ECLI:NL:RBDHA:2023:3153

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
09/317668-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoeken en onderzoekswensen in onderzoek Peen met betrekking tot het interstatelijk vertrouwensbeginsel

Op 9 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990, met parketnummer 09/317668-21. De rechtbank heeft verzoeken en onderzoekswensen van de verdediging afgewezen, waaronder een verzoek tot aanhouding van de strafzaak in afwachting van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelde dat het aanhoudingsverzoek niet kan worden ingewilligd, omdat er geen garantie is dat de Hoge Raad de vragen zal kwalificeren voor prejudiciële behandeling. De rechtbank benadrukte dat de rol van de Nederlandse strafrechter beperkt is tot het waarborgen van een eerlijk proces, zonder de rechtmatigheid van het Franse onderzoek te toetsen. De verdediging had ook verzocht om het horen van getuigen en het verstrekken van verschillende stukken, maar de rechtbank oordeelde dat deze verzoeken onvoldoende gemotiveerd waren en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was. De rechtbank heeft de zaak gereed verklaard voor inhoudelijke behandeling en zal een datum plannen voor de volgende zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/317668-21
Datum: 9 maart 2023
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, heeft de navolgende beslissing genomen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
BRP-adres: [adres] .

1.Algemeen

Het procesverloop
De eerste pro-formazitting in deze zaak heeft plaatsgevonden op 31 mei 2022. Op deze zitting zijn onderzoekswensen van de verdediging besproken, waarop de rechtbank ter terechtzitting van 14 juni 2022 heeft beslist.
Op 25 augustus 2022 heeft opnieuw een pro-formazitting plaatsgevonden. Tijdens het onderzoek op deze terechtzitting zijn (verdere) onderzoekswensen van de verdediging en verzoeken met betrekking tot de voorlopige hechtenis aan de orde geweest. Hierop is door de rechtbank schriftelijk beslist op 8 september 2022.
Op 22 november 2022 heeft een derde pro-formazitting plaatsgevonden, waarbij opnieuw onderzoekswensen en verzoeken van de verdediging zijn besproken. De rechtbank heeft hier op 6 december 2022 schriftelijk op beslist.
De beslissing van heden is gegeven naar aanleiding van de regiezitting die op 16 februari 2023 heeft plaatsgevonden. Voorafgaand aan deze zitting zijn bij e-mail en brief van 13 februari 2023 door mr. J.C. Reisinger, raadsman van de verdachte, verschillende verzoeken en onderzoekswensen ingediend. Het Openbaar Ministerie, op de zitting van 16 februari 2023 vertegenwoordigd door de officieren van justitie mrs. J. Roosma en M. van Oosten, heeft hier bij brief van 15 februari 2023 op gereageerd. Deze stukken zullen samen met deze schriftelijke beslissing aan het proces-verbaal van de zitting van 16 februari 2023 worden gehecht.
Voorlopig oordeel
De overwegingen die hierna volgen en alle beslissingen die daaruit voortvloeien zijn, gelet
op de functie binnen deze strafzaak en het moment waarop ze zijn genomen, voorlopig van
aard. Het gaat om een voorlopige beoordeling, waarbij niet beoogd wordt vooruit te lopen
op latere ontwikkelingen in het kader van deze strafzaak. Tijdens de inhoudelijke
behandeling van de strafzaak kunnen alle aspecten die dan nog relevant worden geacht door zowel de officier van justitie als de verdediging opnieuw worden voorgelegd aan de rechtbank.

2.Verzoeken van de verdediging en reactie van de officieren van justitie

De verdediging heeft – kort samengevat – de rechtbank (deels opnieuw) verzocht om:
primair:
aanhouding van de onderhavige strafzaak in afwachting van de antwoorden van de Hoge Raad op prejudiciële vragen die in andere strafzaken over de onderhavige materie zijn gesteld;
subsidiair:
te beslissen op de navolgende onderzoekswensen, waarbij de rechtbank tevens een inhoudelijk oordeel geeft over de uitleg van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Dit betreffen de volgende onderzoekswensen:
- het onder ede horen van de getuigen [nummer 1] , [getuige 1] , [nummer 2] en [nummer 3] en [getuige 2] ;
- het verstrekken van de volgende stukken aan de verdediging:
a.
a)de volledige BOB-dossiers en zaaksdossiers van onderzoeken [onderzoek naam 1] , [onderzoek naam 2] en [onderzoek naam 3] ;
b)de stukken bevolen door de Franse rechter(s);
c)de processen-verbaal van bevindingen omtrent de ondersteuning bij de uitoefening van opsporingsbevoegdheden ten aanzien van Sky ECC;
d)de schriftelijke verslaglegging van (het vergelijken van) de hashing/hash-waardes alsmede de JSON-bestanden van die informatie;
e)het proces-verbaal van toestemming van de Amsterdamse rechter(s)-commissaris(sen) en de verslaglegging van de gemaakte zoekslagen in de onderhavige zaak;
f)de volledige Sky ECC-dataset, althans subsidiair alle chats van de accounts die in de onderhavige zaak voorkomen, alsmede die van het cluster-onderzoek (inclusief metadata/APN-gegevens);
g)de processen-verbaal van identificatie van alle Sky ECC-accounts in het onderhavige onderzoek voor zover deze er zijn, evenals de zaaksdossiers van die personen;
h)de processen-verbaal van volledigheid van alle (meta)data van de accounts die in het onderhavige onderzoek voorkomen, zoals het proces-verbaal inzake [naam] , dan wel het laten opmaken van die processen-verbaal voor zover deze nog niet bestaan;
voorwaardelijk:
indien het onder
ggenoemde verzoek niet wordt toegewezen, het horen van alle gebruikers van deze Sky ECC-accounts als getuigen. De verdediging heeft deze tot dusver gespecificeerd tot 39 gebruikers.
De officieren van justitie hebben de rechtbank uitdrukkelijk verzocht om te beslissen op de voorliggende onderzoekswensen van de verdediging en om te bepalen dat de zaak op een volgende zitting inhoudelijk kan worden behandeld. Ten aanzien van alle onderzoekswensen hebben de officieren van justitie zich verzet tegen de inwilliging daarvan.
Voor de verdere inhoud van de verzoeken en de verschillende standpunten wordt hier verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en de daaraan gehechte stukken.

