ECLI:NL:RBDHA:2024:17443

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.21033
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiser, met V-nummer [V nummer], op 18 juni 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft de Minister van Asiel en Migratie op 1 mei 2024 in gebreke gesteld, omdat er volgens hem niet tijdig op zijn aanvraag was beslist. Op 16 mei 2024 heeft eiser beroep ingesteld. De Minister heeft op 28 mei 2024 alsnog een inwilligend besluit genomen, maar stelt dat de ingebrekestelling prematuur was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beslistermijn van 21 maanden, gerekend vanaf de aanvraagdatum, op 18 maart 2024 was overschreden. Hierdoor was de ingebrekestelling van eiser tijdig en had hij recht op een ontvankelijk en gegrond beroep. Echter, omdat de Minister inmiddels had beslist, had eiser geen procesbelang meer bij de beoordeling van zijn beroep, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de Minister wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50, omdat de beslistermijn was overschreden. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf op 22 oktober 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.21033
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 18 juni 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag) ingediend.
Eiser heeft verweerder op 1 mei 2024 in gebreke gesteld. Op 16 mei 2024 heeft eiser beroep ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag.
Op 28 mei 2024 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat hij niet in gebreke is geweest, omdat de ingebrekestelling prematuur is ingediend.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de ingebrekestelling wél tijdig is ingediend en dat verweerder dus in gebreke is geweest. Eiser verzoekt de rechtbank om de verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast te stellen en om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft gemaakt.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
3. Verweerder dient uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking te geven.3 Indien verweerder onderzoekt of de aanvraag niet in behandeling dient te worden genomen4, vangt deze termijn aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.5
4. Naar aanleiding van de aanvraag, heeft verweerder op 26 juli 2022 aan de Italiaanse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen6. De Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek geaccepteerd op 23 september 2022. Verweerder diende eiser vanaf dat moment uiterlijk binnen zes maanden over te dragen.7
5. Omdat verweerder voornemens was dit te doen, heeft verweerder bij besluit van
29 december 2022 kenbaar gemaakt dat hij de aanvraag niet in behandeling neemt. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Tevens heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat hij niet zou worden overgedragen aan Italië zolang de rechtbank niet op het beroep had geoordeeld.
6. Bij separate uitspraken van 24 februari 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, het beroep gegrond verklaard8 en het verzoek om een voorlopige
voorziening afgewezen9. De rechtbank heeft verweerder opgedragen opnieuw een besluit op de aanvraag te nemen. Tegen deze uitspraak heeft verweerder hoger beroep ingesteld en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van
15 maart 2023 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het verzoek toegewezen.10 Bij uitspraak van 12 januari 2023 heeft de ABRvS de uitspraak van de rechtbank van 24 februari 2023 op het beroep van eiser bevestigd.11
7. Op 23 maart 2023 heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten meegedeeld dat de termijn voor de overdracht van eiser is opgeschort.12 Echter, bij uitspraak van 22 november 2023 heeft de ABRvS geoordeeld dat deze overdrachtstermijn slechts wordt opgeschort in het geval dat de rechtbank een verzoek tot opschorten van de overdrachtstermijn heeft toegewezen.13 Dat is in het geval van eiser niet gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank is de termijn voor de overdracht van eiser naar Italië dus niet opgeschort geweest.
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
3 Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4 Artikel 30 van de Vw.
5 Artikel 42, zesde lid, van de Vw.
6 Artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening.
7 Artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening.
12 Artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening.
8. Hieruit vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat verweerder zes maanden vanaf 23 september 2022, de datum waarop de Italiaanse autoriteiten het verzoek tot terugname van eiser hebben geaccepteerd, verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de aanvraag. Dit was dus op 24 maart 2023. Dat maakt dat verweerder aanvankelijk uiterlijk op 24 september 2023 op de aanvraag had moeten beslissen. Sinds 27 september 2022 is evenwel het besluit met kenmerk WBV 2022/22 van kracht.14 Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken met negen maanden zijn verlengd. Dit geldt ook voor asielaanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2023. De asielaanvraag van eiser valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. Op basis van WBV 2022/22 zou de beslistermijn voor de onderhavige aanvraag met negen maanden zijn verlengd, dus tot 24 juni 2024.
9. Echter stelt de rechtbank vast dat de beslistermijn van 21 maanden15, gerekend vanaf de datum van de aanvraag, al op 18 maart 2024 was overschreden.16 Uitgaande van deze datum, heeft eiser verweerder op 1 mei 2024 dus wel degelijk tijdig in gebreke gesteld. Het beroep van 16 mei 2024 zou dan ontvankelijk en gegrond zijn geweest.
10. Doordat verweerder op 28 mei 2024 alsnog op de aanvraag heeft beslist, heeft eiser nu evenwel geen belang meer bij de beoordeling van zijn beroep.17 De rechtbank verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk.
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
11. Eiser heeft de rechtbank gevraagd om de hoogte van de verbeurde dwangsom (de bestuurlijke dwangsom) vast te stellen.18
12. Het bestuursorgaan moet een dwangsom betalen aan een betrokkene als het bestuursorgaan niet op tijd een beslissing neemt.19 Sinds 11 juli 2021 geldt de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet). Hierin is bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn als het gaat om een besluit op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. Verweerder hoefde dus geen bestuurlijke dwangsommen meer te betalen als hij te laat beslist in dat soort zaken. De vraag ontstond of dit in strijd was met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. In de uitspraak van de ABRvS van 30 november 202220 is geoordeeld dat het opschorten van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Daarmee staat vast dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd als hij te laat beslist op een asielaanvraag voor bepaalde tijd.

Moet verweerder de proceskosten van eiser vergoeden?

13. Omdat het beroep ten tijde van het instellen daarvan gegrond zou zijn geweest, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een
14 Staatscourant van 26 september 2022, nr. 25755.
15 Zoals neergelegd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
17 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3348.
18 Artikel 8:55c van de Awb.
19 Artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb.
professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 oktober 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.