 april 2019 dat in het document met nummer PL2400-2013028919 ook gegevens zijn weggelakt over de inzet van politie. Dat zijn geen politiegegevens en die informatie is dus ten onrechte krachtens de Wpg geweigerd. Die gegevens mochten evenmin krachtens de Wob worden geweigerd. Het gaat om de zinnen waaruit blijkt dat de politie alleen nog naar de betrokken adressen gaat in geval van ernstige strafbare feiten, aldus [wederpartij].
11.1.
Na kennisneming van de ongelakte versie van het document met nummer PL2400-2013028919 is de Afdeling van oordeel dat [wederpartij] terecht betoogt dat niet alle weggelakte informatie in de verstrekte versie van het document politiegegevens bevat. Zo zijn onder meer data weggelakt en informatie over de handelwijze van de politie. Die gegevens zijn geen tot geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke personen te herleiden gegevens en dus geen politiegegevens in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg. De korpschef heeft deze gegevens dan ook ten onrechte geweigerd met een beroep op de Wpg. Hij dient alsnog te beoordelen of deze gegevens op grond van de Wob openbaar kunnen worden gemaakt.
Het betoog slaagt.
12. Het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 27 maart 2019 is gegrond. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover het ziet op het document met nummer PL2400-2013028919.
Conclusie
13. Nu het besluit van 26 maart 2018 volledig moet worden vernietigd en het besluit van 27 maart 2019 gedeeltelijk - namelijk voor zover dat ziet op het document met nummer PL2400-2013028919 -, dient de korpschef opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] te beslissen. Zoals hiervoor overwogen is het resterende geschil beperkt tot het document met nummer PL2400-2013028919. Dat betekent dat de korpschef een nieuwe beslissing op het bezwaar van [wederpartij] moet nemen uitsluitend voor zover het dat document betreft. De korpschef dient opnieuw te beoordelen in hoeverre de weggelakte gedeelten in de aan [wederpartij] verstrekte versie gegevens zijn die onder de Wpg vallen en voor zover dat niet het geval is, of deze gegevens op grond van de Wob openbaar kunnen worden gemaakt.
14. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
15. De korpschef dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraken;
II. verklaart het beroep van [wederpartij A] en [wederpartij B] tegen het besluit van de korpschef van politie van 26 maart 2018, kenmerk 2017-0000473, 15plb20864, 16plb20329, 16plb20624, 16plb20741, gegrond;
III. vernietigt het onder II. vermelde besluit;
IV. verklaart het beroep van [wederpartij A] en [wederpartij B] tegen het besluit van de korpschef van politie van 27 maart 2019, kenmerk Wob/Wpg [wederpartij]/[wederpartij B], gegrond;
V. vernietigt het onder IV. vermelde besluit, voor zover het ziet op het document met nummer PL2400-2013028919;
VI. bepaalt dat tegen het door de korpschef van politie te nemen nieuwe besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII. veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [wederpartij A] en [wederpartij B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. bepaalt dat van de korpschef van politie een griffierecht van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. H. Bolt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Niane-van de Put
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019
805.

BIJLAGE

Wpg
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. politiegegeven: elk persoonsgegeven dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt;
[…]
Artikel 25
1. De verantwoordelijke deelt een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens verwerking ondergaan. Hij verstrekt daarbij tevens desgevraagd inlichtingen over de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt. De verantwoordelijke kan zijn beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen, dan wel voor ten hoogste zes weken indien blijkt dat bij verschillende regionale of landelijke eenheden van de politie politiegegevens over de verzoeker worden verwerkt. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.
Wob
Artikel 3
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Artikel 10
1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
[…]
d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
[…]
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
[…]
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.