3.Beoordeling

Beoordeling van het primaire verzoek
De verdediging heeft gevraagd om aanhouding van de onderhavige strafzaak in afwachting van de antwoorden van de Hoge Raad op prejudiciële vragen die in andere strafzaken over de onderhavige materie zijn gesteld.
De rechtbank wijst om de na volgende redenen het aanhoudingsverzoek af.
Artikel 553, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
De rechter kan ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van een betrokken procespartij de Hoge Raad een rechtsvraag stellen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing, indien een antwoord op deze vraag nodig is om te beslissen en aan de beantwoording van deze vraag bijzonder gewicht kan worden toegekend, gelet op het met de vraag gemoeide zaaksoverstijgend belang.
Ten aanzien van de inmiddels gestelde prejudiciële vragen, is niet reeds nu aan te nemen dat de Hoge Raad die zal kwalificeren als
rechtsvragenin de zin van artikel 553, eerste lid Sv en dat een prejudiciële procedure zal volgen.
Uit het aanhoudingsverzoek volgt dat de inmiddels gestelde rechtsvragen in de kern betrekking hebben op de toepassing van het vertrouwensbeginsel en/of de reikwijdte daarvan. Daarover is recente jurisprudentie van de Hoge Raad beschikbaar (2010/2022) waarin duidelijk uitleg wordt gegeven over de aspecten van toepassing en reikwijdte.
Bovendien dwingt geen rechtsregel tot het aanhouden van de behandeling van de zaak om het enkele feit dat prejudiciële vragen zijn gesteld of zullen worden gesteld.
Dat door buitenlandse rechters uitspraken worden of zijn gedaan in EncroChat- en/of Sky ECC-zaken maakt het bovenstaande niet anders.
Beoordeling van de subsidiair gedane onderzoekswensen
De verdediging heeft gevraagd om het onder ede horen van de getuigen [nummer 1] , [getuige 1] , [nummer 2] en [nummer 3] en [getuige 2] en om het verstrekken van de hierboven genoemde stukken
atot en met
h.
Voor zover de verzoeken zien op de rechtmatigheid van de verkrijging van de Sky-data in
Frankrijk, stuiten die naar het voorlopig oordeel van de rechtbank af op het interstatelijk
vertrouwensbeginsel. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel brengt volgens vaste
rechtspraak namelijk met zich dat ten aanzien van onderzoekshandelingen waarvan de
uitvoering plaatsvindt onder de verantwoordelijkheid van de autoriteiten van een andere tot
het EVRM toegetreden staat (in dit geval Frankrijk), de taak van de Nederlandse strafrechter
ertoe beperkt is te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de
strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op
een eerlijk proces overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het behoort niet tot
de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit Franse
onderzoek is uitgevoerd strookt met de daarvoor in Frankrijk geldende rechtsregels noch of
de Franse rechter de genoemde machtiging heeft kunnen verlenen.
Op dit moment heeft de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de hack van Sky
heeft plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van Nederland.
Een Nederlandse inbreng daarbij maakt overigens ook niet dat de inzet van interceptiemiddelen die (deels) gebruik maken van die Nederlandse inbreng ook onder verantwoordelijkheid van Nederland heeft plaatsgevonden: het is (gelet op de brief van 2 juni 2022) de Franse rechter die, op aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie, de rechtmatigheid van de inzet van de interceptiemiddelen heeft getoetst en goed bevonden. Dat betekent dat naar het voorlopig oordeel van de rechtbank het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Dit maakt dat de rol van de strafrechter ertoe beperkt is te waarborgen dat de wijze waarop de resultaten van de Sky-hack in de onderhavige strafzaak worden gebruikt geen inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. De rechtbank ziet in het dossier vooralsnog geen aanwijzingen waaruit zou kunnen blijken dat in het Franse onderzoek sprake is geweest van een schending van artikel 6 EVRM dan wel van een schending van artikel 8 EVRM die zodanig ernstig is dat deze tevens een schending van artikel 6 EVRM oplevert. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is naar het voorlopig oordeel van de rechtbank dan ook onverkort van toepassing en brengt mee dat de Nederlandse strafrechter erop moet vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 EVRM heeft plaatsgevonden en dat nader onderzoek daar naar vooralsnog niet aan de orde is.
De rechtbank deelt het standpunt van de verdediging dat er geen
