Overwegingen
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1983.
2. De rechtbank heeft partijen bij aanvang van de zitting medegedeeld niet alleen de rechtmatigheid van het verlengingsbesluit te beoordelen, maar tevens de voortduring van de maatregel tot aan het in werking treden van het verlengingsbesluit en de tenuitvoerlegging op grond van het verlengingsbesluit tot aan de sluiting van het onderzoek op 22 oktober 2024 in de onderhavige procedure. Weliswaar heeft eiser geen volgberoep ingediend en was nog geen kennisgeving van de voortduring nodig. In een verlengingsbesluit moeten alle rechtsmatigheidsvereisten van de bewaring opnieuw worden gemotiveerd en moet worden gemotiveerd dat aan de voorwaarden voor de verlenging is voldaan. Indien de tenuitvoerlegging van de maatregel voorafgaand aan het nemen van het verlengingsbesluit echter onrechtmatig is, dient eiser onmiddellijk in vrijheid te worden gesteld en is het niet langer relevant of de maatregel mocht worden verlengd. De maatregel is opgelegd ter fine van de terugkeer van eiser naar Marokko en de verlengde maatregel beoogt ditzelfde doel. De zogenoemde schottentheorie ziet alleen op “schotten” tussen opvolgende maatregelen die aansluitend worden opgelegd met een ander doel en dus gestoeld op een andere grondslag, en niet op een door een verlengingsbesluit verlengde maatregel. Indien de tenuitvoerlegging voorafgaand aan het verlengingsbesluit onrechtmatig is geweest, regardeert dit dus direct de rechtmatigheid van de gehele tenuitvoerlegging van de op 17 april 2024 opgelegde bewaringsmaatregel.
3. Indien de maatregel wel mocht worden verlengd en het verlengingsbesluit ook rechtmatig is, maar de tenuitvoerlegging van de verlengde maatregel voorafgaand aan sluiting van het onderzoek ter zitting onrechtmatig is geworden, is de bewaringsrechter ook verplicht om eiser onmiddellijk in vrijheid te stellen. De rechtbank beoordeelt immers de rechtmatigheid van de verlengde bewaringsmaatregel. De rechtbank overweegt dat het uitsluitend beoordelen van de rechtmatigheid van het verlengingsbesluit en van eiser te verlangen dat hij een volgberoep indient om een rechtmatigheidsbeoordeling van de voortduring te verkrijgen, zou getuigen van een zeer formalistische opvatting die zich niet verdraagt met het karakter van vrijheidsontneming. Bovendien valt niet in te zien waarom bij de beoordeling van de oplegging van de maatregel wel de tenuitvoerlegging tot aan het sluiten van het onderzoek zou moeten worden betrokken en bij de beoordeling van de oplegging van een verlengingsbesluit, dat in wezen een “verlengde maatregel” is, de omvang van de rechterlijke toets beperkter zou zijn. Dus in de onderhavige procedure dient ook de rechtmatigheid van de tenuitvoerlegging in de periode vanaf het verlengingsbesluit tot aan de sluiting van het onderzoek te worden beoordeeld.
4. De rechtbank zal de maatregel niet (laten) opheffen en eiser niet in vrijheid stellen en de rechtbank motiveert dit als volgt.
5. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft de voortduring van de maatregel tot en met 13 september 2024 rechtmatig geacht (uitspraak van 17 september 2024, NL24.35264, niet gepubliceerd, maar door verweerder in het onderhavige dossier gevoegd dus ook bekend bij de waarnemer van de gemachtigde van eiser). Verweerder heeft in het dossier een op 9 oktober 2024 gedagtekende M120 gevoegd. Uit deze voortgangsrapportage blijkt welke uitzettingshandelingen verweerder heeft verricht. Uit het verslag van het op 4 oktober 2024 telefonisch gehouden vertrekgesprek, blijkt dat de regievoerder eiser heeft gevraagd naar zijn welbevinden en zijn medische conditie. Eiser is in dit gesprek ook op de hoogte gebracht van het voornemen om de maatregel te verlengen en wat de redenen hiervoor zijn. Eiser is, zo is ook vermeld in het verslag, in de gelegenheid gesteld om aan te geven of sprake is van feiten en omstandigheden die zouden maken dat de voortzetting van de maatregel bij afweging van alle betrokken belangen niet langer gerechtvaardigd zou zijn. Eiser heeft hierop aangegeven het vertrekgesprek niet te willen vervolgen en heeft de verbinding verbroken.
