ECLI:NL:RBDHA:2024:17442

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.21974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag; overschrijding beslistermijn van 21 maanden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op 22 oktober 2024 over een beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser had op 19 december 2021 zijn eerste asielaanvraag ingediend, maar verweerder had pas op 29 augustus 2022 laten weten dat de aanvraag niet in behandeling werd genomen. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn van 21 maanden, die op 3 mei 2024 was overschreden, niet was nageleefd. Eiser had verweerder in gebreke gesteld, maar er was geen tijdige beslissing genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit op de aanvraag was overschreden en dat verweerder verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag na de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 april 2023, waarin werd geoordeeld dat Italië niet langer als veilig land kon worden beschouwd voor overdrachten onder de Dublinverordening. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 437,50.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.21974
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq), en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).
Overwegingen
1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw, in beginsel zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
4. In artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw, wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn bedoeld in het eerste lid van artikel 42 van de Vw, aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
5. Eiser heeft op 19 december 2021 zijn eerste asielaanvraag in Nederland ingediend. Op 18 februari 2022 heeft verweerder Italië verzocht eiser op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening over te nemen. De Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek (fictief) geaccepteerd op 19 april 2022. Verweerder heeft eiser daarom bij beschikking van 29 augustus 2022 schriftelijk laten weten zijn aanvraag niet in behandeling te nemen.
6. Per bericht van 18 oktober 2022 heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten geïnformeerd dat de overdrachtstermijn op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening is verlengd naar achttien maanden. Bij brief van 25 oktober 2022 heeft verweerder dit aan eiser bekend gemaakt. Het door eiser hiertegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, bij uitspraak van 29 december 20223 ongegrond verklaard. De uiterste overdrachtstermijn was daarom in beginsel 19 oktober 2023.
7. De rechtbank stelt echter vast dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in haar uitspraak van 26 april 2023 heeft bepaald dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.4 De ABRvS heeft ook geoordeeld dat, alhoewel de Italiaanse autoriteiten voornemens zijn overdrachten als bedoeld in de Dublinverordening op enig moment te hervatten, het op dit moment nog niet mogelijk is vast te stellen wanneer het gebrek aan opvangfaciliteiten zal zijn opgelost en de overdrachten aan Italië weer kunnen worden hervat.
8. Vanaf het moment dat het voor verweerder duidelijk was of had moeten zijn dat een overdracht aan Italië in geval van eiser niet mogelijk was, is verweerder verantwoordelijk geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank stelt vast dat dit voor verweerder in ieder geval duidelijk was na de uitspraak van de ABRvS van 26 april 2023.
9. Sinds 27 september 2022 is daarnaast het besluit met kenmerk WBV 2022/22 van kracht.5 Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken met negen maanden zijn verlengd. Dit geldt ook voor asielaanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2023. De asielaanvraag van eiser valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. Dit zou in beginsel betekenen dat de beslistermijn in zijn zaak dus met negen maanden is verlengd. Echter, op het moment dat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld op 3 mei 2024 waren meer dan eenentwintig maanden6 verstreken. De rechtbank sluit in dit verband aan bij en verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 6 december 2023.7 Hieruit volgt dat de maximale termijn begint te lopen vanaf het moment van indiening van de asielaanvraag, ook

3.NL22.22696.

4 ECLI:NL:RVS:2023:1654, r.o. 4.3.3.
5 Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw.
6 Zoals neergelegd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
als na die aanvraag een onderzoek in het kader van de Dublinverordening heeft plaatsgevonden. Hiermee was de maximale beslistermijn als bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn verstreken op het moment van ingebrekestelling. De rechtbank stelt verder vast dat eiser meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep is daarom gegrond.
10. Eiser heeft op 27 oktober 2023 een nieuwe asielaanvraag ingediend. Uit de uitspraak van de ABRvS van 4 maart 20248 volgt echter dat verweerder niet van eiser mocht verlangen dat hij een nieuwe aanvraag indiende. Verweerder had, als gevolg van het verstrijken van de overdrachtstermijn, alsnog op de aanvraag van19 december 2021 moeten beslissen.
10. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
12. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.9 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.10
13. De rechtbank stelt vast dat de 21 maanden-termijn11 is overschreden. De rechtbank overweegt dat de termijn van 21 maanden ziet op de beslistermijn. Dit moet worden onderscheiden van de nadere termijn die de rechtbank met deze uitspraak oplegt. Bij het bepalen van een passende nadere termijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij moet zij rekening houden met zowel het belang van een snelle als een zorgvuldige besluitvorming.12 De omstandigheid dat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, is één van de aspecten die de rechtbank in deze afweging meeweegt.
13. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor verweerder om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. Omdat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, legt de rechtbank wel een kortere termijn op dan het door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in de uitspraak van 8 juli 202013 ontwikkelde 8+8 wekenmodel.

Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?

15. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de andere uitspraak van 30 november

8.ECLI:NL:RVS:2024:881.

9 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
10 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb
11 Zoals neergelegd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn en in lijn met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 6 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19148.
12 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
202214 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.15
16. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Conclusie en gevolgen
17. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
18. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier.

14.ECLI:NL:RVS:2022:3353.

15 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 oktober 2024
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.