Overwegingen
1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
3. Verweerder dient uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking te geven.3 Indien verweerder onderzoekt of de aanvraag niet in behandeling dient te worden genomen4, vangt deze termijn aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.5
4. Naar aanleiding van de aanvraag, heeft verweerder op 26 juli 2022 aan de Italiaanse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen6. De Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek geaccepteerd op 23 september 2022. Verweerder diende eiser vanaf dat moment uiterlijk binnen zes maanden over te dragen.7
5. Omdat verweerder voornemens was dit te doen, heeft verweerder bij besluit van
29 december 2022 kenbaar gemaakt dat hij de aanvraag niet in behandeling neemt. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Tevens heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat hij niet zou worden overgedragen aan Italië zolang de rechtbank niet op het beroep had geoordeeld.
6. Bij separate uitspraken van 24 februari 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, het beroep gegrond verklaard8 en het verzoek om een voorlopige
voorziening afgewezen9. De rechtbank heeft verweerder opgedragen opnieuw een besluit op de aanvraag te nemen. Tegen deze uitspraak heeft verweerder hoger beroep ingesteld en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van
15 maart 2023 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het verzoek toegewezen.10 Bij uitspraak van 12 januari 2023 heeft de ABRvS de uitspraak van de rechtbank van 24 februari 2023 op het beroep van eiser bevestigd.11
7. Op 23 maart 2023 heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten meegedeeld dat de termijn voor de overdracht van eiser is opgeschort.12 Echter, bij uitspraak van 22 november 2023 heeft de ABRvS geoordeeld dat deze overdrachtstermijn slechts wordt opgeschort in het geval dat de rechtbank een verzoek tot opschorten van de overdrachtstermijn heeft toegewezen.13 Dat is in het geval van eiser niet gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank is de termijn voor de overdracht van eiser naar Italië dus niet opgeschort geweest.
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
3 Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5 Artikel 42, zesde lid, van de Vw.
6 Artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening.
7 Artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening.
12 Artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening.
8. Hieruit vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat verweerder zes maanden vanaf 23 september 2022, de datum waarop de Italiaanse autoriteiten het verzoek tot terugname van eiser hebben geaccepteerd, verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de aanvraag. Dit was dus op 24 maart 2023. Dat maakt dat verweerder aanvankelijk uiterlijk op 24 september 2023 op de aanvraag had moeten beslissen. Sinds 27 september 2022 is evenwel het besluit met kenmerk WBV 2022/22 van kracht.14 Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken met negen maanden zijn verlengd. Dit geldt ook voor asielaanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2023. De asielaanvraag van eiser valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. Op basis van WBV 2022/22 zou de beslistermijn voor de onderhavige aanvraag met negen maanden zijn verlengd, dus tot 24 juni 2024.
9. Echter stelt de rechtbank vast dat de beslistermijn van 21 maanden15, gerekend vanaf de datum van de aanvraag, al op 18 maart 2024 was overschreden.16 Uitgaande van deze datum, heeft eiser verweerder op 1 mei 2024 dus wel degelijk tijdig in gebreke gesteld. Het beroep van 16 mei 2024 zou dan ontvankelijk en gegrond zijn geweest.
10. Doordat verweerder op 28 mei 2024 alsnog op de aanvraag heeft beslist, heeft eiser nu evenwel geen belang meer bij de beoordeling van zijn beroep.17 De rechtbank verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk.
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
11. Eiser heeft de rechtbank gevraagd om de hoogte van de verbeurde dwangsom (de bestuurlijke dwangsom) vast te stellen.18
12. Het bestuursorgaan moet een dwangsom betalen aan een betrokkene als het bestuursorgaan niet op tijd een beslissing neemt.19 Sinds 11 juli 2021 geldt de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet). Hierin is bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn als het gaat om een besluit op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. Verweerder hoefde dus geen bestuurlijke dwangsommen meer te betalen als hij te laat beslist in dat soort zaken. De vraag ontstond of dit in strijd was met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. In de uitspraak van de ABRvS van 30 november 202220 is geoordeeld dat het opschorten van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Daarmee staat vast dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd als hij te laat beslist op een asielaanvraag voor bepaalde tijd.
Moet verweerder de proceskosten van eiser vergoeden?
13. Omdat het beroep ten tijde van het instellen daarvan gegrond zou zijn geweest, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een
14 Staatscourant van 26 september 2022, nr. 25755.
15 Zoals neergelegd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
17 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3348. 18 Artikel 8:55c van de Awb.
19 Artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb.
professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).