6. Een bewaringsmaatregel die ter fine van uitzetting is opgelegd kan op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw na ommekomst van zes maanden met maximaal twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
7. In het verlengingsbesluit is het onttrekkingsrisico onderbouwd door zes zware gronden en vijf lichte gronden op te voeren en te motiveren. Eiser heeft deze gronden niet betwist en de rechtbank overweegt dat gelet op de uitgebreide motivering in het 16 pagina’s tellende verlengingsbesluit, terecht is vastgesteld dat sprake is van een onttrekkingsrisico. De rechtbank overweegt dat in het vertrekgesprek zorgvuldig is nagegaan of de maatregel kon worden verlengd of dat inmiddels zou moeten worden volstaan met een lichter middel. De rechtbank overweegt in aanvulling hierop dat in het verlengingsbesluit zeer deugdelijk is gemotiveerd waarom een lichter middel niet toereikend is geacht om de terugkeer te verzekeren en waarom het verlengen van de maatregel niet onevenredig bezwarend is geacht voor eiser. Omdat het verlengingsbesluit uitgebreid en nauwgezet is gemotiveerd, ook ten aanzien van het lichter middel, en kenbaar op alle relevante feiten en verklaringen van eiser is ingegaan, is de rechtbank ten volle in staat om te beoordelen of de beslissing om niet te volstaan met een lichter middel zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd.
8. In het verlengingsbesluit is gemotiveerd dat er sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn omdat DT&V op 26 februari 2024 een vervangend reisdocument bij de Marokkaanse autoriteiten heeft aangevraagd en de Marokkaanse nationaliteit van eiser op 13 september 2024 is bevestigd. Tevens is benoemd dat eiser geen concrete en verifieerbare gegevens ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit heeft overgelegd en daartoe wel in staan kan worden geacht en daartoe dus ook is gehouden. Als voorwaarden voor de verlenging zijn benoemd dat de documentatie ontbreekt en dat eiser niet meewerkt aan zijn vertrek. Beide voorwaarden voor verlenging zijn uitgebreid gemotiveerd en in het besluit heeft verweerder tot slot kenbaar een belangenafweging verricht om te motiveren waarom de maatregel wordt verlengd en wordt voortgezet.
9. De rechtbank stelt vast dat in het verlengingsbesluit ten onrechte is vermeld dat er geen zienswijze zou zijn ingediend. Op de argumenten van eiser in de zienswijze is evenwel wel ingegaan. Eiser heeft als beroepsgrond aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan het vertrek van eiser omdat na ommekomst van een maatregel met deze duur, niet langer kan worden volstaan met het standaardmatig schriftelijk rappelleren. De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond en was, net als eiser, op grond van het dossier dat aan eiser en de rechtbank ter beschikking is gesteld, van oordeel dat de maatregel zou moeten worden opgeheven. Uit het dossier blijkt niet alleen dat de maatregel op 17 april 2024 is opgelegd en de nationaliteit op 13 september 2024 is bevestigd. Ook blijkt dat een op 2 oktober 2024 geplande vlucht is geannuleerd omdat er geen reisdocument is afgeven. Uit de M110, die is opgemaakt op 9 oktober 2024, blijkt dat het laatste rappel op het verzoek om afgifte van een lp is gedaan op 2 oktober 2024 en dat dit een schriftelijk rappel is geweest.
10. De bewijslast voor de rechtmatigheid van de verlenging en voortduring van de maatregel rust op verweerder. In het dossier is alleen een M120 met als dagtekening 2 oktober 2024 gevoegd, terwijl op 9 oktober 2024 aan partijen is medegedeeld dat het onderzoek ter zitting in de onderhavige procedure zal plaatsvinden op 22 oktober 2024. In het verlengingsbesluit dat is genomen op 8 oktober 2024, is niet vermeld dat de vlucht van 2 oktober 2024 is geannuleerd. Kennelijk verkeerde verweerder in de veronderstelling dat een vervangend reisdocument zou worden afgegeven door de Marokkaanse autoriteiten, anders is het immers weinig zinnig om alvast een vlucht te boeken. In het verlengingsbesluit is ook vermeld dat regelmatig wordt gerappelleerd over de status van de lp-aanvraag. De enkele vermelding dat “het consulaat nog gegevens dient te ontvangen van de Marokkaanse autoriteiten in Rabat” is op zichzelf geen toereikende motivering waarom nog steeds zou kunnen worden volstaan het standaardmatig schriftelijk rappelleren.
11. Verweerder heeft ter zitting in reactie op de beroepsgrond aangegeven dat hij daags voor de zitting van de regievoerder heeft vernomen dat inmiddels door de DIA ook tweemaal op individueel zaaksniveau is gerappelleerd, te weten op 9 oktober 2024 en op 17 oktober 2024 en dat dit, naar de gemachtigde van verweerder aanneemt, telefonisch is geschied.