effective remedyin Frankrijk zou zijn niet. Dat aan het gebruik van deze
remedyvoor sommige personen nadelen kleven die het gebruik ervan voor hen onwenselijk maken, doet niet aan het voorhanden zijn van die
remedyaf.
Ook een beroep op het beginsel van
equality of armsslaagt niet. Het beginsel van
equality
of armsbrengt mee dat de verdediging toegang moet krijgen tot het bewijs en in beginsel
ook tot stukken die kunnen zien op onrechtmatigheden in het onderzoek. Het beginsel bevat echter geen onbeperkt recht op kennisname van stukken of het horen van getuigen. Dat dit recht zich uitstrekt tot stukken met betrekking tot het Franse opsporingsonderzoek en de
internationale samenwerking binnen het JIT, zou betekenen dat de Nederlandse strafrechter
alsnog via de ‘achterdeur’ van de
equality of armsde rechtmatigheid van het Franse
strafrechtelijke optreden zou kunnen toetsen. Dit is naar het voorlopig oordeel van de
rechtbank in strijd met de bedoeling van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Voor zover
de verdediging het ontbreken van de verzochte Franse stukken dus op zichzelf als een
schending van artikel 6 EVRM heeft aangemerkt, stuit dit vooralsnog eveneens af op het
vertrouwensbeginsel.
Voor zover het verzoek niet ziet op de rechtmatigheid van de verkrijging van de Sky-data is de rechtbank ten aanzien van de genoemde getuigen van oordeel dat de verdediging ontoereikend heeft gemotiveerd waarom het horen van een of meer van hen overigens kan bijdragen aan de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Gelet hierop ziet de rechtbank op dit moment geen belang bij het horen van een of meer van deze getuigen.
Ten aanzien van de andere wensen die de verdediging heeft gedaan is voor zover die niet zien op de rechtmatigheid van de verkrijging van Sky-data niet concreet onderbouwd waarom deze stukken in de zaak van de verdachte van belang zijn voor de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv.
De verzoeken worden daarom afgewezen.
Beoordeling van het voorwaardelijke verzoek
Nu het onder
ggenoemde verzoek wordt afgewezen, is het voorwaardelijke verzoek van de verdediging aan de orde om alle 39 gebruikers van de desbetreffende anonieme Sky ECC-accounts als getuigen te horen.
De rechtbank stelt voorop dat de uitlatingen van deze tegencontacten in de chats niet kunnen worden aangemerkt als buiten de aanwezigheid van de verdediging afgelegde getuigenverklaringen, waarvoor geldt dat van de verdediging geen nadere onderbouwing van het belang bij het oproepen en horen van de betreffende personen mag worden verlangd (ECLI:NL:HR:2022:177). De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdediging in staat mag worden geacht om reeds nu op basis van de chats die zij in haar bezit heeft de (ir)relevantie van het horen van de gebruiker van een bepaald, anoniem Sky-account voor de onderhavige strafzaak te onderbouwen. De rechtbank stelt evenwel vast dat de verdediging geen op de specifieke gebruikers van de Sky- accounts toegespitste motivering heeft gegeven van het concrete belang van hun verklaringen voor de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv.
Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat zij de tegencontacten wil horen omdat de tegencontacten zouden kunnen bevestigen dat de verdachte niet (steeds) de gebruiker was van Sky-ID [account] geldt dat de verdediging geen enkel concreet aanknopingspunt heeft aangereikt ter onderbouwing van de juistheid van die stelling. Hierbij betrekt de rechtbank dat de verdediging de juistheid van het proces-verbaal van identificatie waarin is verwoord dat de verdachte gedurende de looptijd van het account de gebruiker is geweest, niet heeft betwist en dat de verdachte zelf zich tot dusver steeds heeft beroepen op zijn zwijgrecht.
Bij deze stand van zaken wijst de rechtbank het verzoek daarom af.
Het vervolg van de strafzaak
De rechtbank is bij deze stand van zaken van oordeel dat de zaak gereed is voor inhoudelijke behandeling en zal daarom met partijen een datum en tijd daarvoor plannen.

4.Beslissing

De rechtbank:
- wijst het primaire verzoek af;
- wijst de subsidiair gedane onderzoekswensen af;
- wijst het voorwaardelijke verzoek af;
- geeft aan de officier van justitie de opdracht om in overleg met de raadsman te zoeken naar een datum waarop de strafzaak inhoudelijk kan worden behandeld.
Deze beslissing is genomen door:
mr. F.C. Berg, voorzitter,
mr. M.L. Harmsen, rechter,
mr. B. Sahebali, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.R. van der Klugt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 maart 2023.