12. De rechtbank overweegt dat de rechtbank gehouden is om het verlengingsbesluit te toetsen aan de hand van de feiten en omstandigheden die bekend zijn (geworden) tijdens het rechtmatigheidsonderzoek ter zitting. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2024 ( ECLI:NL:RVS:2024:2245). Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in het verlengingsbesluit is vermeld dat er nog “informatie uit Rabat” moet komen en dat dit ziet op de omstandigheid waarom (nog) geen lp is afgegeven op grond van de nationaliteitsbevestiging. Gelet op deze toelichting op de overigens zeer deugdelijk gemotiveerde maatregel, en gelet op de mededeling dat inmiddels tweemaal op individueel zaaksniveau is gerappelleerd, overweegt de rechtbank dat de beroepsgrond niet slaagt. De rechtbank merkt hierbij op niet te twijfelen aan de mededeling van verweerder ter zitting en verweerder daarom ook niet op te dragen nader schriftelijk te onderbouwen dat rappels op zaaksniveau hebben plaatsgevonden. 13. De rechtbank overweegt dat verweerder in de periode van 13 september 2024 tot en met het sluiten van het onderzoek ter zitting niet heeft hoeven te volstaan met de oplegging van een lichter middel. Gelet op het onttrekkingsrisico en de consistente niet-meewerkende proceshouding van eiser, heeft verweerder niet aannemelijk hoeven te achten dat de terugkeer van eiser naar Marokko zal plaatsvinden als eiser niet langer in bewaring wordt gehouden. Ook is niet gebleken dat de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment onevenredig bezwarend is geworden. Eiser heeft in deze procedure -voor de eerste keer- zijn standpunt dat hij kampt met medische problematiek onderbouwd door een uitdraai uit zijn patiëntendossier te overleggen. De uitdraai is echter niet actueel en bevat alleen gegevens tot 1 juli 2024. Dat is onvoldoende om te onderbouwen dat de maatregel vanwege medische problemen onevenredig bezwarend is geworden. Eiser heeft ter zitting op vragen van de rechtbank verklaard dat hij ernstige pijnklachten aan zijn been ervaart in verband met vaatproblematiek en een operatieve ingreep noodzakelijk is maar die niet plaatsvindt vanwege de inbewaringstelling. De rechtbank overweegt dat deze stellingen door eiser eerder naar voren zijn gebracht, maar nog steeds niet zijn onderbouwd. De rechtbank heeft geen indicatie dat eiser geen toegang heeft tot de Medische Dienst in het DTC of dat de aan hem geboden gezondheidszorg van onvoldoende kwaliteit is. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om verweerder hierover een nadere motivering te vragen.
14. De rechtbank concludeert dat het verlengingsbesluit zorgvuldig is voorbereid en dat de verlenging voldoende is gemotiveerd gelet op de ter zitting gegeven nadere toelichting en informatie. De verlenging van de maatregel is rechtmatig omdat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel en de voorwaarden voor de verlenging deugdelijk zijn gemotiveerd. De rechtbank concludeert ook dat de maatregel in de periode van 14 september 2024 tot en met het sluiten van het onderzoek ter zitting op 22 oktober 2024, rechtmatig ten uitvoer is gelegd. Verweerder handelt voldoende voortvarend, zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt (nog) niet en verweerder heeft niet hoeven te volstaan met de oplegging van een lichter middel. Verweerder heeft de op 17 april 2024 opgelegde bewaringsmaatregel op 8 oktober 2024 rechtmatig verlengd en tot en met het sluiten van het onderzoek in de onderhavige procedure rechtmatig ten uitvoer gelegd.
15. De rechtbank stelt eiser niet in vrijheid en de rechtbank brengt eiser niet in aanmerking voor schadevergoeding omdat eiser niet onrechtmatig in bewaring wordt gehouden.
16. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. De rechtbank heeft overwogen om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Verweerder draagt de bewijslast voor de rechtmatigheid van de maatregel en kan deze rechtmatigheid ook ter zitting nog onderbouwen. Verweerder is evenwel gehouden om een deugdelijk dossier ter beschikking te stellen aan de gemachtigde en aan de rechtbank. Bij een bewaringsprocedure gelden hier geen termijnen voor, maar het is evident dat het dossier en alle relevante informatie moet worden aangeleverd zodra dit beschikbaar is en bij voorkeur voorafgaand aan het onderzoek ter zitting. In de onderhavige procedure zijn namens eiser werkzaamheden verricht om gronden te formuleren en te onderbouwen met jurisprudentie. Ook de rechtbank heeft vanzelfsprekend de voorbereiding van het onderzoek ter zitting gebaseerd op het dossier zoals dat ter beschikking is gesteld. Het formuleren en uitwerken van de beroepsgrond had kunnen worden voorkomen als verweerder de informatie waarover hij daags voor de zitting beschikte in een aanbiedingsbrief had gedeeld met eiser en met de rechtbank. De rechtbank merkt hierbij op dat de rechtbank eiser in vrijheid zou hebben gesteld als verweerder niet op zaaksniveau zou hebben gerappelleerd en de aangedragen gemotiveerde beroepsgrond dus tot opheffing van de maatregel zou hebben geleid. De rechtbank ziet in het Besluit proceskosten bestuursrechten geen mogelijkheid om een punt toe te kennen voor werkzaamheden die niet zouden zijn verricht als het dossier voor de zitting zou zijn gecompleteerd. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om voor de proceskostenveroordeling aan te sluiten bij de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2829). De rechtbank zal dus geen proceskostenveroordeling uitspreken. 17. Beslist wordt als volgt.